ECLI:NL:TDIVBC:2025:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2024/07
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2025:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-02-2025 |
Datum publicatie: | 10-02-2025 |
Zaaknummer(s): | VB 2024/07 |
Onderwerp: | Honden |
Beslissingen: | Gegrond met berisping |
Inhoudsindicatie: | Beroep van diereigenaar tegen een uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. De klacht is gericht tegen een dierenarts en gaat over het uitvoeren van een gebitsbehandeling bij de hond van appellante. Aanvankelijk betrof het een gebitsreiniging en uiteindelijk zijn 19 elementen verwijderd. Kort na de behandeling is de hond, vanwege een verslechterde gezondheidstoestand, geëuthanaseerd. De verwijten zien op het handelen voor, tijdens en na de behandeling van de hond. De klacht is in eerste aanleg ongegrond verklaard. In beroep komt het Veterinair Beroepscollege tot het oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege de klacht – voor zover appellante daarvan in beroep komt – ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege heeft de dierenarts verwijtbaar gehandeld. Dit betreft de informatieverstrekking over de behandeling, de wijze waarop de diagnose tot stand is gekomen en de behandeling zelf is uitgevoerd, de nazorg en de dossiervoering. Het beroep is gegrond en aan de dierenarts wordt de maatregel van berisping opgelegd. |
Zaaknummers: Datum uitspraak:
VB 2024/07 7 februari 2025
Uitspraak op het beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
gemachtigde: mr. V.J.R. Tjien-Fooh,
tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 23 mei 2024 in zaaknr. 2022/44 in het geding tussen:
appellante
(klaagster in eerste aanleg)
en
[dierenarts] , dierenarts te [woonplaats] (hierna: de dierenarts) en
verweerster,
gemachtigde mr. ing. I.E. Boissevain.
Procesverloop
Bij uitspraak van 23 mei 2024 (2022/44) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 9 juli 2024 beroep ingesteld.
Verweerster heeft op 23 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft op 3 december 2024 een nader stuk ingediend.
Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december
2024, waar partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Het gaat in deze zaak om de hond van appellante, een mannelijke toy poedel
met de naam [naam] (hierna: de hond), geboren op 22 juli 2019, met een gewicht van 2,3 kilogram.
2. Op 9 februari 2022 is door een collega van de dierenarts een gebitscontrole uitgevoerd bij de hond. Na deze controle heeft deze collega tegen appellante gezegd dat er tandsteen verwijderd moest worden. Appellante heeft haar toen gevraagd naar de risico's van een narcose. Deze dierenarts heeft geantwoord dat er altijd risico's zijn verbonden aan een narcose, maar dat zij en haar collega's nog nooit ten aanzien van narcose problemen hebben meegemaakt in de praktijk. Er is vervolgens een afspraak gepland voor 23 februari 2022.
3. Op 19 februari 2022 is via de e-mail een 'voorzorgbrief gebit' gestuurd naar appellante.
In deze voorzorgbrief is onder andere vermeld dat er een pre-anesthetisch bloedonderzoek kan worden uitgevoerd dat bijdraagt aan een veiligere narcose. Ook is in deze brief vermeld dat het soms voorkomt dat na het verwijderen van tandplak blijkt dat de tand of kies zodanig slecht is dat deze geëxtraheerd moet worden.
4. Appellante heeft op 23 februari 2022 haar hond naar de kliniek van de dierenarts gebracht. De paraveterinair heeft met appellante de hiervoor genoemde voorzorgbrief besproken. Appellante heeft verklaard af te zien van het pre-anesthetisch bloedonderzoek. Verder heeft appellante aan de paraveterinair doorgegeven dat de hond op een voorgaande narcose niet goed heeft gereageerd, in die zin dat hij wat trager wakker werd. De paraveterinair heeft dit doorgegeven aan de assistente van de dierenarts.
5. De dierenarts heeft de hond vervolgens onder narcose gebracht door toediening van Sedastart 1 mg/ml en Ketalin 100 mg/ml. Tijdens de narcose is de temperatuur van de hond regelmatig gecontroleerd.
6. De paraveterinair heeft in opdracht van de dierenarts om 11.56 uur appellante gebeld. Na het verwijderen van het tandsteen bleek dat er negentien tanden en kiezen verwijderd moesten worden wegens furcaties en diepe pockets. Aan appellante is meegedeeld dat extractie van deze negentien tanden en kiezen noodzakelijk was vanwege de slechte conditie van het gebit. Appellante heeft daarop toestemming gegeven om de tanden en kiezen te extraheren, waarna de dierenarts hiertoe is overgegaan. De duur van de ingreep is niet sluitend weergegeven in het dossier en er is wisselend over verklaard. De ingreep heeft in elk geval langer dan twee uur geduurd.
