ECLI:NL:TADRSGR:2025:20 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-845/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:20
Datum uitspraak: 29-01-2025
Datum publicatie: 05-02-2025
Zaaknummer(s): 24-845/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 29 januari 2025 in de zaak 24-845/DH/DH
naar aanleiding van de klacht van:

klager
gemachtigde: (…)

over:

verweerster


De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 13 november 2024 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K067 2024 ia/jh en van de op de inventarislijsten genoemde bijlagen 1 tot en met 7 (inhoudelijk) en 1 tot en met 16 (procedureel).

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Op 21 juni 2021 heeft klager bij het kantoor van verweerster gevraagd hoe hij gebruik kan maken van de interne klachtenregeling.
1.2 Op 22 juni 2021 heeft verweerster klager verwezen naar de website van kantoor, waarop de interne klachtenregeling is te vinden. Verweerster heeft verder geschreven: “Graag gaan wij in gesprek over uw klacht.”.
1.3 Tussen 22 en 25 juni 2021 heeft klager met het kantoor van verweerster gecorrespondeerd, omdat hij de klachtenregeling niet kon vinden op de website. Uiteindelijk kreeg klager op 25 juni 2021 de beschikking over de klachtenregeling.
1.4 Op 27 juni 2021 heeft klager bij het kantoor van verweerster een klacht ingediend. In zijn begeleidende e-mail heeft klager geschreven: “Tot overleg en oplossing zijn we altijd bereid.”
1.5 Op (vrijdag) 23 juli 2021 heeft verweerster aan klager laten weten dat de klacht tegen mr. R nog in behandeling is en dat klager zo spoedig mogelijk een reactie op zijn klacht zal ontvangen.
1.6 Op (woensdag) 28 juli 2021 heeft klager bij de deken een klacht ingediend tegen mr. R.
1.7 Op 13 maart 2024 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende.
a) Verweerster heeft de door klager ingediende klacht niet, althans niet naar behoren, behandeld en afgehandeld.
b) Verweerster voldeed voor 21 juni 2021 niet aan het bepaalde in artikel 6.28 van de Verordening op de Advocatuur. Pas op die datum heeft zij een klachtenregeling vastgesteld en openbaar gemaakt.

3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Maatstaf
4.1 De klacht ziet op gedragingen van verweerster in haar hoedanigheid van klachtfunctionaris van haar kantoor. De voorzitter stelt voorop dat in vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is bepaald dat het tuchtrecht zoals geregeld in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet ook van toepassing is als een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid. Dit betekent dat een advocaat zich bij de vervulling van zijn taak van klachtfunctionaris dient te gedragen op een wijze die een behoorlijk advocaat betaamt en die het vertrouwen in de advocatuur niet schaadt. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de klachtenfunctionaris een grote mate van vrijheid
heeft bij onder andere de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht (zie Raad van Discipline ’s-Hertogenbosch 9 december 2019, ECLI:NL:TADRSHE:2019:186).
Klachtonderdeel a)
4.2 Klager heeft gesteld dat verweerster heeft nagelaten om de ontvangst van de klacht te bevestigen. Pas na telefonische navraag, ontving klager op 23 juli 2021 een bericht van verweerster. Daarna vernam hij niets meer. Volgens klager heeft verweerster op meerdere punten niet gehandeld volgens de interne klachtenregeling van haar kantoor. Verweerster heeft daardoor de kans laten liggen om met klager in gesprek te gaan en naar een oplossing te zoeken.
4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat haar bericht van 22 juni 2021 moet worden gezien als de bevestiging van de ontvangst van de klacht. Volgens verweerster is de klacht van klager niet alleen gericht tegen mr. R, haar kantoorgenoot die had opgetreden voor klager, maar tegen het hele kantoor. De klacht is dan ook naar alle kantoorgenoten doorgeleid. Verweerster heeft niet om een toelichting op de klacht gevraagd, omdat de klacht al uitgebreid gemotiveerd was. Een gesprek behoorde nog wel tot de mogelijkheden. Op 23 juli 2021 is aan klager bericht dat de klacht in behandeling was. Klager heeft (het kantoor van) verweerster vervolgens de kans ontnomen om de klacht af te handelen, door reeds op 28 juli 2021 een klacht tegen mr. R in te dienen bij de deken.
4.4 De voorzitter stelt vast dat uit de klachtenregeling van het kantoor van verweerster blijkt dat zij verantwoordelijk is voor de afhandeling van de klacht over mr. R. Ook stelt de voorzitter vast dat de klacht uiteindelijk niet door verweerster is afgehandeld.
Omdat klager op 28 juli 2021 de betreffende klacht over mr. R heeft ingediend bij de deken, acht de voorzitter dat niet onbegrijpelijk. Een klachtenregeling heeft immers tot doel dat advocaten en hun cliënten in gesprek raken over dat wat er volgens de cliënt niet goed is gegaan en dat in der minne oplossen. Dat stadium was voorbij toen klager zijn klacht bij de deken indiende.
4.5 Ook ziet de voorzitter geen grond om aan te nemen dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld na ontvangst van de klacht waardoor het vertrouwen van de advocatuur zou zijn geschaad. Het handelen van verweerster, zoals zij dat in haar verweer heeft toegelicht, valt onder de vrijheid die haar toekomt bij de wijze van klachtafhandeling. Daarbij merkt de voorzitter op dat klager op 23 juli 2021 van de kantoorgenoot van verweerster nog bericht heeft gekregen dat de klacht in behandeling was. Klagers stelling dat verweerster niet meer open zou staan voor een gesprek of oplossing gaat niet op, omdat verweerder zelf de behandeling van de klacht verder niet heeft afgewacht. Al met al zijn er in hetgeen klager stelt geen aanknopingspunten die er toe leiden dat verweerster bij de behandeling van de klacht onzorgvuldig of onbetamelijk heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.6 De voorzitter overweegt dat het aan de deken is om te klagen over zaken die raken aan het algemeen belang, zoals het op orde hebben van de praktijk. Het wel of niet hebben van een klachtregeling valt daaronder. Daar komt bij dat klager vier dagen nadat hij vroeg naar de klachtenregeling van het kantoor van verweerster, daarover de beschikking had. Klager is dus niet in zijn belangen geschaad. Klachtonderdeel b is daarom kennelijk ongegrond. Daarbij kan in het midden blijven wanneer de klachtenregeling van het kantoor van verweerster is vastgesteld en of deze op de website beschikbaar was.
Slotsom
4.7 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, daarom kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A. van Luijck, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 29 januari 2025