ECLI:NL:TGZCTG:2025:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2550
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:26 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2025 |
Datum publicatie: | 12-02-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2550 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een tandarts. Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar onvoldoende heeft geïnformeerd voordat hij een brug heeft geplaatst, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld met het plaatsen van de brug en onvoldoende nazorg heeft geleverd, onvoldoende heeft genoteerd in het medisch dossier en dat hij door zijn visuele handicap geen patiënten had mogen behandelen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de tandarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de bekwaamheid van de tandarts. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2550 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde ter zitting: C., wonende te B.,
tegen
F., tandarts, (destijds) werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde:
mr. T.M. Volbehr, advocaat verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 25 augustus 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle tegen F. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
12 juli 2024, onder nummer Z2023/5955, heeft dat college de klacht ongegrond verklaard.
Klaagster is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. De tandarts heeft een
verweerschrift in beroep ingediend. Op 20 december 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege
nog een brief ontvangen van klaagster (brief van 18 december 2024 met bijlagen). De
zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van
8 januari 2025 tegelijk behandeld met de zaak C2024/2549. De zaken zijn niet gevoegd.
Op de zitting zijn verschenen klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en de tandarts,
ook bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben vragen van het Centraal Tuchtcollege
beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De heer C. en mr. Volbehr hebben dat
gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege en
de wederpartij hebben overhandigd. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep verwerpen
omdat het college het eens is met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Het
Centraal Tuchtcollege herhaalt hierna onder 2. eerst de inhoud van deze beslissing.
Vanaf punt 3 legt het Centraal Tuchtcollege uit waarom het tot het oordeel komt dat
het beroep ongegrond is. Omdat het Centraal Tuchtcollege zich geheel kan vinden in
de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege beperkt deze toelichting zich tot een
aantal aanvullende opmerkingen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
3.1 Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover
van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
3.2 Klaagster was vanaf 2014 patiënt bij E.. Verweerder was vanaf 2020 tot januari
2023 werkzaam bij de praktijk.
3.3 Op 13 november 2017 werd in het medisch dossier genoteerd (alle citaten zijn
opgenomen inclusief eventuele taal- en spellingsfouten):
“ppo Periodiek preventief onderzoek
Mw. weinig financiën pensioen. Vanwege kosten tst 2018. Advies elk 6 mnd c en niet
1 jr. Uitleg waarom prev.beh. nodig.”
3.4 In 2019 kreeg klaagster een kunstheup. Op advies van de arts zou klaagster
regelmatig voor controle moeten komen om het risico op infectie te verkleinen. Klaagster
werd geadviseerd naar de mondhygiënist te gaan voor reiniging in verband met infectiegevaar.
In verband met een tandartsverzekering besloot klaagster pas in 2020 naar de mondhygiënist
te gaan. Op 11 juni 2020 kwam klaagster op controle bij een collega van verweerder,
die constateerde dat elementen 26 en 17 als verloren beschouwd moesten worden als
gevolg van diepe cariës onder de restauratie. Op
15 juni 2020 ging klaagster naar de mondhygiënist voor gebitsreiniging.
3.5 Op 24 november 2020 noteerde een collega van verweerder in het dossier:
“ci Incidenteel consult
26 afgebroken zoals al verwacht. Heeft er geen pijn aan. Advies extractie en dan
toch een frame laten maken voor de bovenkaak. Als element 27 dan verloren gaat dan
kan deze tzt aan het frame gemaakt worden (mevrouw wil 27 er nu nog niet meteen al
uit). (…)
Mevrouw komt in 2020 nog retour voor extractie 26 en in 2021 een frame bovenkaak
vervaardigen (past verzekering hiervoor nog aan).”
De extractie van element 26 is op 26 november 2020 uitgevoerd.
3.6 Op 5 januari 2021 kwam klaagster bij verweerder voor het maken van afdrukken
voor een frame in de bovenkaak. In het dossier noteerde hij:
“cv Consult/verwijzing
Kwam voor afdrukken voor frame. Indicatiestelling besproken. Voorstel onderzoeken
vaste voorziening brug 2e kw, implantaat 4ekw. Mw. heeft daar wel oren naar. 27 niet
mobiel, geen paro. Lijkt vitaal (chleth. +-) a/a voor opg en bespr.