7. Na de gebitsbehandeling is de hond naar de recovery gegaan. Zijn temperatuur
was op dat
moment 36,4 graden Celsius, ondanks het gebruik van kruiken en een warmtematje.
De temperatuur van de hond liep op naar 36,8 graden Celsius. Dertig minuten later
was de temperatuur gestegen naar 40,5 graden Celsius en was de hond slap en had hij
veel speeksel in zijn bek. In de patiëntenkaart is bij dit moment genoteerd: 'epileptische
aanval gehad?' Vijf minuten later is de temperatuur gezakt naar 35 graden Celsius.
De temperatuur bleef vervolgens schommelen tussen de 35,3 en 35,6 graden Celsius.
Uit het neurologisch onderzoek bleek dat de hond niet meer reageerde op prikkels.
Er is vervolgens bloed afgenomen voor een bloedonderzoek.
8. Om 16.02 uur heeft de dierenarts appellante gebeld om door te geven dat de recovery wegens temperatuurschommelingen niet verliep zoals normaal. Daarop is appellante naar de kliniek gegaan. Zij heeft plaatsgenomen in de wachtkamer. De paraveterinair heeft appellante op de hoogte gehouden van de temperatuur van de hond.
9. De dierenarts heeft appellante gesproken toen zij bij de hond bij het opnamehok zat. De dierenarts heeft doorgegeven dat de ingreep niet soepel was verlopen en dat de hond misschien een aanval had gehad.
10. De hond mocht vervolgens met appellante mee naar huis. Bij het mee naar huis geven door een collega was de hond volgens het dossier voldoende alert, reageerde hij op de omgeving en was de temperatuur weer normaal. Er is geen controleafspraak ingepland.
11. Op 24 februari 2022 om 10.12 uur heeft de paraveterinair appellante gebeld. Appellante vertelde dat de hond nog erg wankel was op zijn pootjes. Ook wilde hij nog niet wandelen, dus zette appellante hem steeds buiten zodat hij zijn behoefte kon doen. De hond had al wel wat gegeten en het geven van medicatie was goed gelukt. Appellante heeft aan de paraveterinair gevraagd of een controle nog nodig was. De paraveterinair heeft — zonder overleg met de dierenarts — gezegd dat appellante altijd langs mocht komen, maar dat het in principe niet nodig was.
12. Op 24 februari 2022 om 18.51 uur heeft appellante gebeld naar de praktijk van de dierenarts. Een collega van de dierenarts nam op. Appellante vertelde dat de hond begon te janken na het eten en door zijn pootjes zakte. De collega heeft aangegeven dat ze tot 20.00 uur open waren en dat appellante kon bellen als er iets was of als de klachten aan bleven houden. Na 20.00 uur kon appellante de spoeddienst bellen.
13. Appellante is in de avond van 24 februari 2022 naar een spoedkliniek elders gegaan. Op 25 februari 2022 was de situatie nog steeds niet beter. De hond had vermoedelijke hersenschade en reageerde nergens meer op. In overleg met appellante heeft men de hond laten inslapen.
De klacht in eerste aanleg
14. Appellante heeft in eerste aanleg de dierenarts, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat:
1. zij onvoldoende informatie heeft gegeven over het pre-anesthetisch bloedonderzoek;
2. zij een te lange en te ingrijpende behandeling heeft uitgevoerd door in één keer negentien tanden en kiezen te extraheren;
4. zij een onjuist narcosemiddel heeft gebruikt;
7. zij onjuiste apparatuur heeft gebruikt;
11. zij onvoldoende uitleg heeft gegeven aan de telefoon over andere behandelopties;
16. zij klaagster niet heeft doorverwezen naar een gespecialiseerde kliniek;
22. zij heeft nagelaten om belangrijke informatie over de behandeling en de recovery door te geven aan klaagster;
29. zij onvoldoende nazorg heeft verricht; en
37. het dossier niet op orde was.
Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege
15. Het Veterinair Tuchtcollege heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen geoordeeld dat de dierenarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Om die reden is de klacht tegen de dierenarts op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
16. Appellante is het niet eens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft zij ter zitting laten weten dit in beroep
niet langer te handhaven. Dit betekent dat het beroep enkel ziet op de ongegrondverklaring
van de klachtonderdelen 2 tot en met 9. Bij de beoordeling van de beroepsgronden zal
het Veterinair Beroepscollege nader op het standpunt van appellante ingaan.
