Zoekresultaten 801-850 van de 44614 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRSHE:2025:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7179
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 06-01-2025
- ECLI:NL:TGZRSHE:2025:3
De psychiater wordt door patiënte verweten een verkeerde diagnose te hebben gesteld, een onjuiste behandeling te hebben gegeven, onvoldoende informatie over de behandeling te hebben gegeven en een onjuiste verklaring en onjuiste rapportage te hebben gegeven. Verweerder heeft volgens klaagster het beroepsgeheim geschonden en klaagster ten onrechte niet tijdig doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar. Tot slot verwijt klaagster verweerder grensoverschrijdend gedrag. Het college oordeel klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op de periode voor 6 mei 2014 en voor het overige kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2024:203 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2302
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:203
Klacht tegen een orthopedagoog-generalist. Klagers hebben de klacht ingediend namens hun minderjarige dochter (patiënte). Patiënte is opgenomen geweest met ernstige problematiek in een instelling waar de orthopedagoog-generalist werkzaam was. Zij was destijds regiebehandelaar en gedurende een korte periode ook behandelaar van patiënte. Klagers verwijten de orthopedagoog-generalist dat zij als (regie)behandelaar ernstig heeft gefaald waardoor hun dochter met complexe problematiek niet de juiste hulp en zorg heeft gekregen. Het Regionaal Tuchtcollege Zwolle verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (namelijk voor zover deze gaat over het nalaten van diagnostiek, het niet inzetten van juiste hulp en behandeling, ondeskundig handelen en het onvoldoende uitoefenen van de functie van regiebehandelaar, de afsluiting van de behandeling en nazorg, de vrijheidsbeperkende maatregelen en het vernietigen van het onderzoeksrapport en legt de orthopedagoog-generalist de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de orthopedagoog-generalist heeft gehandeld zoals van haar verwacht mocht worden. Wel is de verslaglegging van de orthopedagoog-generalist als regiebehandelaar onder de maat en had beter gemoeten. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en doet opnieuw recht waarbij de orthopedagoog-generalist de maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2024:204 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2354
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:204
Klacht tegen een chirurg. Klaagster was opgenomen in het ziekenhuis waar de chirurg werkzaam is, in verband met ernstige klachten door een covid-infectie. Klaagster is overgeplaatst naar de intensive care. Als gevolg van een complicatie na het inbrengen van een arterielijn, is de rechterhand van klaagster ernstig bedreigd geweest. Klaagster is in verband met deze complicatie door de chirurg geopereerd. Klaagster heeft blijvende schade aan haar rechterhand. Klaagster verwijt de chirurg, onvoldoende informatieverstrekking over de operatie, gebrekkige nazorg, de door een arts-assistent aan haar gedane mededeling over een eventuele amputatie van de duim en het weigeren van medewerking aan een second opinion. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dit oordeel en verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:222 Raad van Discipline Amsterdam 24-934/A/NH
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:222
Raadsbeslissing. Artikel 60b Advocatenwet. De gezondheidsklachten van verweerder en zijn privésituatie laten zich op dit moment niet verenigen met het voeren van een behoorlijke advocatenpraktijk. Verweerder is met onmiddellijke ingang en voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van zijn praktijk.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2024:205 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2434
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:205
Klacht tegen een internist-intensivist. Klaagster was opgenomen in het ziekenhuis waar de internist-intensivist werkzaam is, in verband met ernstige klachten door een covid-infectie. Klaagster is overgeplaatst naar de intensive care. Als gevolg van een complicatie na het inbrengen van een arterielijn door een arts in opleiding tot specialist (hierna: AIOS) onder supervisie van de internist-intensivist, is de rechterhand van klaagster ernstig bedreigd geweest. Klaagster is in verband met deze complicatie geopereerd. Klaagster heeft blijvende schade aan de rechterhand. Klaagster verwijt de internist-intensivist dat hij de AIOS een arterielijn liet inbrengen en dat in de rechterarm is geprikt terwijl zij had aangegeven dat niet te willen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dit oordeel en verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.
