ECLI:NL:TADRAMS:2025:32 Raad van Discipline Amsterdam 24-972/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:32
Datum uitspraak: 03-02-2025
Datum publicatie: 13-02-2025
Zaaknummer(s): 24-972/A/A
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over verweerder in zijn hoedanigheid van een door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 3 februari 2025 in de zaak 24-972/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 27 december 2024 met kenmerk 2326565/JS/AS, door de raad ontvangen op 27 december 2024, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 4. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klaagster van 10 januari 2025.

1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 De klacht heeft betrekking op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van een door de Ondernemingskamer (de OK) benoemde onderzoeker.
1.2 Het onderliggende geschil bij de Ondernemingskamer en de betrokkenheid van klaagster hierin betroffen de volgende situatie.
1.3 De broers R. V en W. V zijn sinds 2013 eigenaar en bestuurder van een fruitbedrijf (hierna: de vennootschap). In 2015 heeft klaagster een (tijdelijke) lening van € 200.000,- verstrekt aan R. V. Bij e-mail van 24 augustus 2015 heeft R. V het ontvangen van deze lening als volgt aan klaagster bevestigd:
Door middel van deze mail bevestig ik dat ik een tijdelijke lening van € 200.000,- van U heb gekregen. Deze ter overbrugging van de periode tot hypotheekverstrekking door bank op mijn woonhuis. Met U is afgesproken dat deze uiterlijk met twee maanden wordt terugbetaald. Ik heb het geld 11 augustus ontvangen en wordt dus uiterlijk 11 oktober terugbetaald, vermeerderd met € 2000,- rente vergoeding voor de twee maanden.”
1.4 Nadat tussen de broers een ruzie was ontstaan, heeft de OK bij beschikking van 20 september 2019 een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken binnen de vennootschap. In de enquêteprocedure die hierop is gestart heeft de OK meerdere beschikkingen gewezen, waaronder de beschikking van 18 maart 2020 waarbij de OK het verzoek van klaagster om als belanghebbende in de enquêteprocedure te worden aangemerkt heeft afgewezen.
1.5 Bij beschikking van 6 oktober 2020 heeft de OK verweerder aangewezen als onderzoeker. In dat kader heeft verweerder de beschikking gekregen over stukken uit de administratie van de vennootschap, waaronder e-mails en het volledige procesdossier.
1.6 Verweerder heeft gesprekken gevoerd en interviews gehouden met alle betrokkenen binnen de vennootschap en waar nodig informatie opgevraagd. Na afronding van zijn onderzoek heeft verweerder bij onderzoeksverslag van 19 januari 2022 de OK van zijn bevindingen op de hoogte gebracht.
1.7 Op 3 maart 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
a) Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door, zonder klaagster daarover te horen, in zijn onderzoeksrapport/onderzoek (waaronder in de eindconclusie) wezenlijke bevindingen, onder andere gebaseerd op seksisme, over klaagster op te nemen.
b) Verweerder heeft, zonder klaagster daarover te horen, haar als partij opgenomen in zijn onderzoeksrapport/onderzoek. Daarmee heeft verweerder de OK onjuist geïnformeerd, hetgeen voor klaagster grote gevolgen heeft gehad.
c) Verweerder heeft zich, zonder klaagster daarover te horen, over klaagster in berichten naar derden seksistisch en grensoverschrijdend uitgelaten. Klaagster heeft dit als zeer beledigend en vernederend ervaren.
d) Verweerder heeft ten onrechte de zakelijke en privé e-mailberichten tussen klaagster en R. V in ontvangst genomen. Het gaat hierbij om e-mailberichten die niet waren gericht aan het bedrijf van R. V, maar aan hem in privé. Verweerder had daarom de berichten niet in ontvangst mogen nemen.
e) Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door de berichten te lezen.
f) Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door de berichten met derden te delen en openbaar te maken.
g) Verweerder heeft klachtwaardig gehandeld door de berichten, zonder dat klaagster daarover is gehoord, te gebruiken bij zijn onderzoek en te verwerken in zijn onderzoeksrapport.