Afgesproken dat mevr. volgende keer begroting krijgt. F.”
3.7 Op 12 januari 2021 kwam klaagster weer bij verweerder. Hij maakte röntgenfoto’s
en noteerde dat de elementen 24 en 27 valide waren voor het laten plaatsen van een
brug. Verder noteerde hij:
“4e kw voldoende mogelijkh. impl.
17 tzt extr.
Mw. is blij met de duidelijkheid en wil brug 2e kw. allererst laten vervaardigen.
Daarna verwijzen impl.
17 tzt extr”.
Op 26 januari 2021 werd de brug geprepareerd, afgedrukt en een noodbrug vervaardigd.
Op 11 februari 2021 is op de elementen 23, 24 en 27 de 5-delige brug definitief geplaatst
met Panavia V (dentale composietcement).
3.8 Op 7 december 2021 kwam klaagster voor een periodiek preventief onderzoek
(ppo). Verweerder noteerde “vooralsnog geen behoefte aan verbeteren kauwvermogen rechts.”
Verder blijkt uit de notitie dat element 17 carieus was en dat er een indicatie was
voor een extractie. Deze extractie werd op 20 januari 2022 uitgevoerd.
3.9 Klaagster kwam eerst op 29 juni 2023 weer voor een ppo. In het dossier noteerde
een collega van de tandarts:
“denkt dat er wat meer druk op de brug lb zit aan de voorkant. Occlusie op de brug
lijkt wat zwaarder, eet ook vnl links ivm gebrek aan kauwvermogen rechts.
solo’s gemaakt: 15mo cariës onder de kroon. 27mo cariës onder de brugpijler tot
in de radix + PA!!
besproken dat 27 als verloren te beschouwen is. Brug is van 2 jr geleden. Mevr.
schrikt hiervan, begrijpelijk. Ze wil graag haar naar MKA voor een second opinion.
Gevraagd of ze anders bij D. wil langskomen om dit te bespreken, maar ze wilt naar
MKA. Verwijzing gemaakt.
NB. Mevr had het ook over de juridische kant en verzekeringstechnisch. Ik ben er
niet te veel op ingegaan. Alleen haar de foto laten zien van 2020/2021, voordat de
brug werd gemaakt. Er waren toen geen problemen met de 27 en geen contra-indicatie
om deze niet als pijler te gebruiken.”
3.10 Op 30 juni 2023 belde verweerder klaagster op. Hij noteerde in het dossier:
“ik heb mw. uitgelegd dat het element 27 verloren gaat ten gevolge van mesiale diepe
wortelcaries. De wortelpunt zwarting is het gevolg van avitaliteit die is ontstaan
ten gevolge van alle eerdere schade aan de kies en de huidige caries. Zonder de caries
zou een endo en/of apex-behandeling kunnen worden uitgevoerd. Maar dat is niet meer
mogelijk met de carieuze cavitatie. Het element en een gedeelte van de brug zal verloren
gaan, maar het kauwvermogen links zal redelijk intact blijven. De verantwoordelijkheid
voor de caries ligt bij de patient. Er is in de 15 heden ook wortelcaries mesiaal.
Mw. is niet meer bij de tandarts of mondzorgkundige geweest sinds het plaatsen van
de brug. Dat is bijna 2,5 jaar geleden. Er lijkt niets mis met de indicatiestelling
destijds en de vervaardigingsprocedure. Mw. deelt dit standpunt niet en gaat verdere
stappen ondernemen. Ik heb haar de KNMT klachtenregeling aangeraden.”
3.11 In de specialistenbrief van het G.-Ziekenhuis van 18 juli 2023 staat als
conclusie dat sprake was van uitbehandelde elementen 15 en 27 in verband met cariës
profunda. Hiermee is ook de brugconstructie bovenkaak links grotendeels verloren.
