ECLI:NL:TGZCTG:2025:24 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2484
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-02-2025 |
Datum publicatie: | 12-02-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2484 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft een beugelbehandeling met aligners bij klaagster uitgevoerd. Klaagster is niet tevreden over de behandeling en het eindresultaat. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en overwogen dat voor een tandarts weliswaar geen resultaatsverplichting geldt, maar de inspanningsverplichting die de tandarts heeft vergt dat hij regelmatig nagaat of het hetgeen hij doet wel zinvol is en of het ook resultaat heeft. De tandarts is hierin naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege tekortgeschoten. Hij heeft de situatie van het gebit van klaagster onderschat en zijn eigen expertise overschat. De tandarts heeft geen goede diagnose gesteld en zijn daaropvolgende behandeling is niet juist is geweest en heeft ook niet het gewenste resultaat heeft gehad. Ter zitting heeft de tandarts verklaard dat hij gelet op zijn opgedane kennis en ervaring de behandeling nu wellicht anders zou doen. Het ontbreekt de tandarts echter aan voldoende inzicht, want hij stelt ook dat zijn diagnostiek en behandeling in de basis goed was en technisch in orde en dat het niet schadelijk voor klaagster is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht in alle onderdelen gegrond en legt aan de tandarts de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat alleen klachtonderdeel c gegrond is, en legt aan de tandarts de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2484 van:
A., tandarts, destijds werkzaam te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde:
mr. drs. E.E. Schmitt-Hoogeterp, advocaat te Utrecht,
tegen
C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
C. – hierna klaagster – heeft op 23 december 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege
te Zwolle tegen A. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van
30 april 2024, onder nummer Z2022/5224, heeft dat college de klacht in alle onderdelen
gegrond verklaard, aan de tandarts de maatregel van berisping opgelegd en bepaald
dat de beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift NT/Dentz. De tandarts
is op tijd in beroep gekomen tegen deze beslissing. Klaagster heeft een verweerschrift
in beroep ingediend. De zaak is op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege
van 8 januari 2025 behandeld. Op de zitting zijn verschenen klaagster, vergezeld door
E., en de tandarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben vragen van het
Centraal Tuchtcollege beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. Klaagster en
mr. Schmitt-Hoogeterp hebben dat gedaan aan de hand van spreekaantekeningen die zij
aan het Centraal Tuchtcollege en de wederpartij hebben overhandigd.
2. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege
Het Regionaal Tuchtcollege heeft het volgende overwogen en geoordeeld:
“3. De feiten
3.1 Uit het dossier leidt het college, voor zover van belang voor de beoordeling
van de klachtonderdelen, de volgende feiten en omstandigheden af.
3.2 Klaagster heeft op eigen initiatief op 11 juni 2018 een informatief consult
bij verweerder gehad met betrekking tot het rechtzetten van een scheefstaande ondertand.
Gesproken is toen over plaatsing van een beugel met aligners. Op 25 juli 2018 heeft
verweerder het behandelplan met klaagster besproken en meerdere opties voorgelegd.
Klaagster heeft vervolgens gekozen voor de optie waarbij de premolaren iets naar binnen
werden geplaatst en het front meer naar voren voor verbreding. De behandelduur werd
geschat op 34 weken. Op 26 november 2018 zijn de beugel en de attachments geplaatst
en heeft het slicen van de tanden plaatsgevonden. Vervolgens zijn er meerdere controle-afspraken
geweest. De attachments zijn op 1 juli 2019 van de tanden verwijderd. Bij controle
bleek dat de kiezen niet op elkaar kwamen en klaagster was niet tevreden met de stand
van een van de voortanden. Er is vervolgens besloten een refinement te doen. Deze
refinement is op 10 juli 2019 met klaagster besproken en tevens is uitgelegd dat voor
de behandeling ruimte geslepen moest worden tussen de tanden en dat de behandeling
langer zal duren dan ingeschat. Klaagster was akkoord met de vervolgbehandeling. Op
18 juli 2019 is het slicen uitgevoerd en de refinement geplaatst. Vervolgens hebben
er controleafspraken plaatsgevonden op 19 augustus 2019, 16 september 2019 en
14 oktober 2019.
