ECLI:NL:TADRAMS:2025:31 Raad van Discipline Amsterdam 24-962/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:31 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-02-2025 |
Datum publicatie: | 13-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-962/A/A |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing; klacht over de advocaat wederpartij. Op verweerder rust geen verplichting om op e-mails van klaagster te reageren. Bovendien is het in lijn met gedragsregel 25 om niet rechtstreeks met een wederpartij (klaagster) te communiceren als die zich laat bijstaan door een advocaat, hetgeen bij klaagster in de onderliggende procedure het geval was. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond. Verder heeft klaagster een onvoldoende rechtstreeks eigen belang bij haar verwijt over de wijze van factureren van verweerder aan zijn cliënte. De klacht hierover is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor het overige is de klacht buiten de vervaltermijn van drie jaar ingediend en daarmee niet-ontvankelijk. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van
3 februari 2025 in de zaak 24-962/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
gemachtigde: De heer O.J. de Rooij
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 23 december 2024 met kenmerk 2359670/JS/BF, door de raad ontvangen op 23 december 2024, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de namens klaagster op 29 januari 2025 toegezonden e-mail met bijlage.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier,
uit van de volgende feiten.
1.1 Klaagster was in dienst van een bedrijf. Verweerder heeft dit bedrijf bijgestaan
in een arbeidsrechtelijke ontbindingsprocedure tegen klaagster. Klaagster werd in
deze procedure eveneens bijgestaan door een advocaat. Het ontbindingsrekest is op
18 januari 2019 ingediend. Op 15 maart 2019 heeft de kantonrechter een beschikking
gewezen waarbij de arbeidsovereenkomst met klaagster is ontbonden. Daarna is een hoger
beroep procedure gevoerd bij het gerechtshof.
1.2 Op 20 november 2019 is de beschikking van de kantonrechter door het gerechtshof
bekrachtigd en is klaagster in de proceskosten veroordeeld.
1.3 Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft verweerder de advocaat van klaagster
het volgende bericht gestuurd:
“Kunt u uw cliënte duidelijk maken dat ik alleen maar met u correspondeer en niet
met haar. Ik beantwoord geen enkele mail van uw cliënte.”
1.4 Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft verweerder de advocaat van klaagster
vervolgens als volgt bericht:
“Gegeven onderstaande email vraag ik mij af of u nog wel als advocaat van [klaagster]
optreedt. Zo niet, dan geldt wederom mijn verzoek om toelichting op dit soort berichten.
Ik lees de berichten van uw cliënte, die ik rechtstreeks van haar zonder uw toelichting
ontvang, niet meer.”
1.5 Op 15 juni 2020 heeft de betrokken deurwaarder een brief aan verweerder gestuurd,
waarin hij, onder meer, schrijft:
“De vordering is geheel voldaan. (…) Proceskosten € 3.630,00 (…) Door u te ontvangen
€ 3.177,95.”
1.6 Op 17 juni 2020 heeft de deurwaarder een bedrag van € 3.177,95 (de proceskosten)
op de derdengeldenrekening van verweerder gestort.
1.7 Bij e-mail van 19 maart 2021 heeft verweerder klaagster het volgende laten
weten:
“Het heeft geen zin met mij te corresponderen. Ik zal u niet meer antwoorden.”
1.8 Bij e-mail van 21 juli 2021 heeft verweerder klaagster opnieuw een bericht
van die strekking gestuurd:
“Ik begrijp dat u mij gisteren tweemaal heeft gebeld. Dit heeft geen zin, cliënte
reageert niet op uw brieven, telefoontjes ect. Slechts indien uw advocaat mij aanschrijft
zal ik reageren.”
1.9 Op 20 juli 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De klachtonderdelen
luiden als volgt.
a) Door op 21 juli 2021 te laten weten alleen antwoord te geven wanneer een advocaat
hem aanschrijft en ten onrechte de gelden te behouden – oftewel zijn hand op de portemonnee
van klaagster te houden – die eerder dubbelop zijn binnengehaald;
b) Het BTW belast factureren aan een vennootschap, in plaats van aan het persoonlijk
betrokken lid van de RvC zonder recht op aftrek van BTW (daarmee overigens tegenstrijdige
belangen dienend), als gevolg waarvan ten onrechte BTW is verrekend en te weinig gelden
naar Europese instituties zijn gegaan, terwijl klaagster de kosten van haar advocaten
heeft voldaan zonder BTW te kunnen verrekenen. Via een omweg is de cliënt van verweerder
ten opzichte van klaagster, in strijd met de equality of arms, in een bevoorrechte
positie geplaatst.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna,
waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Het algemene uitgangspunt is dat advocaten veel vrijheid hebben om te doen
wat in het belang van hun cliënt nodig is. Partijdigheid is niet zonder reden een
belangrijke kernwaarde voor advocaten (artikel 10a Advocatenwet). Toch is die vrijheid
niet onbeperkt. Advocaten mogen zich bijvoorbeeld niet onnodig kwetsend uitlaten over
de wederpartij. Ook mogen zij niet bewust onjuiste informatie geven. Zij hoeven in
het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat zij voor hun cliënt willen bereiken
met de middelen waarvan zij zich bedienen, opweegt tegen het nadeel dat zij daarmee
aan de wederpartij toebrengen. Wel moeten zij zich onthouden van middelen die op zichzelf
beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot noemenswaardig voordeel van
hun cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Advocaten dienen
verder de belangen van hun cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal
dat hun cliënt hen verschaft. In het algemeen mogen zij afgaan op de juistheid daarvan
en slechts in uitzonderingsgevallen zijn zij gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.