3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 De voorzitter stelt vast dat de klacht betrekking heeft op werkzaamheden van verweerder in zijn hoedanigheid van een door de OK benoemde onderzoeker en niet zoals klaagster stelt in zijn hoedanigheid van advocaat. De stelling van klaagster dat zij geen klant, partij en/of belanghebbende van de OK en/of van verweerder is, maakt dit niet anders. De hoedanigheid, in deze OK-onderzoeker, is voor de beoordeling leidend. Dat verweerder zijn correspondentie met de deken afsluit met ‘advocaat’ is evenmin relevant.
4.2 Tegen deze achtergrond geldt het volgende. Het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat (slechts) indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijke advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden (vgl. HvD 5 augustus 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:131).
Rechtstreeks belang
4.3 Anders dan verweerder, is de voorzitter van oordeel dat klaagster een voldoende rechtstreeks eigen belang heeft bij indiening van de klacht, vanwege het feit dat niet in geschil is tussen partijen dat er bevindingen over klaagster zijn opgenomen in het onderzoeksverslag. Dat dit naar zeggen van verweerder geen wezenlijke bevindingen betroffen is daarvoor niet relevant. De klacht van klaagster is daarom ontvankelijk.
Beoordeling klacht
4.4 De voorzitter ziet aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te beoordelen. Deze komen neer op het verwijt dat verweerder zakelijke en privéberichten van klaagster heeft gelezen, met derden heeft gedeeld en dat verweerder in het verslag dat hij bij de OK heeft ingediend voor het onderzoek wezenlijke bevindingen zou hebben opgenomen zonder klaagster daarover te hebben gehoord. Bovendien heeft verweerder zich in het onderzoeksverslag, aldus klaagster seksistisch, en grensoverschrijdend over klaagster uitgelaten.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat verweerder zich tegen de achtergrond van het onder 4.1. opgenomen toetsingskader bij de vervulling van zijn rol als onderzoeker niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en licht dit oordeel als volgt toe.
Klachtonderdelen d) en e)
4.6 Met betrekkelijk tot de klachtonderdelen d) en e) geldt het volgende. Verweerder heeft toereikend toegelicht dat hij bij het opstellen van het onderzoeksverslag gehouden is aan het wettelijke regime dat geldt voor een door de OK benoemde onderzoeker en aan de door de OK vastgestelde Leidraad voor onderzoekers in enquêteprocedures (hierna de Leidraad). Het stond verweerder in dat kader vrij kennis te nemen van de stukken die hem als OK-onderzoeker ter beschikking waren gesteld, waaronder de volledige administratie van de vennootschap en het volledige procesdossier van de OK-procedure. Deze stukken vormden de basis van het onderzoeksverslag dat vanwege de strikte vertrouwelijkheid ervan niet in onderhavige procedure is ingebracht. Als onderzoeker had verweerder op basis van een wettelijke grondslag derhalve toegang tot alle stukken die zich binnen de vennootschap bevonden. En aangezien zich in de inbox e-mails van klaagster bevonden, had verweerder een wettelijke basis om daarvan kennis te nemen. Daarbij is niet relevant of het gaat om zakelijke of privécorrespondentie en of deze aan R. V in privéhoedanigheid of in zijn zakelijke rol waren gestuurd. Gelet op deze toelichting is de voorzitter van oordeel dat van het schenden van het vertrouwen in de advocatuur niet is gebleken. Klachtonderdelen d) en e) zijn daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f)
4.7 Voor zover klaagster in klachtonderdeel f) verweerder verwijt dat hij berichten van haar heeft gedeeld met derden en openbaar heeft gemaakt, heeft verweerder onderbouwd toegelicht dat hij deze berichten niet openbaar heeft gemaakt en ook niet met derden heeft gedeeld, behalve met zijn (voormalig) kantoorgenoten die hem bij het onderzoek assisteerden. Ook hiermee is van het schenden van het vertrouwen in de advocatuur geen sprake. Klachtonderdeel f) is daarmee eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g)