Verder noteerde de MKA-chirurg onder ‘beleid’ dat “de cariës (zeer waarschijnlijk)
pas ontstaan is na het plaatsen van de brug, wat ook wordt ondersteund door het dossier
van de tandarts en de vooraf vervaardigde röntgenfoto”.
3.12 Klaagster diende, na aansprakelijkheidsstelling van de praktijk, de onderhavige
klacht in.
4. De klacht en de reactie van de tandarts
4.1 Klaagster verwijt de tandarts dat hij:
a) haar onvoldoende heeft geïnformeerd voordat hij een brug heeft geplaatst;
b) onzorgvuldig heeft gehandeld met het plaatsen van de brug en onvoldoende nazorg
heeft geleverd;
c) zich tijdens het telefoongesprek onprofessioneel heeft gedragen en de schuldvraag
ten onrechte bij klaagster heeft neergelegd;
d) onvoldoende heeft genoteerd in het medisch dossier;
e) door zijn visuele handicap geen patiënten had mogen behandelen.
4.2 De tandarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
Hij stelt onder meer dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het vervaardigen
van een brug met element 27 als pijler voor de brug. Er is geen aanleiding te veronderstellen
dat de brug vanaf het begin al heeft losgezeten. Klaagster diende verantwoordelijkheid
te nemen voor haar eigen mondhygiëne, maar het is niet zijn intentie geweest klaagster
een schuldgevoel aan te praten. Tot slot stelt de tandarts dat hij, nadat in 2014
vanwege een oogmelanoom zijn linkeroog is verwijderd, onder supervisie van collega’s
zijn bekwaamheid opnieuw heeft verworven.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdelen a) en b) Onvoldoende informeren van klaagster en onzorgvuldig handelen/onvoldoende
nazorg leveren
5.2 Vanwege de samenhang tussen deze klachtonderdelen zal het college ze gezamenlijk
bespreken.
5.3 Klaagster kwam op 5 januari 2021 bij de tandarts voor het maken van afdrukken
voor een frame. Klaagster stelt dat zij is overgehaald door de tandarts om een brug
te nemen. Uit het medisch dossier volgt dat tijdens het consult op 5 januari 2021
de mogelijkheid van een vaste voorziening (een brug) in plaats van een frame ter sprake
kwam en dat klaagster daar wel oren naar had. Ter zitting heeft de tandarts toegelicht
hoe dat is gegaan. Klaagster kwam bij hem naar aanleiding van het advies van de
vorige tandarts, na het afbreken van element 26, om een frame voor de bovenkaak te
laten maken. De tandarts kende klaagster op dat moment nog niet en uit nieuwsgierigheid
vroeg hij of in het verleden is gesproken over andere voorzieningen. Dit leidde tot
een gesprek waaruit hij opmaakte dat klaagster het jammer vond dat het niet tot een
vaste voorziening was gekomen. De tandarts gaf vervolgens aan dat hij er opnieuw naar
wilde kijken, maar dat er dan eerst röntgenonderzoek moest worden gedaan. Hij constateerde
al wel dat element 27 niet mobiel was en vitaal leek en dat het tandvlees in orde
was, zodat er op dat punt geen contra-indicaties waren. Op 12 januari 2021 zijn foto’s
gemaakt, waaruit naar voren kwam dat de elementen 24 en 27 geschikt waren voor het
plaatsen van de brug. Uit het dossier blijkt dat de tandarts dit met klaagster heeft
besproken en dat zij op basis daarvan heeft gekozen voor een brug. Naar het oordeel
van het college heeft de tandarts klaagster hiermee voldoende duidelijk geïnformeerd
over de mogelijkheden van de behandeling, waaronder de aard en het doel van de voorgestelde
behandeling, de te verwachten gevolgen en risico’s en de alternatieven, en heeft hij
zich bij het overleg gericht op de situatie en behoeften van klaagster (zoals dat
is voorgeschreven in artikel 7:448 van het BW). Daarbij weegt mee dat klaagster het
alternatief - het maken van een losse voorziening in de vorm van een frame - al kende,
dat zij eerder al een brug had gehad en dus wist wat dit inhield en dat er enige (bedenk)tijd
zat tussen het bespreken van deze optie en de vervolgstappen. Het advies dat de tandarts
heeft gegeven, is naar het oordeel van het college gelet op het voorgaande ook verdedigbaar
en de tandarts heeft, naar blijkt uit het medisch dossier, voldoende onderzoek gedaan
voor het plaatsen van de brug.
