ECLI:NL:TAHVD:2025:23 Hof van Discipline 's Gravenhage 240259
ECLI: | ECLI:NL:TAHVD:2025:23 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-02-2025 |
Datum publicatie: | 10-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 240259 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Beklag |
Inhoudsindicatie: | Artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Afwijzing door de deken een (nieuwe) advocaat aan te wijzen. Het hof verklaart het beklag tegen deze beslissing ongegrond. De eerder door de deken aangewezen advocaat heeft tijdig hoger beroep ingesteld en klaagster kan op de mondelinge behandeling verschijnen zonder advocaat. Daarnaast heeft zij onvoldoende onderbouwd dat de dienstverlening door haar eerdere advocaat ondermaats is geweest of dat sprake is van medische urgentie. Dat klaagster de correcte handelwijze van haar eerdere advocaat niet wil volgen is geen reden om een andere advocaat aan te wijzen. |
Beslissing van 7 februari 2025
in de zaak 240259
naar aanleiding van het beklag op grond van artikel 13 Advocatenwet van:
klaagster
tegen:
de deken
1 DE PROCEDURE
Bij de deken
1.1 Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet.
1.2 De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 23 september 2024. De deken heeft hierbij onder meer overwogen:
“Ik wijs uw verzoek om een advocaat aan te wijzen af. U had een advocaat die zijn werk prima deed. De advocaat moet jegens zijn cliënt (ook)_onafhankelijkheid betrachten. De advocaat bepaalt hoe hij de zaak aanpakt, rekening houdend met de wensen van zijn cliënt. Het kan niet zo zijn dat ik [de deken] de advocaat die op de juiste wijze invulling geeft aan de kernwaarde onafhankelijkheid vervang door een andere advocaat aan te wijzen die wel klakkeloos doet wat de cliënt van hem verlangt.
U heeft bovendien voor het verdere verloop van de procedure waarvoor ik hem voor u had aangewezen geen advocaat meer nodig. U maakt zodoende misbruik van recht.”
Bij het hof
1.3 Klaagster heeft op 23 september 2024 een beklag tegen de beslissing van de
deken ingediend bij het Hof van Discipline (hierna: het hof).
1.4 Verder bevat het dossier:
- het verweer van de deken;
- de repliek van klaagster.
1.5 De deken heeft aangegeven geen behoefte te hebben om op de repliek van klaagster te reageren.
1.6 Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier.
2 FEITEN
Het hof stelt de volgende feiten vast.
2.1 GGZ Friesland (hierna: de GGZ-instelling) heeft op 24 juli 2023 een verzoekschrift tot onderbewindstelling en instelling mentorschap ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Klaagster is in deze procedure bijgestaan door mr. Van der V.
2.2 In deze procedure heeft de GGZ-instelling aangevoerd dat klaagster is gediagnosticeerd met een langer bestaande psychose met paranoïde, grootheids- en betrekkingswanen en dat er geen sprake is van ziektebesef. Volgens de GGZ-instelling is klaagster zelf ter zake medische behandeling niet wilsbekwaam en is er door lange sociale isolatie geen familie of andere vertegenwoordiger beschikbaar. Daarnaast dreigen er grote gevolgen van betalingsachterstanden waaronder het verlies van het eigen koophuis.
2.3 De rechtbank Noord-Nederland heeft in haar beschikking van 19 december 2023 het verzoek tot instelling van een curatele, dan wel bewind, afgewezen en het verzoek tot het benoemen van een mentor toegewezen. De rechtbank heeft A, vennoot van V.O.F. A Bewindvoering, benoemd tot mentor.
2.4 De deken heeft op 21 februari 2024 mr. G aangewezen, gespecialiseerd in het personen- en familierecht en lid van de vereniging Psychiatrisch Patiëntenrecht Advocaten Nederland, om namens klaagster hoger beroep in te stellen van de beschikking van 19 december 2023. Dit is ook door mr. G. gedaan.
2.5 Op 22 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een nieuw aanwijzingsverzoek gedaan:
“Ik heb volgens mij eerder contact gehad met mr. G, Geen goede ervaring. Mag ik vragen om een andere advocaat?”
