ECLI:NL:TGZRSHE:2025:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7001

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2025:18
Datum uitspraak: 05-02-2025
Datum publicatie: 05-02-2025
Zaaknummer(s): H2024/7001
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Verweerder, internist, wordt verweten: de zorg die door verpleegkundigen was gegeven, onvoldoende contact tussen verweerder en klaagster en de dochter van klaagster, het niet regelen van overplaatsing tijdens een ziekenhuisopname, het niet tijdig regelen van ambulancevervoer. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing in raadkamer van 5 februari 2025 op de klacht van:

[A],
wonende in [B], klaagster,
gemachtigde [C], wonende in [D],

tegen

[E],
internist, werkzaam in [B], verweerder,
gemachtigde: mr. D. Benamari, werkzaam in Utrecht.


1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster, patiënte van verweerder, klaagt over de zorg door verpleegkundigen en over
onvoldoende contact tussen verweerder en klaagster en de dochter van klaagster. Verweerder heeft
volgens klaagster tijdens de ziekenhuisopname geen overplaatsing geregeld naar een ander
ziekenhuis. Ook heeft verweerder volgens klaagster niet tijdig ambulancevervoer geregeld vanuit een
academisch ziekenhuis naar het ziekenhuis waar verweerder werkzaam is.

1.2 Verweerder heeft aangegeven niet tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld en heeft
verzocht om de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is
gekomen.

2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende relevante stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 maart 2024;
- de brief van 25 april 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
- de brief van 13 mei 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
- de aanvulling op het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 22 mei 2024;
- de brief van 24 mei 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 20 september 2024.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten
3.1 Klaagster was vanaf 29 juni 2023 tot en met 19 juli 2023 opgenomen in een ziekenhuis vanwege een ontsteking van de galwegen. Zij werd opgenomen op de intensive care (hierna: IC). Op 2 juli 2023 is klaagster overgeplaatst naar de verpleegafdeling. Vanaf 3 tot en met 7 juli 2023 is verweerder betrokken bij de behandeling van klaagster als supervisor van de verpleegkundig specialist op deze afdeling. Verweerder bezocht klaagster in deze periode dagelijks. Verweerder stemde dan het medisch beleid af met de verpleegkundig specialist. De dochter van klaagster (hierna: (de) dochter) was bij deze visites vaak aanwezig omdat klaagster de Nederlandse taal onvoldoende beheerste.

3.2 Op 3 juli 2023 heeft verweerder samen met de verpleegkundig specialist een eerste visite in de ochtend gelopen. Klaagster werd toen uitgebreid lichamelijk onderzocht. Verweerder heeft het beleid afgesproken met de verpleegkundig specialist. Laatst genoemde heeft de dochter op de hoogte gebracht van de bevindingen bij deze visite. De dochter gaf daarop aan dat ze ontevreden was over de verleende zorg op de IC.

3.3 Op 4 juli 2023 heeft verweerder met de verpleegkundig specialist de tweede visite afgelegd.
Ook heeft er een multidisciplinair overleg (hierna: MDO) plaatsgevonden waarbij verweerder aanwezig
was. Diezelfde dag is er een MRI-onderzoek van de galwegen verricht. Daarna is overleg geweest met
een academisch ziekenhuis over het verrichten van een onderzoek van de galwegen en/of de afvoer van
de alvleesklier en/of om de behandeling van klaagster over te nemen.

3.4 In het medisch dossier heeft een collega van verweerder het volgende genoteerd (alle citaten
voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) uitslag (…) [MRI-onderzoek van de galwegen] besproken met dochter. Geeft aan dat ze wil dat
haar moeder wordt overgeplaatst. Vinden dat de zorg hier niet goed is. Moeder moet lang wachten en
zou uitgelachen worden. Dit gecheckt bij vp, echter is dit niet gebeurt. Lastige situatie.
Aangegeven dat er eerst overlegt wordt alvorens er iets afgesproken wordt met eventuele
overplaatsing. Aan (…) [verweerder] morgen weer even te bellen voor verdere toelichting. (…)”

3.5 Op 5 juli 2023 heeft verweerder opnieuw een visite afgelegd bij klaagster. Hij heeft het
beleid met klaagster besproken en afgestemd. Verweerder heeft onder andere aangegeven dat het academisch ziekenhuis nog niet had gereageerd op de gestelde vragen over een eventuele overname van de behandeling van klaagster en/of nader onderzoek.