-
ECLI:NL:TNORDHA:2024:20 Kamer voor het notariaat Den Haag 24-25 en 24-26
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TNORDHA:2024:20
Klager verwijt notaris [B] dat hij de akte van verdeling heeft medeondertekend. Vast staat dat notaris [A] de akte van verdeling heeft gepasseerd als toegevoegd notaris in het protocol van notaris [B]. Op het afschrift van de akte staat daarom de stempel van notaris [B]. Noch uit de klacht noch uit de stukken blijkt van enige concrete bemoeienis van notaris [B] met dit dossier. Nu de klacht jegens notaris [B] feitelijke grondslag mist en niet met redenen is omkleed is die niet-ontvankelijk.Klager verwijt notaris [A] dat hij de akte van verdeling niet had mogen passeren, omdat de berekeningen niet klopten. De waarde van de woning zou door schade aan de woning veranderd zijn. Klager stelt daardoor benadeeld te zijn en heeft dat op allerlei manieren geduid, ook als fraude. Het verweer van notaris [B] leidt tot geen ander oordeel dat klager, na uitleg en ruggenspraak, door het tekenen van de akte met de inhoud daarvan heeft ingestemd. Hij heeft kwijting en decharge verleend. Niet valt in te zien op welke wijze de notaris klachtwaardig zou hebben gehandeld bij of door het passeren van de akte. Dat het niet tekenen van de akte negatieve gevolgen zou hebben, maakt niet dat in juridische zin van dreigen sprake is. Juist de uitleg van de gevolgen onderstreept de uitgebreidheid van de Belehrung en de zorgvuldigheid van de notaris. De klacht is ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2024:206 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2495
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:206
Klacht tegen een chirurg-intensivist. Klaagster was opgenomen in het ziekenhuis waar de chirurg-intensivist werkzaam is, in verband met ernstige klachten door een covid-infectie. Klaagster is overgeplaatst naar de intensive care.Als gevolg van een complicatie na het inbrengen van een arterielijn, is de rechterhand van klaagster ernstig bedreigd geweest. Klaagster is in verband met deze complicatie geopereerd. Klaagster heeft blijvende schade aan haar rechterhand. De chirurg-intensivist was op twee momenten de superviserend intensivist. Klaagster verwijt de chirurg-intensivist dat zij niet naar haar heeft geluisterd en niet heeft genoteerd dat bij klaagster geen arterielijn en/of een infuus mocht worden geprikt en heeft nagelaten de noodzakelijke zorg aan de arm van klaagster te verlenen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dit oordeel en verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.
-
ECLI:NL:TNORDHA:2024:21 Kamer voor het notariaat Den Haag 24-20
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TNORDHA:2024:21
De erfgenamen hebben eind april 2021 een VSO gesloten waarin is opgenomen dat uiterlijk binnen twee maanden de verdelingsakte waarbij de woning aan klaagster wordt toebedeeld wordt gepasseerd. In de vaststellingsovereenkomst kan geen volmacht aan enige notaris tot het verlijden van de akte worden gelezen. Ook kan die volmacht niet uit de bedoeling van partijen de woning binnen twee maanden toe te delen of anderszins uit de bewoordingen van de overeenkomst worden afgeleid, zoals de notaris met zijn beroep op een impliciete volmacht heeft betoogd. Zelfs als dat anders was, dan was tussen het moment van het sluiten van de VSO in 2021 en de door de notaris gepasseerde akte in 2023 ruim twee jaar verstreken. De notaris had dan op zijn minst nader onderzoek moeten doen of klaagster nog steeds achter de levering van de woning stond.De privatieve bevoegdheid van de afwikkelingsbewindvoerder, waarop de notaris wijst, leidt niet tot een ander oordeel over de volmacht. Die bevoegdheid om – kort gezegd – namens de boedel te handelen ziet op het leveren/toedelen, niet op het geleverd/toegedeeld krijgen. Klaagster was niet enkel bij de akte betrokken als een van de erfgenamen aan de leverende kant, maar ook als partij aan de ontvangende kant. In die hoedanigheid had zij met de levering/toedeling moeten instemmen. Dit klachtonderdeel is gegrond.Klaagster verwijt de notaris verder dat hij haar niet heeft geïnformeerd over de levering van de woning noch de inhoud van de akte en dat hij haar geen afschrift heeft verstrekt. Vast staat dat de notaris op de hoogte was van de VSO uit 2021 en van de afspraken die de erfgenamen onderling hadden gemaakt over de verdeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. Klaagster had recht op een concept van de akte. Dat had ze niet enkel als degene die als zelfstandige partij de woning kreeg toegedeeld, maar ook als een van erfgenamen die door de afwikkelingsbewindvoerder werd vertegenwoordigd. Hoewel de bevoegdheid te leveren aan die bewindvoerder toekwam en in zoverre verzoeksters instemming niet nodig was, is dergelijke informatie voor een erfgenaam van belang om daar desnoods op een andere wijze tegen op te kunnen komen. Aangezien klaagster niet op de hoogte was van het passeren van de akte en de overgang van de eigendom van de woning op haar was het van belang dat zij zo snel mogelijk daarvan op de hoogte werd gesteld. Gelet daarop en zeker nu de notaris de complexiteit van de afwikkeling van deze nalatenschap kende, had hij het verstrekken van het afschrift niet aan de executeur mogen overlaten. Dit klachtonderdeel is gegrond.De klacht over de vermelding van de partijen in de akte is ook gegrond. De notaris heeft miskend dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerder niet alleen namens zichzelf handelde, maar in onderhavig geval ook namens klaagster en haar andere broer. Alle partijen hadden, wat er ook zij van de bevoegdheid om zonder hun instemming te handelen, als deelgenoot in de akte moeten worden opgenomen.De Kamer heeft de notaris de maatregel van berisping opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2024:200 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2428
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TGZCTG:2024:200
Klacht van een dochter van een patiënt met vasculair parkinsonisme tegen een verpleegkundig specialist chronische zorg bij somatische aandoeningen. De patiënt verbleef sinds september 2023 in de woonzorginstelling waar de verpleegkundig specialist als zodanig werkte. Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist dat zij onzorgvuldig is geweest bij het bepalen en voeren van het medicatiebeleid en dat zij de effecten van dit beleid bij patiënt onvoldoende heeft gemonitord. Verder verwijt klaagster de verpleegkundig specialist dat zij onzorgvuldig heeft gecommuniceerd over het medicatiebeleid. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagstertegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
-
ECLI:NL:TNORARL:2024:35 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/433590 KL RK 24-35
- Datum publicatie: 06-01-2025
- Datum uitspraak: 20-11-2024
- ECLI:NL:TNORARL:2024:35
De notaris is onvoldoende transparant geweest over zijn tariefstelling. Indien een cliënt vragen stelt over het honorarium, dient een notaris met een correcte onderbouwing de hoogte van de nota uit te kunnen leggen. De hoogte van het tarief zal worden beoordeeld door de Geschillencommissie Notariaat.
-
ECLI:NL:TGZRSHE:2025:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-6551
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRSHE:2025:1
Klaagster meent dat de bedrijfsarts tijdens een telefonisch consult een onjuiste conclusie over haar gezondheidstoestand heeft getrokken. Als gevolg van het consult voelt zij zich onheus bejegend door de bedrijfsarts. College: het is onnavolgbaar hoe de bedrijfsarts tot zijn conclusie is gekomen. Het telefonisch consult duurde dermate kort dat het onwaarschijnlijk is dat de bedrijfsarts een zorgvuldige anamnese heeft afgenomen om tot zijn conclusie te komen. De bedrijfsarts heeft onvoldoende informatie ingewonnen om redelijkerwijs tot zijn conclusie te kunnen komen. Niet is gebleken dat de bedrijfsarts klaagster onheus heeft bejegend. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7052
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:1
Klager kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht tegen een huisarts. Klager klaagt namens zijn overleden vriend dan wel levensgezel (de patiënt) dat de huisarts onrechtmatig Metformine heeft voorgeschreven aan de patiënt, terwijl deze aan alcohol was verslaafd ten gevolge waarvan de patiënt is overleden. Het college is van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat klager de levensgezel van de patiënt was. Het gegeven dat klager een bedrag uit de nalatenschap van de patiënt heeft ontvangen, maakt dat niet anders. Het college heeft voorts in aanmerking genomen dat in 2014 de patiënt bij leven uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij niet wilde dat klager klachten namens hem indiende.