Het college ziet verder geen aanwijzingen dat de brug al vanaf het begin los heeft
gezeten, zoals klaagster veronderstelt. Het ligt voor de hand dat, als dat het geval
was geweest, dit bij de periodieke controle in december 2021 was opgemerkt. Dat is
niet gebeurd. Uit de opmerking in de brief van de MKA-chirurg dat de cariës zeer waarschijnlijk
pas na het plaatsen van de brug is ontstaan, kan dit ook niet worden afgeleid. Er
is daarom ook geen reden om aan te nemen dat de tandarts de behandeling onzorgvuldig
heeft uitgevoerd.
5.4 Ten aanzien van klaagsters verwijt dat de tandarts onvoldoende nazorg heeft
geleverd, oordeelt het college als volgt. Klaagster is tien maanden na het plaatsen
van de brug (in december 2021) langs geweest voor periodieke controle. Daarna volgde
op 20 januari 2022 nog een extractie van element 17. Vervolgens is klaagster anderhalf
jaar niet voor controle langs geweest, terwijl niet in geschil is dat klaagster wel
voor controle is uitgenodigd. Ook uit het medisch dossier blijkt dat het belang van
preventieve behandeling meerdere keren nadrukkelijk met klaagster is besproken, bijvoorbeeld
op 13 november 2017 waar klaagster is geadviseerd elke zes maanden te komen. Op 3
september 2019 is met klaagster besproken dat zij – na plaatsing van een kunstheup
– op advies van de arts regelmatig op controle moest komen om infecties te elimineren
en is haar geadviseerd naar de mondhygiënist te gaan voor reiniging in verband met
infectiegevaar. Dat klaagster, om haar moverende redenen, ervoor heeft gekozen dit
niet te doen na plaatsing van de brug, is niet iets wat de tandarts achteraf verweten
kan worden. Het lag op de weg van klaagster zelf om zorg te dragen voor voldoende
mondhygiëne en gebruik te maken van de uitnodigingen die zijn verstuurd door de praktijk.
De tandarts hoefde geen reden te zien voor een afzonderlijke controle na het plaatsen
van de brug. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel c) Onprofessioneel gedragen tijdens telefoongesprek
5.5 Nadat op 29 juni 2023 bij periodieke controle door een collega van de tandarts
bleek dat de brug als verloren moest worden beschouwd, heeft de tandarts klaagster
op 30 juni 2023 – toen hij al uit dienst was – gebeld en uitgelegd dat element 27
verloren was gegaan als gevolg van mesiale diepe wortelcariës. Partijen zijn het erover
eens dat dit telefoongesprek niet naar wens verliep. Wel verschillen partijen van
mening over wat er tijdens dit gesprek precies is gezegd. Het college gaat bij de
beoordeling uit van de weergave in het medisch dossier, nu er geen reden is om aan
de juistheid daarvan te twijfelen. In dit dossier is genoteerd dat de tandarts klaagster
heeft uitgelegd dat een behandeling met deze carieuze cavitatie niet meer mogelijk
was en dat dit betekende dat element 27 en daarmee ook een gedeelte van de brug verloren
zou gaan. De tandarts heeft verder gezegd dat de verantwoordelijkheid voor de cariës
bij de patiënt ligt en dat er niets mis lijkt met de indicatiestelling en behandeling
van destijds. Het college begrijpt dat dit wellicht voor klaagster voelt alsof de
schuld bij haar wordt neergelegd en dat de tandarts een mogelijke fout niet onder
ogen wilde zien, maar wat de tandarts heeft gezegd is niet onjuist. Dat de tandarts
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld kan gelet op het voorgaande niet worden
vastgesteld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) Onvoldoende noteren in medisch dossier
5.6 Ten aanzien van de dossiervorming concludeert het college dat het patiëntendossier,
hoewel summier, voldoende inzicht geeft in het verloop van de behandelingen en dat
verweerder ook in zoverre niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Verweerder heeft
in dit verband ook terecht aangevoerd dat indien geen sprake was van bijzonderheden,
dit niet hoefde te worden genoteerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e) Het niet mogen behandelen van patiënten gelet op zijn visuele
handicap
5.7 In 2014 is ten gevolge van een oogmelanoom het linkeroog van de tandarts