Verweer
17. Volgens de dierenarts is door appellante niet duidelijk gesteld tegen welk oordeel van het Veterinair Tuchtcollege zij in beroep komt en waarom zij meent dat dit oordeel onjuist is. Het feit dat een gebitsreiniging helaas werd gevolgd door ernstige symptomen en uiteindelijk euthanasie, betekent volgens de dierenarts niet dat dit aan veterinair onzorgvuldig handelen van haar te wijten is. Op het moment dat de dierenarts de zorg voor de hond had, heeft zij gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht. De dierenarts verzoekt het Veterinair Beroepscollege dan ook om het beroep tegen haar te verwerpen.
Beoordeling van de beroepsgronden
18. De vraag die het Veterinair Beroepscollege moet beantwoorden is of het Veterinair Tuchtcollege de klacht tegen de dierenarts terecht ongegrond heeft verklaard. In dat kader dient te worden beoordeeld of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante. Bij die beoordeling gaat het er niet om, volgens vaste jurisprudentie, of de meest optimale zorg is verleend, maar of de dierenarts als redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts heeft gehandeld.
19. Vanwege de samenhang van de verschillende klachtonderdelen, ziet het Veterinair Beroepscollege aanleiding deze gezamenlijk te beoordelen.
20. Appellante heeft, nadat een collega dierenarts op 9 februari 2022 had vastgesteld dat tandsteen moest worden verwijderd, op 23 februari 2022 haar hond naar de praktijk gebracht voor de betreffende behandeling. Aan appellante was meegedeeld dat zij telefonisch bereikbaar moest blijven. Verder beschikte zij over de informatie uit de voorzorgbrief, inhoudende dat het soms voorkomt dat na het verwijderen van tandplak blijkt dat de betreffende tand of kies zodanig slecht is dat deze getrokken moet worden. Er bestond echter geen aanleiding om aan te nemen dat het gebit er zo slecht aan toe was dat er negentien tanden en kiezen getrokken moesten worden. Dit werd voor appellante pas duidelijk toen zij hierover tijdens de behandeling door de paraveterinair werd gebeld. Niet in geschil is dat toen tegen appellante is gezegd dat er geen andere opties waren dan extractie. Tijdens de zitting heeft de dierenarts bevestigd dat extractie volgens haar medisch noodzakelijk was gelet op de staat van het gebit van de hond. Van een levensbedreigende situatie was volgens haar echter geen sprake.
21. Het Veterinair Beroepscollege stelt vast dat de dierenarts haar diagnostiek heeft verricht enkel op basis van een visuele beoordeling. Naar aanleiding hiervan heeft zij in het dossier de volgende notitie gemaakt: “Na verwijderen tandsteen veel furcaties/extreem diepe pockets. 19 tanden moeten eruit.” De dierenarts had geen röntgenapparatuur tot haar beschikking, zodat beeldvormend materiaal of andere objectieve gegevens ontbreken. Het Veterinair Beroepscollege kan dan ook niet vaststellen dat de situatie zodanig urgent was als door de dierenarts gesteld. Daarnaast heeft de dierenarts op de zitting bevestigd dat de situatie niet levensbedreigend was. De hond had 42 tanden en kiezen, en het in één keer verwijderen van negentien elementen is een forse ingreep, die gelet op de voorafgaand aan de ingreep door de kliniek aan appellante verstrekte informatie niet in de lijn der verwachtingen lag.
22. Het verwijderen van het tandsteen onder narcose had voorafgaand aan de ingreep al ongeveer drie kwartier in beslag genomen. Het verwijderen van de elementen verlengde de duur van de narcose niet onaanzienlijk. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de dierenarts andere behandelopties (zoals een deel van de extractie toch op een later moment uitvoeren en/of verwijzing naar een gespecialiseerde kliniek) in overweging had moeten nemen. Zij heeft er echter voor gekozen om, gedurende de tijd dat de hond onder narcose was, haar paraveterinair contact te laten zoeken met appellante en haar op de hoogte te brengen van de stand van zaken en haar instemming te vragen voor het het onder narcose verwijderen van de negentien tanden en kiezen. Het had naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege echter op de weg van de dierenarts gelegen om zelf contact met appellante op te nemen om de verschillende opties te bespreken en dit niet over te laten aan een paraveterinair, die bovendien niet zelf bij de behandeling aanwezig was. Begrijpelijkerwijs is appellante tijdens het telefoongesprek uitgegaan van de juistheid van de stellige mededeling dat de tanden en kiezen op dat moment verwijderd moesten worden. Gelet op deze gang van zaken en de tijdsdruk kan de dierenarts niet met succes aan appellante tegenwerpen dat zij met de ingreep heeft ingestemd. Van een deugdelijk tot stand gekomen informed consent is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege geen sprake geweest.