4.2 Bij de beoordeling van een over een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter
het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet
omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels,
maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij
van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk
verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt
door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Beoordeling klacht
4.3 De voorzitter stelt het volgende voorop. De gemachtigde van klaagster heeft
namens klaagster in de bij de deken ingediende processtukken (klacht en repliek) een
groot aantal linken opgenomen naar onderliggende documenten. De deken heeft de gemachtigde
van klaagster verzocht om in repliek te vermelden welke documenten klaagster wenste
te gebruiken ter onderbouwing van haar klacht en repliek en in welke linken deze documenten
terug te vinden zijn. Aangezien de gemachtigde van klaagster hier niet op heeft gereageerd
en het niet aan de voorzitter is om in de linken op zoek te gaan naar de relevante
documenten, heeft de voorzitter de linken bij de beoordeling van de klacht buiten
beschouwing gelaten.
Klachtonderdeel a)
4.4 Klaagster heeft dit klachtonderdeel als volgt toegelicht. Verweerder heeft
volgens klaagster een betalingsveroordeling twee keer geïncasseerd. Verweerder heeft
de gelden van klaagster onder zich gehouden, door klaagster op 21 juli 2021 te laten
weten alleen antwoord te geven wanneer een advocaat hem aanschreef. De berichten van
de deurwaarder laten volgens klaagster zien dat er dubbelop beslag is gelegd. Verweerder
heeft het dubbelop beslag leggen niet ontkend. Het beroep van verweerder op verjaring
is foutief en om zeep geholpen door wel te reageren op het moment dat een advocaat
reageerde. Pas toen een advocaat verweerder aanschreef voegde hij de daad bij het
woord en heeft hij er van alles over gezegd. De klacht is daarmee binnen de daarvoor
geldende termijn ingediend.
4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft toegelicht dat hij en
zijn cliënte gedurende de ontbindingsprocedure en ook daarna een reeks aan onsamenhangende
brieven en/of e-mails hebben ontvangen die zijn cliënte en hij vanaf 2020 niet meer
hebben beantwoord. Toen klaagster toch e-mails bleef sturen heeft verweerder klaagster
op 19 maart 2021 en 21 juli 2021 bericht dat hij niet rechtstreeks met haar communiceerde.
Daarmee heeft verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet klachtwaardig gehandeld.
Op verweerder rust als advocaat van de wederpartij geen verplichting om op e-mails
van klaagster te reageren. Bovendien is het in lijn met gedragsregel 25 om niet rechtstreeks
met een wederpartij (klaagster) te communiceren als die zich laat bijstaan door een
advocaat, hetgeen bij klaagster in de onderliggende procedure het geval was.
4.6 Voor het overige geldt allereerst dat de klacht zodanig onduidelijk is geformuleerd
dat het moeilijk te doorgronden is welke verwijten klaagster verweerder precies maakt.
Voor zover klaagster bedoelt te klagen dat de proceskostenveroordeling dubbelop zou
zijn geïncasseerd door de deurwaarder geldt het volgende. Dit verwijt ziet op gedragingen
die op 17 juni 2020 hebben plaatsgevonden. Op die dag ontving verweerder namelijk
van de deurwaarder de proceskosten op zijn derdengeldenrekening. Door hierover op
20 juli 2024 een klacht in te dienen, heeft klaagster buiten de vervaltermijn van
drie jaar neergelegd in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet geklaagd. Van een reden
voor verlenging van de driejaarstermijn op grond van artikel 46g lid 2, is de voorzitter
niet gebleken. Evenmin is de voorzitter gebleken van (zeer) bijzondere omstandigheden
op grond waarvan de termijnoverschrijding toelaatbaar (verschoonbaar) zou kunnen worden
geacht. Daarmee is de klacht in zoverre niet-ontvankelijk. Ten overvloede wijst de
voorzitter er nog op dat ook als de klacht hierover wel tijdig was geweest, geldt
dat klaagster dit verwijt onvoldoende heeft onderbouwd. Uit de overgelegde stukken
blijkt namelijk niet dat de proceskosten dubbelop zijn geïncasseerd.
4.7 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gedeeltelijk kennelijk ongegrond
en gedeeltelijk niet-ontvankelijk.
Klachtonderdeel b)
4.8 Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de wijze van factureren van verweerder
aan zijn cliënte. Naar het oordeel van de voorzitter heeft klaagster een onvoldoende
rechtstreeks eigen belang bij dit klachtonderdeel. Het in de Advocatenwet voorziene
recht om en klacht in te dienen over een advocaat komt namelijk niet aan eenieder
toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd
rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen
belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend
door de deken.
4.9 De wijze van factureren betreft een aangelegenheid die uitsluitend speelt
tussen de advocaat en zijn cliënt. Klaagster staat hier als wederpartij buiten. Dit
klachtonderdeel is daarmee kennelijk niet-ontvankelijk.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdeel a) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet gedeeltelijk
kennelijk ongegrond en met toepassing van artikel 46g, lid 1 onder a Advocatenwet,
gedeeltelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 februari 2025