ECLI:NL:TDIVBC:2025:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/04 VB 2024/05
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2025:1 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-02-2025 |
Datum publicatie: | 10-02-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: | Katten |
Beslissingen: | Verwerpt het beroep |
Inhoudsindicatie: | Beroep van diereigenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege op een klacht tegen twee dierenartsen. De zaak heeft betrekking op de kat van appellante, die was opgenomen en behandeld voor nierproblemen. De kat is uiteindelijk, vanwege een verslechterde gezondheidstoestand en een slechte prognose, geëuthanaseerd. De klachten gaan onder meer over de uitgevoerde behandeling en de dossiervoering. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht van appellante tegen de ene dierenarts ongegrond verklaard en tegen de andere dierenarts deels gegrond. Het Veterinair Beroepscollege verwerpt de beroepen. |
Zaaknummers: Datum uitspraak:
VB 2024/04 en VB 2024/05 7 februari 2025
Uitspraak op het beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
gemachtigde: [gemachtigde],
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 7 maart 2024 in zaaknummers 2022/60 en 2022/61 in het geding tussen:
appellante
(klaagster in eerste aanleg)
en
[dierenarts], dierenarts (hierna: dierenarts 1),
[dierenarts], dierenarts (hierna: dierenarts 2),
tezamen: verweerders,
beiden werkzaam te [woonplaats],
gemachtigde mr. ing. I.E. Boissevain.
Procesverloop
Bij uitspraak van 7 maart 2024 heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen dierenarts 1 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Daarnaast heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen dierenarts 2 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 26 april 2024 beroep ingesteld.
Verweerders hebben bij gezamenlijke brief van 12 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaken op de zitting van 20 december 2024
gelijktijdig behandeld. Appellante en dierenarts 1 hebben zich laten vertegenwoordigen
door hun gemachtigden. Dierenarts 2 is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Het gaat in deze zaak om de kat van appellante met de naam [naam kat], die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige procedure hebben geleid
14 jaar oud was.
2. De kat leed al gedurende een reeks van jaren aan chronisch nierfalen, in welk verband er driemaandelijks ter controle een praktijkbezoek plaatsvond voor een bloedonderzoek en een bloeddrukmeting. De kat kreeg Fortekor (eenmaal daags 1 tablet) voor de nierproblemen en Amodip (eenmaal daags ½ tablet) tegen hoge bloeddruk. Deze controles hebben voor het laatst plaatsgevonden op 12 augustus 2019. In verband met een daarbij geconstateerde gestegen bloeddruk is op die dag besloten om de dosering Amodip te verhogen naar eenmaal daags 1 tablet.
3. Op 4 september 2019 is appellante met de kat op consult geweest bij dierenarts 1. De kat braakte veel en kwijlde, was apathisch en liep slecht. Uit het algemeen klinisch onderzoek bleek dat de kat een (te) hoge hartslag, een lichaamstemperatuur van 38,8 graden Celsius, roze slijmvliezen en vergrote pupillen had. De turgor was blijkens de patiëntenkaart slecht en bij buikpalpatie was te voelen dat de blaas klein was. Nierpalpatie was voor de kat ongemakkelijk. Er heeft bloedonderzoek plaatsgevonden en dierenarts 1 heeft echografisch onderzoek verricht om de omvang van de nieren en de nierbekkens vast te stellen. Tevens werd echo-begeleid een blaaspunctie uitgevoerd. De dierenarts concludeerde op basis van het bloedonderzoek dat er sprake was van acuut nierfalen en is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een urineleiderontsteking. Aan de kat is Clavaseptin (een antibioticum) toegediend. De behandeling met Amodip is voortgezet en de medicatie Fortekor is nog eenmaal gegeven en daarna niet meer. In de avond bleek bij een controle dat de kat nog niet zelfstandig had gegeten en ook nog geen urineproductie had gehad.
4. De volgende dag, 5 september 2019, had dierenarts 2 dienst. In de ochtend werd geconstateerd dat het opnamehok enigszins nat was en vermoedde zij dat de kat had geplast. De infuustherapie is die ochtend voortgezet en de kat is gedwangvoerd met Nutribound. Later die dag heeft dierenarts 2 de infuussnelheid verlaagd omdat er geen normale urineproductie op gang kwam.