verwijderd. Een half jaar nadien heeft de tandarts een cursus ‘restauratie van gebitselementen
1 en 2’ bij de Tandheelkundige faculteit van de H-Universiteit te I. gevolgd en testen
met goed gevolg afgelegd. Voordat de tandarts weer aan het werk ging met patiënten,
heeft hij geoefend op fantoompoppen. Daarnaast is het certificaat dat de tandarts
heeft ontvangen, aanleiding geweest voor de beroepsaansprakelijkheids-verzekering
om het tandheelkundig handelen van de tandarts onder de normale dekking te laten blijven
vallen. Tot slot is de tandarts nog zes jaar nadien als praktijkhouder en tandarts
werkzaam geweest, voordat hij bij de praktijk van tandarts D. aan het werk ging. Het
college ziet mede gelet op het voorgaande geen aanleiding te twijfelen aan de bekwaamheid
van de tandarts. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet of in elk geval onvoldoende, bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
Omvang van de zaak in beroep
4.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Klaagster wil met haar beroep bereiken dat het Centraal Tuchtcollege klachtonderdelen
a), b), d) en e) (her)beoordeelt en in beroep alsnog gegrond verklaart. Op de zitting
van het Centraal Tuchtcollege van 8 januari 2025 heeft klaagster haar beroep over
de communicatie (klachtonderdeel c) ingetrokken.
4.2 De tandarts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het
Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.
4.3 De procedure in beroep is bedoeld om het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
over klachten of bepaalde onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege
voor te leggen. In beroep kunnen daarom geen nieuwe klachten aan het Centraal Tuchtcollege
worden voorgelegd. Voor zover klaagster in beroep een nieuwe klacht naar voren heeft
gebracht, zal het Centraal Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk verklaren in haar
beroep.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van de aan het
Regionaal Tuchtcollege voorgelegde klacht en het debat dat partijen daarover schriftelijk
en mondeling bij dat tuchtcollege hebben gevoerd. Het door het Regionaal Tuchtcollege
opgebouwde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd en door het Centraal
Tuchtcollege bestudeerd. In beroep hebben partijen het debat schriftelijk nog een
keer gevoerd. Daarbij heeft ieder van hen standpunten ingenomen over de door het Regionaal
Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat college gegeven beschouwingen en beslissingen.
Tijdens de mondelinge behandeling op
8 januari 2025 is dat debat voortgezet.
4.5 Op grond van de stukken en dat wat door partijen over en weer op de zitting
in beroep nog naar voren is gebracht, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat
het Regionaal Tuchtcollege de klacht van klaagster terecht in alle onderdelen ongegrond
heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met de overwegingen van het
Regionaal Tuchtcollege en neemt deze hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege
zich aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de tandarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld. Over de bekwaamheid van de tandarts merkt het Centraal
Tuchtcollege nog op dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de tandarts
niet bekwaam zou zijn. De tandarts heeft zijn bekwaamheid aantoonbaar onderbouwd,
door stukken te overhandigen waaruit volgt dat hij cursussen heeft gevolgd, testen
met goed gevolg heeft afgelegd en praktijkervaring heeft opgedaan, eerst onder supervisie,
daarna nog zes jaar in zijn eigen praktijk voordat hij bij de praktijk van tandarts
D. aan het werk ging. Met zijn handelen is de tandarts binnen de grenzen van een redelijk
bekwame beroeps-uitoefening gebleven. Dit betekent dat de klacht van klaagster faalt
en dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep voor zover zij daarin een nieuwe
klacht naar voren heeft gebracht;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; B.J.M. Frederiks
en
M.W. Zandbergen, leden-juristen en B. van Noordenne en R. van der Velden, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.