ECLI:NL:TADRSGR:2025:11 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-143/DH/RO
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-01-2025 |
Datum publicatie: | 05-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-143/DH/RO |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Verzet ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 27 januari 2025
in de zaak 24-143/DH/RO
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 5 juni 2024 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde: [naam gemachtigde]
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 december 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 26 februari 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk R 2024/21
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 5 juni 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de
raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
1.4 Op 30 juni 2024 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 16 december 2024. Daarbij
waren de gemachtigde van klaagster en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en
het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
2.2 Er is sprake van onjuiste toetsingscriteria:
• Het criterium ‘kennelijk ongegrond’ is onduidelijk/onjuist: in geen enkele
overweging is gesteld waarom sprake is van een evident kansloze klacht.
• In rechtsoverweging 4.8 heeft de voorzitter een vast toetsingscriterium uit
de jurisprudentie miskend, door te overwegen dat een advocaat, ook als hij geen duidelijkheid
heeft, een gokje mag wagen en dus niet terughoudend dient op te treden. De voorzitter
heeft het toetsingscriterium uit de vaste jurisprudentie niet toegepast.
2.3 Er is sprake van een onjuiste, onvolledige feitenweergave in rechtsoverwegingen
4.5, 4.6, 4.7 en 4.12.
2.4 Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet
niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1 Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad
naar de beslissing van de voorzitter en de overweging hieronder.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van
een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde verzetgronden niet
slagen; met het wijzen van een voorzittersbeslissing heeft de voorzitter tot uitdrukking
gebracht dat sprake is van evident kansloze klacht. De voorzitter heeft gemotiveerd
geoordeeld dat de klacht kennelijk ongegrond is.
4.3 De voorzitter heeft bij de beoordeling ook de juiste maatstaf toegepast en
heeft rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.
De raad kan klaagster niet volgen in haar stelling dat de voorzitter een vast toetsingscriterium
heeft miskend.
4.4 Met betrekking tot rechtsoverwegingen 4.5 en 4.6 overweegt de raad dat verweerder
in zijn antwoord op de klacht heeft gesteld dat in het vooronderzoek met de verzender
van de brief (de heer C) is gesproken. Verweerder stelt dat de heer C heeft aangegeven
dat hij de betreffende brief niet heeft verzonden zoals die door klaagster is verstuurd.
De voorzitter heeft dit standpunt terecht weergegeven onder 4.5. De raad acht de gevolgtrekking
van de voorzitter in 4.6 niet onbegrijpelijk.
4.5 In rechtsoverweging 4.7 heeft de voorzitter het verwijt (schending van de
zorgplicht) benoemd en vervolgens (in 4.8) voor het oordeel over het door verweerder
verspreiden van ‘zeer kwaadaardige en onjuiste informatie’ (de beschuldiging van strafbare
feiten waar klaagster op doelt) verwezen naar de beoordeling bij klachtonderdeel a.
Van feitelijke onjuistheid is de raad niet gebleken.
4.6 Met betrekking tot rechtsoverweging 4.12 kan de raad klaagster niet volgen
in haar stelling dat sprake is van feitelijke onjuistheid of een verkeerd toetsingscriterium.
De raad is met de voorzitter van oordeel dat verweerder klaagster mocht sommeren op
de wijze zoals hij heeft gedaan. De kwestie van de rectificatie is dan verder niet
aan verweerder.
4.7 De raad is dan ook van oordeel dat de voorzitter de klacht terecht en op
juiste gronden kennelijk ongegrond heeft bevonden.
4.8 Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ook verder geen nieuwe
gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek naar de klacht. De
raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten en M.A.M. Wagemakers, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 januari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 27 januari 2025