-
ECLI:NL:TGZRSHE:2025:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023-6531
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRSHE:2025:2
Klager verwijt de bedrijfsarts onder meer dat zij onvoldoende betrokkenheid en begrip heeft getoond, zich nonchalant heeft opgesteld, een verkeerde diagnose heeft gesteld en geen behandeling/verkeerde vervolgstappen heeft voorgesteld. College: van onvoldoende betrokkenheid, nonchalance of onbegrip is niet gebleken. Het is navolgbaar dat de bedrijfsarts tot een arbeidsconflict heeft geconcludeerd. Dit geldt niet voor de conclusie dat geen sprake meer was van ziekte. De bedrijfsarts heeft in het medisch dossier geen inzicht gegeven in hoe zij tot die conclusie is gekomen. Er zijn echter geen aanwijzingen dat de bedrijfsarts niet tot haar conclusie had kunnen komen. Het advies van de bedrijfsarts tot mediation is in lijn met de STECR-Werkwijzer Arbeidsconflicten. Van verkeerde vervolgstappen is geen sprake. De bedrijfsarts kan niet worden verweten geen behandeling te hebben voorgesteld, omdat klager ten tijde van het eerste spreekuur reeds onder behandeling was en er volgens de bedrijfsarts ten tijde van het tweede spreekuur geen sprake meer was van ziekte. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:2 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6957
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:2
Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster heeft bij terugkeer na een ongeoorloofd wegblijven van een psychiatrische afdeling een gesprek gevoerd met verweerster dat klaagster als intimiderend heeft ervaren. Daarnaast neemt klaagster het de psychiater kwalijk dat zij niet zelf haar eigendommen heeft mogen inpakken toen zij korte tijd later werd overgeplaatst.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7251
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:3
Klacht tegen drie verpleegkundigen ongegrond. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij een incident op de afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster verbleef, waarbij zij is gesepareerd. Klaagster verwijt de verpleegkundigen dat zij in de uitoefening van hun beroep geweld tegen haar hebben gebruikt (klachtonderdeel a), haar seksueel hebben geïntimideerd en haar hebben aangerand (klachtonderdeel b en c) en haar ondergoed hebben vernield (klachtonderdeel d). Naar het oordeel van het college is bij het separeren van klaagster conform de werkwijze van de instelling gehandeld. De handelingen die zijn uitgevoerd waren nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7253
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:4
Klacht tegen drie verpleegkundigen ongegrond. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij een incident op de afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster verbleef, waarbij zij is gesepareerd. Klaagster verwijt de verpleegkundigen dat zij in de uitoefening van hun beroep geweld tegen haar hebben gebruikt (klachtonderdeel a), haar seksueel hebben geïntimideerd en haar hebben aangerand (klachtonderdeel b en c) en haar ondergoed hebben vernield (klachtonderdeel d). Naar het oordeel van het college is bij het separeren van klaagster conform de werkwijze van de instelling gehandeld. De handelingen die zijn uitgevoerd waren nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7167
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:5
Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Volgens klaagster, een zorgverzekeraar, heeft de verpleegkundige niet meegewerkt aan de materiële controle. Hiermee heeft de verpleegkundige in strijd gehandeld met de tweede tuchtnorm. Het college overweegt dat de verpleegkundige diverse reële mogelijkheden heeft gehad om mee te werken, maar heeft dit niet gedaan terwijl dit gelet op haar rol als eigenares van de eenmanszaak wel zonder meer van haar had mogen worden verwacht. Er is sprake van het verwijtbaar niet-meewerken aan een materiële controle. Door in feite de hele bedrijfsvoering uit handen te geven aan personen die zij niet of nauwelijks kende, heeft de verpleegkundige op onverantwoorde wijze een situatie doen ontstaan waarin er niet (gecontroleerd kon worden of er) op de juiste wijze met zorggelden is omgegaan. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college vindt het belangrijk dat van een op te leggen maatregel voldoende preventieve kracht uit gaat. Volgt de oplegging van de maatregel van een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven te staan voor het beroep van verpleegkundige en bepaalt in dit verband dat de verpleegkundige alleen nog in loondienst als verpleegkundige werkzaam mag zijn en zich moet onthouden van het afgeven van indicaties voor zorg.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7254