3.3 Tijdens de controle op 19 november 2019 gaf klaagster aan zich zorgen te
maken
over de beet; zij had het gevoel dat de kiezen niet op elkaar kwamen. Bij controle
met een articulatiepapiertje bleek dat links licht contact was en rechts nog iets
open stond. Verweerder heeft klaagster uitgelegd dat de kiezen naar verwachting zullen
uitgroeien en uitzakken tot er contact ontstaat. Verweerder heeft hierbij aangegeven
dat hoelang dit duurt, per persoon kan verschillen. In de geplande controleafspraken
op 18 december 2019, 20 januari 2020 en
10 februari 2020 gaf klaagster wederom aan dat zij het gevoel had dat haar kiezen
niet goed
op elkaar pasten. Tijdens de afspraak op 31 januari 2020 zijn de attachments die
waren aangebracht voor de vervolgbehandeling verwijderd. Tevens zijn een aantal restauraties
aangebracht in het onderfront. Verweerder heeft tijdens laatste consult op 10 februari
2020 voorgesteld om nog drie maanden te wachten en klaagster laten weten dat als het
na drie
maanden nog niet goed zou voelen, zij contact kon opnemen met de praktijk. Bij dit
laatste
consult zijn tevens 2 draadspalken geplaatst.
3.4 Op 24 februari 2020 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerder, met
hierin de mededeling dat zij niet tevreden was over de algehele behandeling. Naar
aanleiding van deze e-mail heeft er op 9 maart 2020 een controleafspraak plaatsgevonden,
waarover het volgende in het medisch dossier is genoteerd (alle citaten voor zover
van belang en inclusief eventuele typ- en taalfouten):
“ mw is teleurgesteld over de behandeling. Ze kan met haar kiezen niet op elkaar
komen en niet eten. Uitleg gegeven dat het na ortho alle elementen iets op elkaar
moeten inklinken/ naar elkaar toe moeten groeien en dat dit geduld kost. Occlusie
met een articulatiepapier gecontroleerd en je kan in 1 mnd tijd al duidelijk uitgroei
zien van de kiezen en deze passen bijna al op elkaar (het folie blijft steken).
mw is ook teleurgesteld over de duur van de behandeling, het zou binnen 1 jaar klaar
zijn. Mevrouw en ik waren na het eerste traject allebei niet zo tevreden over het
resultaat, is samenspraak hebben we toen besloten tot een refinement. Ook daarbij
is duidelijk gecommuniceerd dat geen extra kosten behalve de consulten berekend zouden
worden. (…)Ook snapt mevrouw niet dat ze een draadje in de bk gekregen heeft, dit
zou ook niet gecommuniceerd zijn met mevrouw. Uitleg gegeven aangezien we de bk ook
behandeld hebben we hier, kostenloos, ok een draadje geplaatst hebben voor mevrouw.
Als ze zich hier te veel aan stoort, kunnen we kostenloos dit draadje verwijderen.
Als mevrouw dat wenst willen we over 1 mnd nog wel eens de occlusie beoordelen en
evt over 2mnd (indien het nog niet goed op elkaar past) eens kijken met de t-scan.
Uitleg gegeven dat we altijd met de beste intenties gehandeld hebben en dat je dit
mijn inziens ook kan zien aan een aantal zaken die we niet berekend hebben. Jammer
dat we met dit gesprek de teleurstelling bij mevrouw niet kunnen wegnemen.”
3.5 Op 19 maart 2020 heeft klaagster verweerder een e-mail gestuurd, waarin zij
onder meer haar ongenoegen uitte over de stand van haar tanden, de begroting en de
factuur en aankondigde een klacht in te dienen. Klaagster heeft de e-mail als volgt
afgesloten:
“Bij deze verzoek ik u de laatste factuur aan te passen naar de kosten die met mij
in eerste instantie was afgesproken.”
