Zoekresultaten 1-10 van de 44029 resultaten
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:27 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-517/AL/MN
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:27
Klacht van een advocaat over een andere advocaat. De raad verklaart de klacht wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:28 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-465/AL/MN
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:28
Klacht van een advocaat. De raad heeft één klachtonderdeel gegrond verklaard. De raad heeft hierover overwogen dat verweerster in strijd met gedragsregel 21 heeft gehandeld omdat zij tweemaal een bericht aan de rechtbank heeft gestuurd, zonder een afschrift van die berichten gelijktijdig aan klager (de advocaat van de wederpartij) te sturen. Hoewel de raad hierover heeft geoordeeld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is, is bij de beoordeling van de ernst van dit handelen ook van belang dat verweerster zeer kort na het versturen van deze berichten klager alsnog een afschrift van deze berichten heeft gestuurd. Verder is van belang dat verweerster dit handelen heeft erkend. Gelet op alle feiten en omstandigheden ziet de raad aanleiding om te volstaan met een gegrondverklaring, zonder oplegging van een maatregel.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2025:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6305
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 28-01-2025
- ECLI:NL:TGZRAMS:2025:27
Klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel c in een voor het overige ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster heeft in het kader van verzuimbegeleiding contact gehad met een praktijk ondersteuner bedrijfsarts (POB’er). Naar aanleiding van dit contact had klaagster veel vragen over voor welke organisatie en onder wiens supervisie deze POB’er werkzaam was. Klaagster heeft zich met deze vragen uiteindelijk ook tot de bedrijfsarts gewend. De klacht houdt – kort gezegd – in dat de bedrijfsarts (a) geen antwoord heeft gegeven op de vragen van klaagster, (b) onvoldoende contact met haar heeft opgenomen en (c) nalatig heeft gehandeld inzake haar professie. Het college is van oordeel dat het verwijt van klaagster onder c) onvoldoende gedefinieerd en onvoldoende bepaald is. Dit klachtonderdeel ziet niet op een concrete gedraging van de bedrijfsarts, maar heeft kennelijk betrekking op het mogelijke gevolg van de klachtonderdelen a) en b). Het college zal dit klachtonderdeel daarom niet inhoudelijk bespreken en klaagster in zoverre niet-ontvankelijk verklaren. Vervolgens overweegt het college dat de bedrijfsarts op geen enkele manier persoonlijk betrokken is geweest bij (de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van) klaagster. Dat zij wel tweemaal kort heeft gereageerd op de mails van klaagster maakt dat niet anders. Dat de bedrijfsarts geen contact heeft opgenomen met klaagster dan wel niet inhoudelijk heeft gereageerd op de vragen van klaagster over het gesprek met de POB’er maakt dan ook niet dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. Het college verklaart klaagster niet ontvankelijk in klachtonderdeel c en verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:23 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-863/AL/GLD
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:23
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:24 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-885/AL/GLD
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:24
Voorzittersbeslissing. Klager - een advocaat- beklaagt zich over de wijze van klachtbehandeling door de toenmalige deken. Naar het oordeel heeft verweerder met zijn handelen als deken niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Naast de interne klachtenregeling en de procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur kan ook een tuchtprocedure lopen. Verweerder was gebonden aan en beperkt door zijn wettelijke taak. Verweerder heeft zijn keuzes helder toegelicht. De daarbij door hem gebruikte bewoordingen richting klager worden niet als escalerend gekwalificeerd. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:25 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-886/AL/GLD
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:25
voorzittersbeslissing. Klaagster - advocaat - beklaagt zich over de wijze van klachtonderzoek door een deken. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met zijn optreden niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. De door een deken ingenomen dekenvisie kan door de tuchtrechter terzijde worden geschoven. De tuchtrechter toetst zelfstandig. De tuchtprocedure kan naast een interne klachtbehandeling en procedure bij de Geschillencommissie Advocatuur lopen. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TADRARL:2025:26 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-460/AL/OV
- Datum publicatie: 28-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRARL:2025:26