- Datum publicatie: 03-01-2025
- Datum uitspraak: 03-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:6
Klacht tegen drie verpleegkundigen ongegrond. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij een incident op de afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster verbleef, waarbij zij is gesepareerd. Klaagster verwijt de verpleegkundigen dat zij in de uitoefening van hun beroep geweld tegen haar hebben gebruikt (klachtonderdeel a), haar seksueel hebben geïntimideerd en haar hebben aangerand (klachtonderdeel b en c) en haar ondergoed hebben vernield (klachtonderdeel d). Naar het oordeel van het college is bij het separeren van klaagster conform de werkwijze van de instelling gehandeld. De handelingen die zijn uitgevoerd waren nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
-
ECLI:NL:TGDKG:2024:153 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/742844 / DW RK 23/429 EdV/WdJ
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TGDKG:2024:153
Klager beklaagt zich onder meer over de wijze van betekenen. Tevens is klager van mening dat de beslaglegging op zijn voertuigen gelet op de hoogte van de vordering disproportioneel is. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:89 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669108 / DW RK 19/352
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:89
De gerechtsdeurwaarder heeft klager beslag roerende zaken aangezegd, middels betreding van de woning van klager samen met politie en een slotenmaker, zonder vervolgens bereikbaar te zijn voor vragen of opmerkingen. De kamer acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.
-
ECLI:NL:TGDKG:2025:1 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/753684 / DW RK 24/254 EdV/WdJ
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 02-01-2025
- ECLI:NL:TGDKG:2025:1
Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager uitgevaardigde dwangbevel tenuitvoer te leggen. Verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/662534 / DW RK 19/94
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:90
De gerechtsdeurwaarder heeft een beschikking tenuitvoer gelegd, waarbij hij heeft bevolen tot betaling van een betalingsachterstand die - volgens een overweging in de tenuitvoer gelegde beschikking - niet bestaat. Marginale toetsing. De kamer legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen.
-
ECLI:NL:TGDKG:2024:150 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/744601 / DW RK 24/14 EdV/WdJ
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TGDKG:2024:150
Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klaagster uitgevaardigde dwangbevel tenuitvoer te leggen. Verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:91 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675237 / DW RK 19/606
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:91
Verzet ongegrond: geen nieuwe gezichtspunten.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667700 / DW RK 19/298
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:85
De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd een specificatie van de gevorderde rente te verstrekken, zoals door klager verzocht. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een beslagvrije voet op nihil vastgesteld en toegepast, zonder wettelijke grondslag. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen de maatregel van berisping opgelegd.
-
ECLI:NL:TGDKG:2024:151 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/748186 / DW RK 24/125 EdV/WdJ
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TGDKG:2024:151
Dat de opdrachtgever laat op het betalingsverzoek van klager heeft gereageerd kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Het had wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om zich meer in te spannen om de vordering toe te lichten met het overleggen van informatie waar klager en/of zijn gemachtigden herhaaldelijk om hebben verzocht. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder klager niet gewezen op de mogelijkheid om een executiegeschil te starten. Klacht deels gegrond, maatregel van berisping en veroordeling in proceskosten.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676968 / DW RK 19/666
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:92
Verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TGDKG:2024:152 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/739857 / DW RK 23/341 EdV/WdJ
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 18-12-2024
- ECLI:NL:TGDKG:2024:152
Verzet niet-ontvankelijk. Verzet is niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen ingediend.