3.6 Klaagster heeft vervolgens meerdere malen per e-mail aan verweerder gevraagd
de factuur aan te passen. Per e-mail van 9 juli 2020 heeft verweerder het volgende
aan klaagster gestuurd:
“Zoals u in de bijlagen van mijn vorige mail kunt zien, hebben we ons gehouden aan
de begrotingen die u opgestuurd heeft gekregen. Uit uw reactie begrijp ik dat dit
niet overenkomst met wat u verwacht had. Ik betreur de huidige situatie. Ik wil graag
samen met u tot een oplossing komen en het geheel kunnen afronden. Graag zou ik u
nogmaals willen uitnodigen voor een gesprek. Mocht u hiervan afzien en geen contact
meer wensen dan wil ik u voorstellen dat u een nieuwe rekening van 255,04 euro ontvangt
en dat het resterende bedrag wordt kwijtgescholden. Ik ga er daarna vanuit dat het
geheel is afgerond. Omdat u dan een gedeelte van de behandeling niet betaald, kan
er geen aanspraak gemaakt worden op enige vorm van coulance of begeleiding in het
nazorgtraject.”
3.7 Klaagster heeft hierop gemaild dat zij akkoord was met het begrote bedrag
van 255,05 euro en daar graag een nieuwe factuur voor ontvangt. Verweerder heeft klaagster
vervolgens laten weten dat de factuur is aangepast.
3.8 Op 20 juli 2020 heeft verweerder van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij
ter bevordering der Tandheelkunde (KNMT) een bericht ontvangen met de mededeling dat
klaagster een klacht tegen hem heeft ingediend. Naar aanleiding van deze ingediende
klacht heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden met de klachtenfunctionaris
van de KNMT. De uitkomst van dit gesprek is geweest dat verweerder op 9 juli 2021
nog een keer naar de situatie in de mond van klaagster zou kijken. Tijdens deze afspraak
heeft verweerder de occlusie gecontroleerd door middel van een articulatiepapiertje.
De conclusie was dat overal in de mond sprake was van contact tussen de tanden en
kiezen. Ook heeft verweerder geconstateerd dat de draadspalkjes nog op hun plek zaten.
Verweerder heeft de beet vervolgens gecontroleerd met de tekscan, en hier bleek dat
klaagster tijdens het dichtbijten de rechterzijde eerst raakte. Verweerder heeft voorgesteld
de beet iets te corrigeren door de tanden wat te polijsten aan de hand van de tekscan.
Klaagster heeft aangegeven te willen nadenken over het voorstel. Op 27 juli 2021 heeft
klaagster aangegeven twijfels te hebben over het slijpen van haar tanden en zij vroeg
verweerder of er een alternatieve oplossing mogelijk was zoals bijvoorbeeld een nachtbeugel.
Op 16 augustus 2021 heeft verweerder gereageerd en gaf hij aan dat een correctie met
een (nacht)beugel erg lastig en niet voorspelbaar is, omdat er een kans bestaat dat
andere tanden en kiezen hierdoor weer van positie veranderen en de beet wederom wijzigt.
Bij e-mail van 10 september 2021 heeft klaagster nogmaals om een andere oplossing
gevraagd.
3.9 In de periode tot januari 2022 heeft uitgebreide correspondentie plaatsgevonden
over de mogelijkheid de tanden te polijsten en de wens van verweerder om de afspraken
over de resterende behandeling vast te laten leggen. Uiteindelijk heeft klaagster
aan de klachtenfunctionaris laten weten niet akkoord te zijn met de inhoud van de
vaststellingsovereenkomst en een nieuwe nachtbeugel te wensen. In maart 2022 heeft
verweerder ingestemd met de wens van klaagster om een andere orthodontist op kosten
van verweerder naar het gebit van klaagster te laten kijken, echter heeft klaagster
geweigerd de vaststellingsovereenkomst te tekenen. Op 27 juni 2022 heeft verweerder
klaagster gemaild binnen twee weken een reactie met een onderbouwing van de klachten
die zij beschrijft te willen hebben, net als de verslagen van de orthodontisten/kaakchirurg
en de oplossing die klaagster voor ogen heeft. Verweerder heeft er hierbij op gewezen
dat hij bij het uitblijven van een reactie of bij een reactie zonder onderbouwing
en zonder de gevraagde verslagen niet meer zal reageren, omdat hiermee niet dichter
bij een oplossing gekomen wordt. Op 20 juli 2022 heeft verweerder klaagster nogmaals
verzocht een reactie op zijn brief te geven, waarna klaagster heeft laten weten om
privacyredenen geen informatie van andere specialisten te willen delen en heeft zij
haar dossier opgevraagd. Op
16 november 2022 heeft klaagster een brief van 29 augustus 2022 van een kaakchirurg
naar verweerder gestuurd. Verweerder heeft in reactie hierop gewezen op zijn e-mail
van 20 juli 2022. Klaagster heeft vervolgens onderhavige klacht ingediend.
