ECLI:NL:TAHVD:2025:22 Hof van Discipline 's Gravenhage 250039
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-02-2025 |
Datum publicatie: | 07-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 250039 |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Verwijzing |
Beslissingen: | Verwijzing |
Inhoudsindicatie: | De voorzitter stelt vast dat een eerdere klacht van klager over mr. (X) heeft geleid tot een voorzittersbeslissing bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, inhoudende dat die klacht niet-ontvankelijk is omdat de klacht is ingediend na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn. Het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing is ongegrond verklaard door die raad. Uit de klacht van 24 januari 2025 kan worden opgemaakt dat klager nog steeds vindt dat verweerder met een dekenbezwaar had moeten komen. Het recht om een klacht in te dienen tegen de deken is niet bedoeld om ongenoegen over de wijze waarop de deken zijn werk uitvoert of laat uitvoeren tot uiting te brengen. Klager gebruikt het klachtrecht echter wel op deze wijze. Daarmee zet hij het klachtrecht in voor een ander doel (persoonlijk ongenoegen) dan waarvoor het is bedoeld (waarborging van de kwaliteit van de beroepsgroep). De voorzitter zal de klacht daarom niet verwijzen |
Beslissing van de voorzitter van het Hof van Discipline
van 6 februari 2025
in de zaak 250039
naar aanleiding van een klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 HET VERZOEK
1.1 De voorzitter van het hof verwijst naar het e-mailbericht van 28 januari 2025 van de Orde van Advocaten Oost-Brabant met bijgevoegd de klacht van klager van 24 januari 2025.
1.2 De stafjurist van het ordebureau Oost-Brabant heeft in deze e-mail opgemerkt dat klager een klacht wenst in te dienen bij het Hof van Discipline over verweerder, in zijn hoedanigheid van deken. Klager meent dat verweerder, als onafhankelijk toezichthouder advocatuur, bij een eerdere klacht over mr. (..), had moeten toezien op het betamelijk functioneren van de advocaten in zijn Dekenaat, ter bescherming van het vertrouwen in de Advocatuur. Verweerder schoot in 2023 volgens klager bizar tekort en had met de gegeven feiten voor de Raad van Discipline tot een dekenbezwaar moeten komen in de klacht tegen mr. (..).
1.3 De stafjurist heeft er in de e-mail van 28 januari 2025 op gewezen dat de klacht over mr. L. op 12 april 2023 aan de Raad van Discipline is doorgezonden. Bij voorzittersbeslissing van 5 juni 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:70) heeft de Raad van Discipline de klacht met toepassing van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet- ontvankelijk verklaard en bij beslissing van 18 december 2023 (ECLI:NL:TADRSHE:2023:146) is het verzet ongegrond verklaard.
2 DE BEOORDELING
2.1 Op grond van het bepaalde in artikel 46c lid 5 Advocatenwet dient een klacht tegen een deken in beginsel te worden verwezen naar een deken van een andere orde. De voorzitter zal hiertoe echter niet beslissen en licht dit als volgt toe.
2.2 De voorzitter stelt vast dat een eerdere klacht van klager over mr. (..) heeft geleid tot een voorzittersbeslissing bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, inhoudende dat die klacht niet-ontvankelijk is omdat de klacht is ingediend na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn. Het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing is ongegrond verklaard door die raad.
2.3 Uit de klacht van 24 januari 2025 kan worden opgemaakt dat klager nog steeds vindt dat verweerder met een dekenbezwaar had moeten komen.
2.4 Het recht om een klacht in te dienen tegen de deken is niet bedoeld om ongenoegen over de wijze waarop de deken zijn werk uitvoert of laat uitvoeren tot uiting te brengen. Klager gebruikt het klachtrecht echter wel op deze wijze. Daarmee zet hij het klachtrecht in voor een ander doel (persoonlijk ongenoegen) dan waarvoor het is bedoeld (waarborging van de kwaliteit van de beroepsgroep). De voorzitter zal de klacht daarom niet verwijzen.
3 BESLISSING
De voorzitter van het Hof van Discipline:
wijst het verzoek tot verwijzing af.
Deze beslissing is gewezen op 6 februari 2025 door mr. drs. P. Fortuin, plaatsvervangend voorzitter.
Plaatsvervangend voorzitter
De beslissing is verzonden op 6 februari 2025.