-
ECLI:NL:TGDKG:2020:93 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682031 / DW RK 20/140
- Datum publicatie: 02-01-2025
- Datum uitspraak: 27-11-2020
- ECLI:NL:TGDKG:2020:93
De gerechtsdeurwaarder heeft een groot bewaringstekort laten ontstaan en zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 lid 1 Gdw. De gerechtsdeurwaarder heeft daarnaast niet voldaan aan de Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit. Dat de gerechtsdeurwaarder daarbij negatief privévermogen laten ontstaan is - bij gebreke aan een concreet voorschrift - echter niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Tot slot is sprake van een overzichtelijke en onjuiste administratie. De gerechtsdeurwaarder heeft de administratie gedeeltelijk opzettelijk gemanipuleerd, waardoor het toenemende bewaringstekort en de verslechterende financiële positie van het kantoor zijn verhuld. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd, gelet op de gegronde klachtonderdelen.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:280 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7051
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:280
Kennelijk ongegronde klacht tegen een chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat zij chemotherapie heeft geadviseerd, terwijl dat niet bij klaagster past en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van die therapie. Het college oordeelt dat klaagster goed is geïnformeerd en dat klaagsters vragen (herhaaldelijk) steeds beantwoord zijn.Kenmerk: onvoldoende informatie
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7093
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281
Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog is in 2017 en 2019 in het kader van een tegen klaagster lopende strafzaak als deskundige benoemd met het verzoek een psychologisch onderzoek in te stellen naar klaagster. Klaagster is van mening dat het door de klinisch psycholoog verrichte onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig is gedaan en dat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte.Het college stelt vast dat de klinisch psycholoog haar onderzoek in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Dat de klinisch psycholoog in haar rapportages onwaarheden of onjuistheden heeft opgenomen, volgt het college niet. Zij heeft verantwoord hoe zij tot haar onderzoek is gekomen en dat is conform de geldende richtlijnen. Daarmee ziet het college geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat zij onjuistheden in het rapport over bijvoorbeeld de sociale situatie van klaagster, haar diploma’s en werk destijds, heeft opgenomen. Dat klaagster destijds, danwel op dit moment, een andere kijk had op haar leven dan de klinisch psycholoog in het rapport heeft verwoord, maakt niet dat sprake is van valsheid in geschrifte of machtsmisbruik. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuist rapport
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:282 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6877
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:282
Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de psychotherapeut. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de psychotherapeut de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de psychotherapeut geldende norm, stelt het college voorop dat van een psychotherapeut mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de psychotherapeut eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de psychotherapeut, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:283 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6876
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:283
Ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de klinisch psycholoog. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de klinisch psycholoog de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de klinisch psycholoog geldende norm, stelt het college voorop dat van een klinisch psycholoog mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de klinisch psycholoog eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de klinisch psycholoog, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:284 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7203
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:284
Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de psychotherapeut behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de psychotherapeut kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de psychotherapeut door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de psychotherapeut heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de psychotherapeut kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:285 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7232
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:285
Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de GZ-psycholoog behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de GZ-psycholoog kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de GZ-psycholoog door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de GZ-psycholoog heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de GZ-psycholoog kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2024:279 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7049
- Datum publicatie: 31-12-2024
- Datum uitspraak: 31-12-2024
- ECLI:NL:TGZRAMS:2024:279
Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Klaagster verwijt de internist dat hij chemotherapie heeft geadviseerd, terwijl dat niet bij haar past en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van die therapie. Het college oordeelt dat de chirurg zeker aandacht had voor de vragen en twijfels van klaagster en niet is tekortgeschoten in de zorg voor klaagster.Kenmerk: onvoldoende informatie
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:218 Raad van Discipline Amsterdam 24-533/A/A
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:218
Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerster heeft met haar handelwijze de grenzen van de haar als advocaat wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Van schending van gedragsregels 8 en 20 is geen sprake.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2024:183 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-829/DB/LI
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 30-12-2024
- ECLI:NL:TADRSHE:2024:183
Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een civielrechtelijke procedure. Klacht over het betekenen van de dagvaarding kennelijk ongegrond. De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 september 2024 uitvoerig toegelicht dat en waarom de dagvaarding wettelijk gezien op de correcte wijze is uitgebracht en niet aan de vader van klager hoefde te worden gestuurd. Uitsluitend is tuchtrechtelijk gezien nog relevant of verweerder méér had moeten doen, door klagers vader een kopie te sturen van de dagvaarding. Hoewel verweerder bij wijze van extra service een kopie van de dagvaarding aan klagers vader had kunnen sturen, was hij daartoe in gedragsrechtelijke zin niet verplicht. Verweerder heeft, door de procesrechtelijke regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te volgen, gehandeld zoals dat minimaal van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klacht over het in strijd handelen met gedragsregel 5 kennelijk ongegrond. Verweerders cliënte stemde niet in met klagers voorstel en maakte aanspraak op het volledig gevorderde bedrag. Niet gebleken dat verweerder een onnodige procedure is gestart.