4. De klacht en de reactie van de tandarts
4.1 Klaagster verwijt de tandarts dat hij:
a) ongevraagd een spalkje in de bovenkaak heeft geplaatst;
b) niet naar haar klachten heeft geluisterd;
c) niet goed heeft gehandeld waardoor haar boventanden scheef staan, de voortand
scheef staat en zij niet kan kauwen met haar kiezen.
4.2 De tandarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de tandarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende tandarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Klachtonderdeel b) en c) zullen gelet op hun samenhang gezamenlijk behandeld worden
5.2 Klaagster wendde zich in 2018 tot de tandarts, omdat zij een scheve ondertand
had die zij graag rechtgezet wilde hebben. Verweerder was niet haar eigen tandarts.
Zij kwam met deze vraag bij hem, omdat hij in dezelfde praktijk zat als haar mondhygiëniste.
Verweerder was dus bij de start van de behandeling niet bekend met klaagster en haar
gebit. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij zich bekwaamd heeft
in orthodontie door een cursus in F. te volgen. Ook liet hij zich begeleiden door
een orthodontist. Daarnaast heeft hij een opleiding gevolgd om te werken met het aligners
systeem en heeft hij cursussen gevolgd in G.. Destijds deed hij ongeveer 20 orthodontie
behandelingen per jaar.
5.3 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij uitging van een crowding in
het onderfront en dat er een iets verdiepte beet was. Desgevraagd kon hij ter zitting
niet concretiseren hoe verdiept de beet was. Zijn plan was om de ondertanden recht
te zetten. Hij heeft hiertoe gebitsmodellen, een OPT en kleurenfoto’s opgestuurd naar
een firma die vervolgens een digitale set-up heeft teruggestuurd met een voorstel
voor een behandelplan.
5.4 Het college is van oordeel dat verweerder de situatie van het gebit van klaagster
bij de start onvoldoende heeft doorgrond. Hij heeft zelf geen goede analyse gemaakt
van het gebit en de kaakstand van klaagster. In het dossier is zijn eigen diagnose,
waarop zijn behandelplan is gebaseerd, ook niet terug te vinden. Ter zitting heeft
verweerder naar aanleiding van het verslag van kaakchirurg H. verklaard dat een zogenoemde
klasse III (voorwaartse stand van de onderkaak) alleen geconstateerd kan worden door
middel van een schedelfoto. Verweerder heeft deze röntgenfoto voor de start van deze
behandeling niet gemaakt, omdat het alleen maar ging om het rechtzetten van een ondertand.
Kaakchirurg H. schrijft in zijn verslag over “een gering klasse III profiel” van klaagster.
Ook de kleurenfoto’s van het gebit van klaagster tonen een lichte klasse III occlusie
zijdelings. Het over elkaar schuiven van de ondertanden is een dentale compensatie
voor een onderliggende klasse III occlusie. Als dan het onderfront zonder extractie
gereguleerd wordt bij een blijvende klasse III occlusie ontstaat er in het front een
end-to-end situatie, waarbij de voortanden op elkaar bijten en de kiezen elkaar niet
meer raken. Dit is ook wat klaagster beschrijft en hierdoor wordt de stand van haar
boventanden beïnvloed, wat klaagster ook zo ervaart. Door deze gebrekkige diagnostiek
en de daaropvolgende behandeling bestaat een risico op het ontstaan van klachten zoals
klaagster die nu ervaart. Klaagster heeft haar klachten meerdere malen aangegeven
en verweerder heeft daar naar het oordeel van het college niet goed op gereageerd.