4.8 Voor zover klaagster verweerder in klachtonderdeel g) verwijt dat hij voor zijn onderzoek gebruik heeft gemaakt van de berichten van klaagster en deze heeft verwerkt in zijn onderzoeksverslag, heeft verweerder genoegzaam toegelicht dat hij als onderzoeker verplicht was om de in zijn onderzoek opgenomen feiten te onderbouwen met stukken en hij om die reden (onder meer) e-mails van klaagster als bijlage bij het onderzoeksverslag heeft gevoegd. Hij hoefde klaagster daarover niet vooraf te horen, nu zij geen partij of belanghebbende in de enquêteprocedure was. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met zijn handelwijze ook in zoverre het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Daarmee is ook klachtonderdeel g) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel a)
4.9 Voor zover klaagster in klachtonderdeel a) heeft gesteld dat verweerder in zijn onderzoeksverslag wezenlijke bevindingen aan klaagster heeft verbonden, waaronder zijn eindconclusie, onder andere gebaseerd op basis van seksisme, zonder haar daarover te horen geldt het volgende. Verweerder heeft aangevoerd dat op grond van de Leidraad alleen diegenen die in het onderzoeksverslag worden genoemd in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken ten aanzien van wezenlijke bevindingen die op henzelf betrekking hebben. Het merendeel van de in de klacht opgenomen citaten komen volgens verweerder niet in het onderzoeksverslag voor, maar betreffen citaten uit heel andere processtukken en/of beschikkingen van de OK in de enquêteprocedure. Daarvoor kan verweerder niet verantwoordelijk worden gehouden. In het onderzoeksverslag is klaagster wel een aantal keer genoemd en zijn enkele berichten van haar geciteerd. Geen van deze bevindingen waren echter volgens verweerder wezenlijke bevindingen die betrekking hadden op klaagster waarover zij gehoord had moeten worden. De voorzitter overweegt dat het niet op haar weg ligt om in deze tuchtrechtelijke procedure een oordeel te geven over de vraag of de bevindingen in het onderzoeksverslag over klaagster al dan niet wezenlijk van aard zijn. Gelet op het beperkte toetsingskader geldt dat verweerder met zijn opvatting dat geen sprake is van wezenlijke bevindingen ten aanzien van klaagster heeft verweerder echter in ieder geval niet het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Daarmee is ook klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.10 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij haar als partij heeft opgenomen in zijn onderzoeksrapport/onderzoek, zonder haar te horen en hij daarmee de OK onjuist heeft geïnformeerd, hetgeen voor klaagster grote gevolgen heeft gehad, geldt het volgende. Verweerder betwist dat hij klaagster als partij heeft opgenomen in zijn onderzoeksverslag, noch een van haar vennootschappen. Klaagster was ook geen partij bij de enquêteprocedure en evenmin belanghebbende. Dat had de OK bij beschikking van 18 maart 2020 voordat verweerder als onderzoeker was benoemd reeds geoordeeld. Gelet hierop is ook voor dit klachtonderdeel geen sprake van het schenden van het vertrouwen in de advocatuur en is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.11 Voor zover klaagster in klachtonderdeel c) stelt dat verweerder zich, zonder haar daarover te horen, in zijn onderzoek/onderzoeksverslag naar derden seksistisch en grensoverschrijdend over klaagster heeft uitgelaten en klaagster dit als zeer beledigend en vernederend heeft ervaren, overweegt de voorzitter het volgende. Klaagster heeft naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende onderbouwd welke uitlatingen in het onderzoeksverslag seksistisch en/of grensoverschrijdend zouden zijn, zodat handelen waarmee verweerder het vertrouwen in de advocaat heeft geschaad niet vastgesteld kan worden. Daarmee is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.

Conclusie
4.12 De klacht zal gelet op het vorenstaande in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard worden. Hetgeen klaagster verder heeft gesteld kan niet tot een ander oordeel leiden.

BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.S. Schoorl, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 3 februari 2025