ECLI:NL:TADRARL:2025:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-462/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:45
Datum uitspraak: 10-02-2025
Datum publicatie: 12-02-2025
Zaaknummer(s): 24-462/AL/MN
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht ingediend door korpschef van politie Oost Nederland. De klacht gaat over de bejegening van een politieambtenaar door verweerder. Het persoonlijk karakter van het advocatentuchtrecht brengt mee dat alleen deze politieambtenaar bij de deken kan klagen over de wijze waarop verweerder haar heeft bejegend en te woord heeft gestaan. De korpschef van de politie Oost Nederland mist hier een rechtstreeks eigen belang bij het verwijt dat verweerder wordt gemaakt over zijn onheuse bejegening van de politieambtenaar. Het mag zo zijn dat de politieambtenaar in dienst is van de politie en dat de korpschef, als vertegenwoordiger van de politie Oost Nederland, wil dat politieambtenaren met respect worden behandeld, zoals ter zitting is gesteld, maar dat betekent niet dat de korpschef in dit geval een eigen klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. Klacht niet ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden
van 10 februari 2025
in de zaak 24-462/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klager
over
verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 16 augustus 2023 is namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over
verweerder.

1.2 Op 18 juni 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 2257684/MK/SD van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 9 december 2024. Daarbij was verweerder aanwezig. Aan de zijde van klager waren drie politieambtenaren, onder wie mevrouw E., en de gemachtigde aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 01 tot en met 12.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.1 Mevrouw E. is politieambtenaar.

2.2 Verweerder staat een Roemeense cliënte bij. In dat kader heeft verweerder contact met mevrouw E. gehad over het tekenen van een toestemmingsformulier voor DNA-onderzoek door zijn cliënte.

2.3 Op 16 augustus 2023 moest verweerder met zijn cliënte om 11.30 uur aanwezig zijn op de rechtbank in Arnhem. Dat heeft verweerder aan mevrouw E. doorgegeven, zodat zij niet meer naar de penitentiaire inrichting hoefde te gaan voor de ondertekening van het toestemmingsformulier.

2.4 Mevrouw E. was op 16 augustus 2023 om 11.30 uur met een collega politieambtenaar in het cellencomplex van de rechtbank in Arnhem in gesprek met de cliënte van verweerder. Toen verweerder in het cellencomplex arriveerde, werd mevrouw E. gevraagd om met de cliënte van verweerder naar de spreekkamer te komen waar verweerder aanwezig was. Hier is vervolgens een woordenwisseling ontstaan tussen verweerder en mevrouw E.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij zich op 16 augustus 2023 onnodig grievend heeft uitgelaten ten opzichte van politieambtenaar mevrouw E. door tegen haar uit te vallen en zich onbeschoft te gedragen. Volgens klager heeft verweerder mevrouw E. met verheven stem gevraagd of zij ‘wel door de test was gekomen’ en heeft verweerder tegen haar gezegd dat zij ’een IQ van 100 had’ en dat ‘zij’ niet te vertrouwen waren. Volgens klager is mevrouw E. tijdens dit voorval met verweerder correct gebleven, maar kon zij geen normaal gesprek met verweerder voeren. Klager verwijst hierbij naar een mutatie waarin het relaas van mevrouw E. is opgenomen en naar een proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2023 waarin een verklaring is opgenomen van een collega van mevrouw E. die bij de woordenwisseling tussen verweerder en mevrouw E. aanwezig was.

3.2 De raad zal hierna bij de beoordeling, waar nodig, op de klacht ingaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer tegen de klacht en betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband voert verweerder aan dat hij met mevrouw E. een heldere afspraak had gemaakt dat zij zijn cliënte in het cellencomplex van de rechtbank niet zou benaderen zonder zijn aanwezigheid, maar heeft zij dat toch gedaan. Volgens verweerder is hij daar boos over geworden, maar heeft hij haar niet gevraagd ‘of zij wel door de test was gekomen’. Ook betwist verweerder dat hij tegen mevrouw E. heeft gezegd dat zij ‘een IQ van 100 had’ en dat ‘zij’ niet te vertrouwen waren. Van onnodig grievende uitlatingen ten opzichte van mevrouw E. is volgens verweerder dan ook geen sprake.

4.2 De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid klacht

5.1 Voordat de raad kan toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de klacht moet de raad eerst, ambtshalve, beoordelen of de korpschef als klager een voldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij de klacht over verweerder. De raad is van oordeel dat dit niet het geval is.

5.2 Het klachtrecht in de zin van de Advocatenwet komt alleen toe aan degene die door het beklaagde handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn/haar belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken die de bevoegdheid heeft tegen een advocaat gerezen bezwaren ter kennis van de raad te brengen.

5.3 De raad stelt op grond van het klachtdossier en de ter zitting afgelegde verklaringen vast dat de korpschef namens de politie Oost-Nederland klaagt over de wijze waarop verweerder zich op 16 augustus 2023 heeft gedragen tegenover mevrouw E., een politieambtenaar, in het cellencomplex van de rechtbank in Arnhem. De door verweerder gedane uitlatingen zijn volgens de politie Oost-Nederland onnodig grievend voor mevrouw E. Ter zitting heeft mevrouw E. hierover onder meer nog verklaard dat verweerder zeer onbeschoft en beledigend tegen haar was, dat zij zich door verweerder gekleineerd voelde en dat zij hier last van heeft gehad.
Het persoonlijk karakter van het advocatentuchtrecht brengt mee dat alleen mevrouw E. bij de deken kan klagen over de wijze waarop verweerder haar op 16 augustus 2023 heeft bejegend en te woord heeft gestaan. De korpschef van de politie Oost-Nederland mist hier een rechtstreeks eigen belang bij het verwijt dat verweerder wordt gemaakt over zijn onheuse bejegening van mevrouw E. Het mag zo zijn dat mevrouw E. in dienst is van de politie en dat de korpschef, als vertegenwoordiger van de politie Oost-Nederland, wil dat politieambtenaren met respect worden behandeld, zoals ter zitting is gesteld, maar dat betekent niet dat de korpschef in dit geval een eigen klachtrecht toekomt als bedoeld in de Advocatenwet. Voor zover de korpschef met deze klacht over verweerder bedoeld heeft te klagen in het algemeen belang van de politie als organisatie heeft de korpschef de klacht onvoldoende onderbouwd.

5.4 Uit het bovenstaande volgt dat de klacht, ingediend door de korpschef namens de politie Oost-Nederland, niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de raad niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de klacht.

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, mrs. E.J.C. de Jong, P.Th. Mantel, N.C. Milani en G.W. Roest, leden, bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 10 februari 2025