Er was op een gegeven moment sprake van een overbelast front en het niet goed kunnen
kauwen met de kiezen. Het initiële esthetische probleem van de scheve ondertand leek
hiermee een functioneel probleem geworden te zijn. Verweerder had toen de grenzen
van zijn bekwaamheid beter kunnen en moeten bewaken. Gelet op zijn beperkte ervaring
had het op de weg van verweerder gelegen om bijvoorbeeld op dat moment deskundig advies
in te schakelen. Niet gebleken is dat hij zijn begeleidend orthodontist over deze
casus heeft geconsulteerd. Verweerder is daarentegen zelf doorgegaan met zijn behandeling
waarbij hij als oplossing voorstelde om de boventanden te slicen. Het college beschouwt
dit als een oplossing waarmee het onderliggende probleem in stand wordt gehouden.
Er geldt voor een tandarts weliswaar geen resultaatsverplichting, maar de inspanningsverplichting
die een tandarts heeft vergt dat hij regelmatig nagaat of het hetgeen hij doet wel
zinvol is en of het ook resultaat heeft. Verweerder is hierin tekortgeschoten. Hij
heeft de situatie van het gebit van klaagster onderschat en zijn eigen expertise overschat.
Klachtonderdelen b en c zijn dan ook gegrond.
Klachtonderdeel a) het ongevraagd plaatsen van een spalkje in de bovenkaak
5.5 Bij een goed behandelplan hoort ook de retentie te worden besproken. Verweerder
heeft hierover niets in het dossier genoteerd en heeft ter zitting verklaard dat hij
niet meer weet wat er met klaagster is besproken. Het college kan zich gelet hierop
voorstellen dat klaagster overvallen werd toen verweerder een spalkje in de bovenkaak
plaatste. Te meer omdat zij op dat moment problemen ervaarde aan haar boventanden
en vreesde dat een spalkje haar boventanden in een verkeerde stand zou vastzetten.
Verweerder heeft hierover onvoldoende met klaagster gecommuniceerd. Dit klachtonderdeel
is daarom ook gegrond.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht gegrond
zijn.
Maatregel
5.7 Bij het bepalen van een maatregel neemt het college het volgende in overweging.
Verweerder heeft zich in de stukken en ook ter zitting op het standpunt gesteld dat
hij welwillend is geweest en zijn best heeft gedaan om de kwestie op te lossen en
dat hij het betreurt dat het tot onderhavige klacht heeft geleid. Het college leidt
uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken inderdaad af dat verweerder
zich heeft ingezet om klaagster te helpen. Dit laat echter onverlet dat verweerder
geen goede diagnose heeft gesteld en zijn daaropvolgende behandeling niet juist is
geweest en ook niet het gewenste resultaat heeft gehad. Ter zitting heeft verweerder
verklaard dat hij gelet op zijn opgedane kennis en ervaring de behandeling nu wellicht
anders zou doen. Het ontbreekt verweerder echter aan voldoende inzicht, want ook nu
nog stelt hij dat zijn diagnostiek en behandeling in de basis goed en technisch in
orde was, en dat het niet schadelijk voor klaagster is geweest. Het college rekent
hem het tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortschieten in de behandeling van klaagster
daarom in die mate aan, dat niet met het opleggen van de lichtste maatregel kan worden
volstaan. Dat betekent dat niet met een mindere maatregel dan een berisping kan worden
volstaan.
Publicatie
5.8 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere tandartsen mogelijk van deze zaak kunnen leren.
De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen
of instanties herleidbare gegevens.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de feiten
weergegeven in overweging 3. “De feiten” van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Deze weergave is in beroep niet, of in elk geval onvoldoende bestreden.
4. Het oordeel van het Centraal Tuchtcollege
4.1 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat alleen klachtonderdeel c) gegrond is. Klachtonderdelen a) en b) acht het Centraal
Tuchtcollege ongegrond. Het opleggen van de maatregel van een waarschuwing acht het
Centraal Tuchtcollege in dit geval passend. Het Centraal Tuchtcollege legt hierna
uit hoe dit oordeel tot stand is gekomen.
Omvang van de zaak in beroep
4.2 De tandarts is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om zijn beroep gegrond te verklaren en de beslissing
van het Regionaal Tuchtcollege te vernietigen. Voor zover het Centraal Tuchtcollege
van oordeel is dat één of meer klachtonderdelen gegrond zijn, dan meent de tandarts
dat de maatregel van waarschuwing op zijn plaats is.