3.6 Op 6 juli 2023 heeft verweerder weer een visite bij klaagster afgelegd. Verweerder heeft met
klaagster afgesproken het huidige beleid voort te zetten. Het academisch ziekenhuis had nog niet
gereageerd.

3.7 Op 7 juli 2023 heeft verweerder nogmaals contact opgenomen met het academisch ziekenhuis. Dat
ziekenhuis heeft die dag toegelicht moeite te hebben met het beoordelen van de röntgenbeelden
waardoor de reactie langer op zich liet wachten. In het overleg daarna met verweerder heeft het
academisch ziekenhuis aangegeven klaagster de week daarna te kunnen onderzoeken.

3.8 Op dezelfde dag heeft verweerder overleg gevoerd met klaagster, de dochter en de
verpleegkundig specialist. Dat overleg is gevoerd omdat de dochter had aangegeven ontevreden te
zijn over de behandeling van klaagster. De dochter heeft gevraagd klaagster met spoed over te
plaatsen naar het academisch ziekenhuis. Verweerder heeft toen uitgelegd dat het onderzoek in het
academische ziekenhuis was geregeld voor de week daarna. Ook heeft verweerder toegelicht dat
klaagster na dat onderzoek in het academisch ziekenhuis zou terugkeren naar het ziekenhuis waar
verweerder werkzaam is. Besproken is dat het academisch ziekenhuis geen indicatie zag om klaagster
over te nemen. Verweerder heeft uitgelegd dat een overplaatsing op medische gronden onverstandig
was. De dochter drong desondanks aan op overplaatsing van klaagster. Verweerder heeft aangegeven
dit verzoek in behandeling te nemen. De dochter heeft gezegd dat er door verweerder onvoldoende
contact met de dochter en klaagster was onderhouden. Verweerder heeft in het medisch dossier over
dit overleg in het medisch dossier onder andere genoteerd:
“(…) Tevens aangegeven dat wij iedere dag uitgebreid contact hebben onderhouden met dochter zowel
telefonisch als fysiek. Ik betreur het dat dochter dit uitgebreide contact als onvoldoende heeft
ervaren. Daarnaast uitleg gegeven (...)”. Na 7 juli 2023 was verweerder niet meer betrokken bij de
zorg van klaagster.

4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) een beademingsbuisje is op brute wijze uit de keel van klaagster getrokken wat een
keelontsteking heeft veroorzaakt;
b) een verpleegkundige op de IC heeft klaagster verkeerd geprikt;
c) als de dochter van klaagster contact wenste met verweerder werd zij niet met verweerder, maar
met andere zorgverleners in contact gebracht;
d) er is geen overplaatsing van klaagster geregeld naar een ander ziekenhuis.
e) verweerder heeft niet tijdig vervoer geregeld vanuit een academisch ziekenhuis naar het
ziekenhuis waar klaagster was opgenomen.
f) de verpleegkundigen hebben klaagster uitgelachen en klaagster zuurstof ontzegd.

4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Voor de beoordeling van de klacht is van belang of verweerder de zorg heeft verleend die van
hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende
internist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de internist geldende
beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen, is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat
zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

5.2 Het college oordeelt dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het
college gaat hieronder, voor zover nodig, verder in op de standpunten van de partijen.

Klachtonderdelen a) verwijdering beademingsbuisje en b) verkeerd prikken op de IC
5.3 Dit klachtonderdeel betreft de medische behandeling op de IC waar verweerder niet bij was
betrokken. Dit handelen kan verweerder reeds daarom niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. De
klachtonderdelen a) en b) zijn daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c) dochter van klaagster kreeg geen contact met verweerder
5.4 Klaagster heeft gesteld dat als de dochter aangaf dat zij verweerder wenste te spreken, zij
niet met verweerder maar met iemand anders in contact werd gebracht. Ook gaf klaagster aan dat de
dochter ‘niet normaal’ (letterlijk citaat uit het klaagschrift) werd aangesproken door verweerder.
Klaagster heeft niet toegelicht waarom contact met een collega van verweerder ontoereikend zou
zijn.