Klacht over eigen advocaat. De raad heeft vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten om een arrest van het gerechtshof aan klaagster, zijn cliënte te sturen. Door dat nalaten is klaagster pas op het moment van de betekening door de deurwaarder op de hoogte gekomen van dat arrest, waarbij een in het voordeel van klaagster gewezen vonnis van de kantonrechter is vernietigd en klaagster is veroordeeld tot betaling van een substantieel bedrag. De dagen na die betekening heeft klaagster geen contact met verweerder kunnen krijgen. Verweerder heeft hiermee op ernstige wijze gehandeld in strijd met artikel 46, zoals onder meer uitgewerkt in gedragsregel 16. Dat nalaten neem de raad hem kwalijk. In het nadeel van verweerder houdt de raad rekening met het tuchtrechtelijke verleden van verweerder; hij is al verschillende keren door de tuchtrechter veroordeeld. Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke schorsing van 2 weken voorwaardelijk passend en geboden is. De raad ziet gelet op de mate waarin verweerder jegens klaagster is tekortgeschoten en de inhoud van het klachtdossier aanleiding om te bepalen dat verweerder een deel van het gedeclareerde bedrag aan klaagster terug dient te betalen. Daarom zal de raad aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde verbinden, namelijk dat verweerder aan klaagster een vergoeding van € 2.500,- zal betalen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2025:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7313
- Datum publicatie: 27-01-2025
- Datum uitspraak: 24-01-2025
- ECLI:NL:TGZRZWO:2025:10
Gegronde klacht van de voormalig werkgever tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog werkte als orthopedagoog op een praktijkschool. De pz-psycholoog heeft een (intieme) relatie gehad met een leerlinge die hij begeleidde. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat hij een seksuele relatie is aangegaan met een aan zijn zorg toevertrouwde leerlinge en daarmee onvoldoende professionele afstand in de zorgrelatie heeft gehouden. De gz-psycholoog erkent dat hij een grensoverschrijdende relatie is aangegaan met een leerlinge. Het college overweegt dat een al dan niet voorwaardelijke schorsing niet aan de orde is, omdat verweerder zich in deze zaak heeft uitgeschreven uit het BIG-register. Het college kan daarom geen bijzondere voorwaarden opleggen. Bovendien bestaat het risico dat verweerder na herinschrijving “gewoon” weer aan de slag kan, met een BIG-inschrijving die extern (naar buiten toe) een bepaald vertrouwen oproept. Het college vindt dat onwenselijk en acht het daarom noodzakelijk dat verweerder het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven wordt ontzegd. Maatregel: verbod op wederinschrijving BIG-register.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2025:19 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-621/DB/OB/D
- Datum publicatie: 27-01-2025
- Datum uitspraak: 27-01-2025
- ECLI:NL:TADRSHE:2025:19
Dekenbezwaar. Het tuchtrechtelijk verwijt van de deken aan verweerster houdt in dat de kantoornaam die zij hanteert, “[voornaam en achternaam verweerster] Bedrijfsjuridisch Advies”, niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 7.4 lid 1 Voda. Anders dan de deken heeft betoogd, wekt de door verweerster gehanteerde kantoornaam naar het oordeel van de raad niet de suggestie dat men met een bedrijfsjurist van doen heeft. Uit de kantoornaam vloeit voort dat verweersters kantoor bedrijven van juridisch advies voorziet, een dienst die niet is voorbehouden aan bedrijfsjuristen, maar ook door advocaten wordt verleend. In zoverre is de kantoornaam naar het oordeel van de raad dan ook niet misleidend. Daarbij komt dat bij de beantwoording van de vraag of de advocaat in zijn optreden naar buiten een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken geeft, de kantoornaam in samenhang moet worden bezien met – onder meer – de inhoud van de website van het advocatenkantoor. Ter zake de (gewijzigde) website heeft de deken desgevraagd verklaard dat deze naar zijn oordeel in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 7.4 lid 1 Voda. De raad is van oordeel dat uit de tekst op de (gewijzigde) website van verweersters kantoor voldoende duidelijk blijkt dat verweerster advocaat is en een advocatenpraktijk voert. De raad is kortom van oordeel dat verweerster door de kantoornaam “[voornaam en achternaam verweerster] Bedrijfsjuridisch Advies” te hanteren, geen onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven. Van strijd met het bepaalde in artikel 7.4 lid 1 Voda is naar het oordeel van de raad dan ook geen sprake. Dekenbezwaar ongegrond.
-
ECLI:NL:TNORSHE:2025:2 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2024/22
- Datum publicatie: 27-01-2025
- Datum uitspraak: 20-01-2025
- ECLI:NL:TNORSHE:2025:2
Ontvankelijkheid: klachttermijn en redelijk belang. Klacht over schending informatieplicht bij akte van geldlening. Deze was verstrekt door een B.V. die door de vader van klager en diens tweede echtgenote was opgericht met het oog op het verstrekken van die lening. Na het overlijden van vader heeft klager de klacht ingediend in verschillende hoedanigheden. Als opvolgend bestuurder van de B.V. oordeelt de kamer dat de klachttermijn is verstreken, ook als ervan uit wordt gegaan dat vader ten tijde van het passeren van de akte niet wilsbekwaam was en – als potentiële klager – niet in staat was een klacht in te dienen. Voor zover klager de klacht heeft ingediend als zoon en als executeur/afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van vader en van klagers nadien overleden broer (die erfgenaam is in de nalatenschap van vader) oordeelt de kamer dat klager niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Klacht niet-ontvankelijk.
- Pagina: 1
- Pagina: 2
- ...
- Pagina: 4403
- Volgende pagina zoekresultaten