5. De volgende dag, op 6 september 2019, bleek er geen wezenlijke verbetering te zijn opgetreden. De kat was nog steeds apathisch, at niet zelfstandig en had geen urineproductie. De infuustherapie is voortgezet en aan de kat is per injectie Cerenia en Vomend toegediend, naast de reeds ingezette behandeling met Clavaseptin en Amodip. Er is die dag nog bloed afgenomen voor onderzoek. De uitslag van de enkele dagen eerder uitgevoerde blaaspunctie had uitgewezen dat er sprake was van een bacteriële infectie (Staphylococcen) in de urine. Die middag verslechterde de gezondheidstoestand in die zin dat de kat hijgde en een onregelmatige hartslag had. Gelet op deze verslechtering en de slechte prognose heeft dierenarts 2 de kat diezelfde dag geëuthanaseerd.
6. Hierna heeft appellante aan de praktijk een nadere toelichting gevraagd
over onder meer de medicatiekeuze en de wijze waarop de kat aldaar was behandeld.
De contacten hierover hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna
is appellante deze tuchtprocedure gestart.
De klachten in eerste aanleg
Ten aanzien van dierenarts 1
7. Dierenarts 1 werd in de oorspronkelijke klacht, kort samengevat, verweten dat zij op
4 september 2019 de kat niet heeft verwezen naar een radioloog of naar een 24-uurskliniek en dat zij tekort is geschoten in de behandeling van de kat en in de dossiervorming.
Ten aanzien van dierenarts 2
8. Dierenarts 2 werd in de oorspronkelijke klacht, kort samengevat, verweten
dat zij tijdens de opname van de kat van appellante op 5 september 2019 zonder overleg
de behandeling heeft aangepast en tekort is geschoten in de dossiervoering. Verder
heeft appellante haar verweten dat er onvoldoende toezicht op de kat was gedurende
de opname op de praktijk.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
Ten aanzien van dierenarts 1
9. De klacht tegen dierenarts 1 is door het Veterinair Tuchtcollege gegrond verklaard ten aanzien van het verwijt dat de dierenarts met appellante niet een eventuele verwijzing naar een 24-uurs kliniek heeft besproken. Voor het overige is de klacht ongegrond verklaard.
Ten aanzien van dierenarts 2
10. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht tegen dierenarts 2 ongegrond
verklaard.
Beroepsgronden en verweer
11. Appellante is het niet eens met de beslissingen van het Veterinair Tuchtcollege.
Zij handhaaft de hiervoor (onder 7. en 8.) weergegeven klachten voor zover deze door
het Veterinair Tuchtcollege ongegrond zijn verklaard.
12. Verweerders hebben gevraagd de beroepen integraal te verwerpen. Dierenarts 1 heeft daarnaast subsidiair verzocht om de klacht tegen haar alsnog volledig ongegrond te verklaren.
13. Bij de beoordeling van de beroepsgronden zal nader worden ingegaan op de
standpunten van partijen.
Beoordeling van de beroepsgronden
Algemeen
14. De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beantwoorden is of het Veterinair Tuchtcollege terecht de klacht tegen dierenarts 1 deels ongegrond heeft verklaard en de klacht tegen dierenarts 2 geheel ongegrond. In dat kader dient te worden beoordeeld of de dierenartsen tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante. Bij die beoordeling gaat het er niet om, volgens vaste jurisprudentie, of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenartsen als redelijk bekwaam en redelijk handelende dierenartsen hebben gehandeld.
Ten aanzien van dierenarts 1
15. Het Veterinair Beroepscollege stelt voorop dat dierenarts 1 niet in beroep is gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Dit betekent dat het Veterinair Beroepscollege niet kan oordelen of de klacht tegen dierenarts 1 terecht deels gegrond is verklaard. Aan het verzoek
van de dierenarts om de klacht tegen haar alsnog volledig ongegrond te verklaren, wordt om die reden niet toegekomen.