5.5 Verweerder heeft aangedragen dat hij in de periode van 4 tot en met 7 juli 2023 klaagster,
dan wel de dochter elke dag heeft gezien en gesproken.

5.6 Verweerder was in de periode van 4 tot en met 7 juli 2023 als supervisor van de
verpleegkundig specialist betrokken bij de behandeling van klaagster. Dit betekent dat een deel van
de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor de behandeling van klaagster en de communicatie met
(de familie van) de patiënt bij zowel verweerder als bij de verpleegkundig specialist ligt. Ook de
verpleegkundigen van de afdeling hebben een aandeel in deze communicatie.

5.7 Op basis van het medisch dossier en de ingebrachte stukken is het college allereerst niet
gebleken dat er sprake is van onvoldoende contact en uitleg richting klaagster en/of de dochter.
Het college is daarnaast niet gebleken dat de communicatie met een collega van verweerder
onvoldoende zou zijn.

5.8 Het had op de weg van klaagster gelegen om concreet te maken wat in de communicatie
ontoereikend was en wat daaraan ‘niet normaal’ was. Dat heeft klaagster niet gedaan. Het college is
niet gebleken dat het contact met een collega van verweerder ontoereikend was. Het college acht
klachtonderdeel c) daarom kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen d) geen overplaatsing van klaagster naar een ander ziekenhuis
5.9 Klaagster heeft ter onderbouwing van het verzoek tot overplaatsing aangegeven dat zij
ontevreden was over de behandeling op de IC. Klaagster heeft dit verzoek om te worden overgeplaatst
herhaald toen zij reeds was opgenomen op de verpleegafdeling waar verweerder werkzaam was.

5.10 Verweerder heeft aangegeven dit verzoek in behandeling te hebben genomen en toegelicht dat
hij geen medische indicatie voor deze overplaatsing zag.

5.11 Verweerder heeft het verzoek tot overplaatsing besproken met het academisch ziekenhuis en
daarvoor bleek op dat moment geen medische indicatie. Het college is ook anderszins niet gebleken
van een medische indicatie om klaagster over te plaatsen. Het college beoordeelt klachtonderdeel d)
in zoverre kennelijk ongegrond.

5.12 Daarnaast betekent het in behandeling nemen van een verzoek tot overplaatsing, niet dat het
verzoek (direct) kan worden ingewilligd. Immers hiervoor is ook medewerking van dat andere
ziekenhuis noodzakelijk. Het academisch ziekenhuis had aangegeven vanwege het gebrek aan medische
indicatie geen reden voor overplaatsing te zien. Verweerder heeft op basis daarvan mogen aannemen
dat het academisch ziekenhuis geen medewerking zou verlenen. Het niet verlenen van medewerking kan
verweerder niet worden aangerekend. Het college beoordeelt klachtonderdeel d) voor het overige
kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e) het niet tijdig regelen van vervoer vanuit het academisch ziekenhuis
5.13 Klaagster stelt dat zij na de onderzoeken in het academisch ziekenhuis lang heeft gewacht op
de ambulance voor vervoer terug naar het ziekenhuis waar klaagster door verweerder werd behandeld.

5.14 Het college overweegt dat verweerder op dat moment niet meer betrokken was bij de behandeling
van klaagster. Verweerder kan alleen daarom al geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt over het
regelen van vervoer. Het college oordeelt klachtonderdeel e) ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f) verpleegkundigen hebben klaagster uitgelachen en zuurstof ontzegd
5.15 Klaagster heeft dit klachtonderdeel niet onderbouwd en niet concreet gemaakt. Dat lag wel op
de weg van klaagster. Ook betreft het handelen waarover klaagster klaagt geen handelen van
verweerder. Dit klachtonderdeel f) is eveneens kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.16 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond
zijn.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 5 februari 2025 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk, voorzitter, P.M. Netten en G.A. Velders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door F.A.C. Bergervoet, secretaris.