4.3 Klaagster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt het Centraal
Tuchtcollege om het beroep van de tandarts te verwerpen en de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege te bevestigen.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
4.4 Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen van de tandarts
gaat het om de vraag of de tandarts bij zijn professionele handelen is gebleven binnen
de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt gekeken naar
de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarover wordt geklaagd en met
wat toen in die beroepsgroep de norm of standaard was.
Klachtonderdeel a): het ongevraagd plaatsen van een spalkje in de bovenkaak
4.5 Klaagster verwijt de tandarts met dit klachtonderdeel dat hij ongevraagd
een spalkje in de bovenkaak heeft geplaatst. De tandarts stelt dat hij het plaatsen
van de spalkjes wel met klaagster heeft besproken. Het Centraal Tuchtcollege overweegt
dat de patiëntenkaart op 19 november 2019 hierover vermeld:
‘Na ortho maken we afdrukken voor cc-bars en plaatsen deze’
‘advies om nwe afspraken in te plannen voor 2x beugelconsult en afdr voor cc-bar
en plaatsen cc-bar’
Op 20 januari 2020 staat in de patiëntenkaart vermeld:
‘B+O wordt cc-bar geplaatst’
Anders dan het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Uit de patiëntenkaart volgt genoegzaam dat op
19 november 2019 en nog een keer op 20 januari 20219 met klaagster is gesproken
over het plaatsen van een spalkje in zowel de onder- als bovenkaak. In beroep heeft
de tandarts erkend dat hij wellicht te gemakkelijk heeft aangenomen dat klaagster
begreep dat in beide kaken een spalk geplaatst zou worden en dat hij daar, achteraf
bezien, meer aandacht aan had kunnen besteden. Het Centraal Tuchtcollege overweegt
dat meer uitleg en verifiëren of klaagster deze uitleg begreep wellicht in de rede
had gelegen, maar dat onvoldoende vast staat dat de tandarts hierin zodanig is tekortgeschoten
dat hem een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het beroep van de tandarts slaagt
op dit punt.
Klachtonderdelen b) en c): het niet goed luisteren naar de klachten van klaagster
en het niet goed handelen, waardoor de boventanden scheef staan, de voortand scheef
staat en klaagster niet kan kauwen met haar kiezen.
4.6 Klaagster wendde zich in 2018 tot de tandarts, omdat zij een scheve ondertand
had die zij graag rechtgezet wilde hebben. Zij verwijt de tandarts dat hij niet naar
haar klachten heeft geluisterd en dat hij onjuist heeft gehandeld, waardoor sprake
is van een slecht eindresultaat.
4.7. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat de tandarts
geen goede analyse heeft gemaakt van het gebit en de kaakstand van klaagster en dat
deze analyse ook niet in het dossier is terug te vinden. De tandarts heeft in beroep
weersproken dat hij geen analyse, diagnose en behandelplan heeft gemaakt en vastgelegd.
Hij heeft op de zitting bij het Centraal Tuchtcollege toegelicht dat hij niet goed
voorbereid was op de zitting van het Regionaal Tuchtcollege en dat hij werd overvallen
door de vragen over het vastleggen in het dossier van de analyse, diagnose en behandeling.
In beroep heeft hij zijn analyse van het gebit van klaagster en zijn bevindingen overgelegd
als bijlage bij het beroepschrift. De tandarts heeft hierover verklaard dat hij de
analyse destijds in een apart systeem registreerde, dat hij van deze casus heeft geleerd,
zijn werkwijze inmiddels heeft aangepast en nu in een dossier registreert.
Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat in beroep is gebleken dat de tandarts wel
een analyse heeft gemaakt en een diagnose heeft gesteld en vastgelegd. Wel vindt het
Centraal Tuchtcollege deze vastlegging te summier. Een duidelijk beeld van de beginstand
ontbreekt. Zo ontbreken foto’s.
4.8 Wat de door de tandarts ingezette behandeling betreft, volgt het Centraal
Tuchtcollege de tandarts in zijn standpunt dat de behandeling, interproximale reductie
met aligner therapie, een verdedigbare keuze is geweest. De tandarts heeft ter ondersteuning
van zijn standpunt een beoordeling van de casus en de door hem uitgevoerde behandeling
van I. (tandarts voor orthodontie, gnatholoog) overgelegd. Daarin worden drie behandel-mogelijkheden
voor de situatie van crowding in het onderfront genoemd, waaronder interproximale
reductie, wat als een goede keuze wordt gezien.
