ECLI:NL:TGDKG:2024:157 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/724244 / DW RK 22/389

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2024:157
Datum uitspraak: 28-03-2024
Datum publicatie: 11-02-2025
Zaaknummer(s): C/13/724244 / DW RK 22/389
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over het niet op terugbelverzoeken e-mails reageren en het voortzetten van een incasso, terwijl klaagster de opdracht reeds had ingetrokken. De kamer oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder geen enkele toelichting heeft gegeven over de wijze waarop hij met de contactpogingen en intrekking van de opdracht door klaagster is omgegaan, zodat voldoende vaststaat dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De kamer overweegt verder dat de gerechtsdeurwaarders zijn voorbijgegaan aan de intrekking van de opdracht door klaagster en zijn doorgegaan met de incasso, terwijl klaagster inmiddels al een andere gerechtsdeurwaarder opdracht had verstrekt. Maatregel: berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 maart 2024 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/724244 / DW RK 22/389 MK/JD ingesteld door:

Stichting CORE,
gevestigd te Pernis,
klaagster,

tegen:

1. [],
gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
2. [],
voormalig kandidaat gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
beklaagden.

1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 21 oktober 2022, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 december 2022, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 2 februari 2024 alwaar de heer Heijstek telefonisch namens klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 15 maart 2024, waarna deze is aangehouden tot vandaag.

2. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- Bij exploot van 25 april 2022 is een verstekvonnis van 23 maart 2022 en een aanvullend vonnis van 6 april 2022 van de kantonrechter te Almere betekend aan een schuldenaar van klaagster, met bevel om aan de veroordelingen daarin te voldoen. Eén van die veroordelingen bestaat eruit dat de schuldenaar ‘de mallen en het product’ van klaagster binnen zeven dagen na betekening moet retourneren aan klaagster, op straffe van een boete (dwangsom).
- Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de vonnissen zijn betekend en dat - indien de mallen niet retour zijn ontvangen - vanaf 3 mei 2022 dwangsommen verbeuren.
- Dezelfde dag heeft klaagster als volgt gereageerd.

“Er is nog niets retour. De wdp runt een restaurant aan de overkant.
Gaarne even overleg over wat nu”

- Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft de gerechtsdeurwaarder het volgende aan klaagster geschreven.

“Na enig zoekwerk hebben wij het restaurant getraceerd.
(…)
Echter dit een eenmanszaak (…).

Het vonnis staat in dit geval alleen op naam van de VOF, zodat niet zonder meer kan worden doorgepakt naar de vennoten.
(…)”

- Bij e-mail van 30 mei 2022 heeft klaagster het volgende aan de gerechtsdeurwaarder geschreven.

“Ik heb het idee dat uw organisatie er geen zin in heeft. Een eerder terugbelverzoek wordt genegeerd en mails kunt u niet beantwoorden. Ik stel voor dat u uw nota stuurt en de bewijzen van uw handelingen dan ga ik weer verder kijken.”

- Dezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder als volgt gereageerd.

“Zo snel zijn we er niet klaar mee.
We zijn natuurlijk wel gebonden aan regels en zijn ook afhankelijk van informatie.
(…)
We zullen natuurlijk wel het gesprek aan gaan met de man van Eethuis Lila”


3. De klacht
Klaagsters beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder niet op terugbelverzoeken en e-mails van klaagster reageert en de uitvoering van de incasso opdracht heeft voortgezet, terwijl klaagster de opdracht reeds had ingetrokken.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht
5.1 Gerechtsdeurwaarders zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Dit is bepaald in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). In deze beslissing wordt beoordeeld of de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt treft in de zin van dat artikel.

5.2 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Daarnaast wordt van een gerechtsdeurwaarder verwacht dat hij eenvoudig bereikbaar, toegankelijk en benaderbaar is voor justitiabelen (artikel 9 Verordening normen voor kwaliteit).

5.3 Uit het dossier blijkt dat gerechtsdeurwaarder sub 1 alleen betrokkenheid heeft gehad bij betekening van een exploot, niet bij het handelen waar de klacht van klager op ziet. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1. Gerechtsdeurwaarder sub 2 zal in de beoordeling verder “de gerechtsdeurwaarder” worden genoemd.

5.4 De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat na de e-mail van klaagster 13 mei 2022 met het verzoek om overleg telefonisch contact heeft plaatsgevonden met klaagster, waarna de gerechtsdeurwaarder nader onderzoek heeft uitgevoerd. Nadat hij op 30 mei 2022 de uitkomst van dit onderzoek aan klaagster heeft medegedeeld, heeft klaagster dezelfde dag geschreven ‘verder te gaan kijken’ en heeft zij de gerechtsdeurwaarder verzocht om een nota voor de verrichte werkzaamheden. Naar oordeel van de kamer moet dit bericht worden geduid als een intrekking van de opdracht. Klaagster heeft aangevoerd vervolgens op 7 juni 2022 een terugbelverzoek te hebben achtergelaten, op 8 en 30 juni 2022 een ‘reminder’ te hebben gestuurd, en op 18 juni 2022 een e-mail te hebben verstuurd waarin zij de intrekking van de opdracht herhaalt. Daarbij heeft klaagster aangevoerd dat zij op 12 oktober 2022 een klacht heeft ingediend bij de gerechtsdeurwaarder, waar geheel geen reactie op is gekomen.

5.5 De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift niet weersproken dat reactie is uitgebleven op de e-mail van 18 juni 2022, en op de contactpogingen van 7, 8 en 30 juni 2022. In het verweerschrift ontkennen zij ontvangst van enige officiële klacht van klagers, dus ook de door klager in het geding gebrachte e-mail met klacht van 22 juni 2022 aan (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft ter zitting aangeboden een ontvangstbevestiging van deze e-mail met de kamer te delen. De kamer heeft dit aanbod gepasseerd. Nu de gerechtsdeurwaarder niet ter zitting is verschenen, en hij geen enkele toelichting heeft gegeven over de wijze waarop hij met voornoemde contactpogingen en intrekking van de opdracht door klaagster isn omgegaan, staat voldoende vast (gelet op hetgeen is overwogen onder 5.2) dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6 Daarbij komt dat uit het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat hij op 24 juni 2022 nog een ‘interventie’ heeft gepleegd, als gevolg waarvan afspraken zijn gemaakt over het ophalen van de mallen. De gerechtsdeurwaarder is daarmee voorbijgegaan aan de intrekking van de opdracht door klaagster op 30 mei 2022 en zijn doorgegaan met de incasso, terwijl klaagster inmiddels al een andere gerechtsdeurwaarder opdracht had verstrekt. Ook dit handelen is in strijd met hetgeen een zorgvuldig gerechtsdeurwaarder betaamt.

5.7 Dit alles betekent dat de klacht gegrond zal worden verklaard. Gelet op de ernst van de gebrekkige communicatie en de gevolgen daarvan (het voortzetten van een ingetrokken opdracht), acht de kamer de maatregel van berisping in dit geval passend en geboden.

5.8 Nu de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 van de Gdw
het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan klager dient te vergoeden. De kamer zal gerechtsdeurwaarder daarnaast veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan kosten van behandeling van de klacht door de kamer. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing..

5.9 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 ongegrond;
- verklaart de klacht ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 gegrond;
- legt gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel van berisping op;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling aan klager van het door hem betaalde griffierecht van € 50,00 nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
- veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ten bedrage van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. M.L.S. Kalff, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2024, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.