2.6 De deken heeft hierop bij brief van 26 februari 2024 bericht:
“Mr. G. is door mij aangewezen omdat hij is gespecialiseerd in het relevante rechtsgebied. U denkt dat u eerder met hem contact hebt gehad en dat zou geen goede ervaring zijn geweest. Ik vind dat erg vaag. Dat contact was kennelijk in ieder geval zo oppervlakkig dat u niet meer zeker weet of het daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Mr. G. kan zich u in ieder geval niet herinneren.
Daar komt bij dat er zijn niet zo veel advocaten zijn in Friensland met deze specialisatie. De kans is groot dat u met al die advocaten al wel eens een (nare) ervaring hebt gehad.”
2.7 Op 19 september 2024 heeft klaagster wederom het verzoek gedaan een andere advocaat aan te wijzen. Dit verzoek heeft de deken op 23 september 2024 afgewezen.
3 BEKLAG EN VERWEER
Gronden van het beklag
3.1 Klaagster stelt dat de deken het verzoek ten onrechte heeft afgewezen omdat zij eerder te maken heeft gehad met mr. G. en dat hij toen ook al heeft verzaakt. Volgens klaagster heeft mr. G. haar onder druk gezet, wilde hij zijn mening doordrukken en wilde hij de zaak neerleggen. Mr. G. is zelf begonnen met te dreigen zich te zullen onttrekken en heeft zich niet onafhankelijk opgesteld, aldus klaagster. Klaagster heeft daarnaast aangevoerd dat er sprake is van medische urgentie in het gezin.
Verweer deken
3.2 De deken heeft hiertegenover aangevoerd dat uit de opgevraagde correspondentie tussen mr. G. en klaagster blijkt dat klaagster het hof wegens ziekte uitstel wilde vragen voor de naderende zitting. Zij kon deze ziekte echter niet aannemelijk maken met een doktersverklaring. Mr. G. heeft toen geweigerd mee te werken aan het doen van een aanhoudingsverzoek. Dit heeft geleid tot een vertrouwensbreuk.
3.3 Volgens de deken is er sprake van gegronde redenen om het verzoek van klaagster af te wijzen. De deken wenst geen andere advocaat aan te wijzen alleen omdat klaagster de correcte handelwijze van haar advocaat niet wil volgen. Daarnaast is het wantrouwen van klaagster jegens de advocaat die haar bijstaat onderdeel van een patroon. Over twee eerdere advocaten was zij ook niet tevreden. Bovendien is klaagster niet meer aangewezen op rechtsbijstand door een advocaat. Zij had een advocaat nodig om in hoger beroep te komen. Dit heeft mr. G. tijdig voor haar gedaan. Een advocaat voor de zitting is niet nodig, aldus de deken.
4 BEOORDELING
Toetsingskader
4.1 Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De mogelijkheid om de deken te vragen een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet betreft een noodvoorziening voor de situatie dat een rechtzoekende geen mogelijkheid heeft zelf zijn zaak voor de rechter te brengen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.
Overwegingen hof
4.2 In dit geval heeft mr. G. tijdig hoger beroep voor klaagster ingesteld.
Op de mondelinge behandeling is vertegenwoordiging door een advocaat niet voorgeschreven,
zodat klaagster kan verschijnen zonder een advocaat. Reeds om deze reden mocht de
deken het verzoek om aanwijzing van een advocaat afwijzen.
4.3 Het hof merkt daarnaast nog op dat klaagster onvoldoende heeft onderbouwd dat de dienstverlening van mr. G. ondermaats is geweest of dat sprake is van medische urgentie. De deken heeft terecht opgemerkt dat het feit dat klaagster de correcte handelwijze van haar advocaat niet wil volgen, geen reden is om een andere advocaat aan te wijzen. Naar het oordeel van het hof is het verzoek om een advocaat aan te wijzen [ook] daarom terecht afgewezen. Het beklag is ongegrond.
5 BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van 23 september 2024 van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.T. Frima, voorzitter, mrs. K. Teuben en
R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. Baan, griffier, en in het openbaar
uitgesproken op 7 februari 2025.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 7 februari 2025.