16. De gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd zijn in grote lijnen een herhaling van wat zij in de procedure bij het Veterinair Tuchtcollege naar voren heeft gebracht. Het Veterinair Tuchtcollege is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Het Veterinair Beroepscollege kan zich grotendeels vinden in het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege zoals neergelegd in overweging 5.7 en volgende van zijn beslissing. Daaraan voegt het Veterinair Beroepscollege toe dat met het echografisch onderzoek op 4 september 2019 voldoende diagnostiek kon worden verricht op basis van de toen bestaande problematiek. Op dat moment was nog niet duidelijk dat de kat in het geheel geen urine meer produceerde. Dat dierenarts 1 onder die omstandigheden en op dat moment de kat voor verder onderzoek niet heeft verwezen naar een extern radioloog is ook volgens het Veterinair Beroepscollege niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
17. Voor zover appellante betoogt dat de infuusbehandeling die vervolgens is gestart te kortdurend is geweest, komt het Veterinair Beroepscollege tot een ander oordeel dan het Veterinair Tuchtcollege. Anders dan het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege namelijk van oordeel dat niet kan worden vastgesteld of tijdens de opname ‘s nachts subcutaan vocht is toegediend aan de kat. De verschillende verklaringen in het dossier geven hierover onvoldoende duidelijkheid, terwijl in het patiëntendossier van de kat geen melding wordt gemaakt van het subcutaan toedienen van vocht. Wel staat vast dat aan de kat in de namiddag en avond van 4 september 2019 (en vervolgens weer in de ochtend van 5 september 2019 en op 6 september 2019) intraveneus vocht is toegediend. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege kan niet worden vastgesteld dat er een medische noodzaak bestond om eerder, langer of meer vocht toe te dienen. Bij opname in een 24-uurs kliniek zou weliswaar optimalere zorg voor de kat mogelijk zijn geweest, echter daarover is in eerste aanleg al geoordeeld dat dierenarts 1 verwijtbaar heeft gehandeld door met appellante niet de eventuele verwijzing naar een dergelijke kliniek te bespreken.
Uitgaande van de situatie in de praktijk van verweerders, is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat dierenarts 1 binnen de bestaande mogelijkheden heeft gehandeld zoals van haar als redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts verwacht mocht worden.
18. Voor zover de beroepsgronden zien op de bloeddrukmedicatie en dossiervoering volgt het Veterinair Beroepscollege de overwegingen 5.11 en 5.13 in de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege en neemt het deze overwegingen over. De betogen falen.
Ten aanzien van dierenarts 2
19. Ook ten aanzien van dierenarts 2 geldt dat de gronden die appellante in
beroep heeft aangevoerd in grote lijnen een herhaling zijn van wat zij in de procedure
bij het Veterinair Tuchtcollege naar voren heeft gebracht. Het Veterinair Tuchtcollege
is daarop in de overwegingen 5.16, 5.17 en 5.18 gemotiveerd ingegaan. Ook hier geldt
dat het Veterinair Beroepscollege zich kan vinden in die overwegingen, met dien verstande
dat (zoals hiervoor al overwogen) het Veterinair Beroepscollege niet kan vaststellen
of subcutaan vocht is toegediend. Nog daargelaten de vraag of zij hiertoe was gehouden,
kan het Veterinair Beroepscollege in zoverre niet vaststellen dat de dierenarts de
behandeling zonder overleg heeft gewijzigd. Voor het overige neemt het Veterinair
Beroepscollege de overwegingen van het Veterinair Tuchtcollege over.
Slotsom
20. De beroepsgronden slagen niet. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de in
deze beroepen nog aan de orde zijnde klachten terecht ongegrond verklaard, zij het
deels op andere gronden.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep tegen dierenarts 1 en het beroep tegen dierenarts 2.
Aldus gewezen op 7 februari 2025 door mr. E.A. Minderhoud (voorzitter), mr. J.D. Streefkerk en
mr. G. Tangenberg (jurist-leden), drs. F. Kahlmann en drs. J.G. van Schaik (dierenarts-leden), in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als secretaris.
[w.g.] [w.g.]
Mr. E.A. Minderhoud Mr. M.D. Moeke
Voorzitter Secretaris
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025