In de second opinion van tandarts J., die door klaagster is overgelegd, worden andere
behandelopties weergegeven. Dit maakt echter niet dat de tandarts tuchtrechtelijk
verwijtbaar heeft gehandeld door voor een behandeling met interproximale reductie
te kiezen. Verder is niet gebleken dat de tandarts deze behandeling niet lege artis
heeft uitgevoerd.
4.9. Wel is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat, hoewel een beschrijving
van het behandelplan aanwezig is, dat plan erg summier is genoteerd. De tandarts heeft
dit in beroep ook erkend. Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat het uitvoeren
van een behandelbeleid een dynamisch proces is. Het is van belang dit proces en eventuele
aanpassingen daarin zorgvuldig vast te leggen. Adequate dossiervoering ondersteunt
de kwaliteit en continuïteit van de zorgverlening. Verder vereenvoudigt het bij complicaties
of incidenten de reconstructie van het behandeltraject en stelt het de behandelaar
in staat om verantwoording af te leggen over het gevoerde beleid. Gelet op het voorgaande
is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de dossiervoering wat betreft de analyse,
diagnose en het behandelplan niet voldoet aan de daar aan te stellen eisen. Klachtonderdeel
c) is daarom gegrond.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege overweegt verder dat de tandarts, anders dan het
Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld, wel naar de klachten van klaagster heeft
geluisterd. Dat volgt uit het dossier waarin alle contacten zijn weergegeven. De tandarts
heeft op 19 november 2019 de occlusie gecontroleerd met een articulatiepapiertje.
Dat papiertje bleef toen steken. Tijdens de controleafspraken op 18 december 2019
en
20 januari 2020 is ook over de occlusie gesproken. Bij afronding van de behandeling
op
10 februari 2020 heeft de tandarts de occlusie wederom gemeten. Ook toen liet de
occlusie verbeteringen zien. Op 9 maart 2020 ziet de tandarts klaagster opnieuw, dit
keer wegens onvrede over de behandeling. De tandarts heeft toen de occlusie gemeten
en ook die keer was een verdere verbetering te zien. Het Centraal Tuchtcollege is
gelet op het voorgaande van oordeel dat de tandarts niet het verwijt kan worden gemaakt
dat hij niet naar de klachten van klaagster heeft geluisterd.
Conclusie en maatregel
4.11 Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege over klachtonderdelen a) en b)
anders oordeelt dan het Regionaal Tuchtcollege en dat de beslissing van het Regionaal
Tuchtcollege ook niet in stand kan blijven voor zover daarbij de eerste twee klachtonderdelen
gegrond zijn verklaard. Wat betreft de op te leggen maatregel voor het gegrond verklaarde
deel van de klacht, neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat de tandarts
heeft erkend dat zijn dossiervoering onvoldoende was, en dat hij van deze casus heeft
geleerd. De tandarts heeft blijk gegeven inzicht te hebben in het belang van het vastleggen
van een goede beginsituatie. Ook heeft hij zijn werkwijze rondom de dossiervoering
aangepast. Het opleggen van een waarschuwing is dan passend en toereikend.
Publicatie
4.12 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het algemeen belang gediend
is met de publicatie van deze beslissing en zal bepalen dat deze beslissing wordt
bekend gemaakt zoals in het dictum staat vermeld. Dit belang is erin gelegen dat alvorens
een behandeling wordt ingezet, tandartsen (voor orthodontie) de beginsituatie van
de kaak goed in beeld brengen en vastleggen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor
zover klachtonderdelen a) en b) gegrond zijn verklaard;
en doet voor dat deel opnieuw recht:
verklaart klachtonderdelen a) en b) alsnog ongegrond;
legt aan de tandarts de maatregel van waarschuwing op;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt
in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan Gezondheidszorg Jurisprudentie en
het tijdschrift NT/Dentz met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; B.J.M. Frederiks
en
M.W. Zandbergen, leden-juristen en B. van Noordenne en R. van der Velden, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E. van der Linde, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 12 februari 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.