-
ECLI:NL:TADRARL:2024:320 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-362/AL/NN
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-09-2024
- ECLI:NL:TADRARL:2024:320
Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:219 Raad van Discipline Amsterdam 24-381/A/NH
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:219
Raadsbeslissing; ongegrond verzet.
-
ECLI:NL:TADRARL:2024:321 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-396/AL/NN
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-09-2024
- ECLI:NL:TADRARL:2024:321
Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:220 Raad van Discipline Amsterdam 24-778/A/A
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:220
Voorzittersbeslissing. Klacht over het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid, te weten die van een partner van een advocatenkantoor, is kennelijk ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:221 Raad van Discipline Amsterdam 24-777/A/A
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:221
Voorzittersbeslissing. De klacht strandt op het ne bis in idem beginsel en is daarom in beide klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:215 Raad van Discipline Amsterdam 24-409/A/A
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:215
Raadsbeslissing; verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:216 Raad van Discipline Amsterdam 24-433/A/A
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:216
Raadsbeslissing; gegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met de gedragsregels 6 lid 1 en 8 de verweren van klaagster tegen de vordering van verweerders cliënte niet te vermelden in het beslagrekest en in de dagvaarding. Verweerder heeft de rechter daarmee niet juist en onvolledig geïnformeerd, waardoor klaagster onnodig extra advocaatkosten voor haar verweer heeft moeten maken. Dit verwijt valt verweerder extra aan te rekenen inzake de procedure waarin om verlof is gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag, nu de rechtbank voorafgaand aan het verlenen van verlof tot beslaglegging geen kennis heeft genomen van het standpunt van klaagster. Aan verweerder wordt, ook rekening houdend met het feit dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, een waarschuwing met proceskostenveroordeling opgelegd.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:217 Raad van Discipline Amsterdam 24-559/A/NH
- Datum publicatie: 30-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:217
Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft zich bij de uitvoering van de opdracht van zijn cliënte te veel laten leiden door de wensen van zijn cliënte en onvoldoende oog gehad voor het belang van zo min mogelijk escalatie. Omdat aan verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat zijn handelen niet juist was, ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen met proceskostenveroordeling.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2024:177 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-260/DB/LI
- Datum publicatie: 27-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRSHE:2024:177
Verzet. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2024:178 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-818/DB/OB
- Datum publicatie: 27-12-2024
- Datum uitspraak: 27-12-2024
- ECLI:NL:TADRSHE:2024:178
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Klager verwijt verweerder dat hij bewust tegen de rechtbank heeft gelogen door te stellen dat de zorgregeling van de man een stuk uitgebreider is dan de zorgregeling die de heer K met zijn kinderen heeft. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de in de randnummers 27, 41 en 44 van het verweerschrift geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in het kader van de behartiging van de belangen van de man -vanuit het perspectief van de man - de achtergrond heeft geschetst, de praktische situatie rondom de omgang tussen de man en de kinderen en de nieuwe partner van de klaagster en zijn kinderen heeft toegelicht en heeft uitgelegd wat maakte dat de man zich wilde verweren tegen de door klaagster gewenste verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij met de stelling dat de man een ruimere zorgregeling had heeft bedoeld te verwoorden dat de man meer contactmomenten had met de kinderen dan de nieuwe partner met diens kinderen. Dat verweerder met de inhoud van het verweerschrift de rechtbank bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, is niet aannemelijk geworden en dat verweerder gedragsregel 8 heeft overtreden evenmin. Kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2024:179 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-695/DB/OB
- Datum publicatie: 27-12-2024
- Datum uitspraak: 23-12-2024
- ECLI:NL:TADRSHE:2024:179
Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een nalatenschapskwestie. Klachten over de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en klachtbehandeling kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRAMS:2024:214 Raad van Discipline Amsterdam 24-756/A/NH
- Datum publicatie: 27-12-2024
- Datum uitspraak: 16-12-2024
- ECLI:NL:TADRAMS:2024:214
Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster mocht uitgaan van de juistheid van de bewijsstukken die haar cliënt haar had verstrekt. Van een uitzonderingssituatie waarin zij nader onderzoek had moeten doen naar de stukken is niet gebleken. Daarvoor moet sprake zijn van een duidelijke (vrijwel) evidente aanwijzing voor de onjuistheid van de bewijsstukken.