23. Omdat niet kan worden vastgesteld dat extractie van de negentien elementen noodzakelijk was en ook direct moest geschieden, heeft appellante terecht gesteld dat de dierenarts een te lange en intensieve behandeling heeft uitgevoerd. De dierenarts besloot tot het overgaan van de extracties toen de hond – zoals hiervoor overwogen – al ongeveer drie kwartier onder narcose was. Uit het dossier blijkt niet of de hond adequaat gesedeerd is geweest. Weliswaar is gerapporteerd met welk middel de hond onder narcose is gebracht, maar een totale dosering ontbreekt en op de zitting heeft de dierenarts erkend dat het gebruikte middel onvoldoende was voor de duur van de gehele behandeling. Daaraan heeft zij toegevoegd dat de hond voor het laatste gedeelte van de behandeling waarschijnlijk gesedeerd is geweest met gas, maar dat zij dit niet meer weet. Dit laatste is in ieder geval niet in het dossier genoteerd en kan om die reden door het Veterinair Beroepscollege evenmin als vaststaand worden aangenomen.
24. Op welke wijze de hond tijdens de operatie is geobserveerd en vitale functies zijn gemonitord is evenzeer niet duidelijk. Verder acht het Veterinair Beroepscollege van belang dat in de praktijk van de dierenarts de regel wordt gehanteerd dat een ingreep niet langer dan twee uur mag duren. Vast staat dat de ingreep in dit geval die duur heeft overschreden. De dierenarts heeft hierover zelf verklaard dat na twee uur nog twee elementen geëxtraheerd moesten worden, wat volgens haar nog zo’n twintig minuten in beslag heeft genomen. Al deze omstandigheden in aanmerking nemend, moet worden geoordeeld dat de dierenarts de behandeling niet op deze wijze had mogen uitvoeren en dat zij daarmee niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts te werk is gegaan.
25. Gelet op het verloop op de dag van de opname, had van de dierenarts voorts verwacht mogen worden dat zij zelf pro-actief nazorg zou leveren. Zo had zij in ieder geval zelf contact met appellante moeten opnemen om zodoende een eigen inschatting te kunnen maken van de gesteldheid van de hond en indien nodig naar aanleiding hiervan al dan niet een fysieke controle te laten plaatsvinden. In dit geval heeft de dierenarts de beoordeling van de toestand van de hond echter overgelaten aan appellante, waarbij onduidelijk is in hoeverre appellante geïnformeerd en geïnstrueerd is geweest om een dergelijke beoordeling te kunnen verrichten.
26. Appellante maakt de dierenarts verder terecht het verwijt dat het dossier pas op 25 februari 2022 (zijnde twee dagen na de behandeling) is bijgewerkt met het operatieverslag en de informatie van de hokkaart. Duidelijk was dat de hond niet in optimale conditie uit de narcose was gekomen. In een dergelijke situatie is een goede verslaglegging van de beschikbare informatie van essentieel belang. De dierenarts heeft hierover zelf verklaard dat zij slechts met één andere dierenarts in de praktijk werkt en dat deze op de hoogte was van de situatie. Daarmee miskent zij echter het belang van een goede dossiervoering in de informatieoverdracht richting het andere personeel dat werkzaam is binnen de praktijk en bij de overdracht naar een andere praktijk, aan de medewerkers van die praktijk. Toen appellante de dag na de behandeling telefonisch contact had met de paraveterinair over de toestand van de hond op dat moment, beschikte deze niet over alle van belang zijnde informatie. Ook de spoedkliniek waar appellante in de avond van 24 februari 2022 naartoe is gegaan had geen volledig dossier. Die spoedkliniek heeft ook op of na 25 februari 2022 niet het bijgewerkte dossier ontvangen. Hierdoor heeft de dierenarts het risico laten bestaan dat verder beleid is bepaald op basis van onvolledige informatie. Ook dit acht het Veterinair Beroepscollege tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Slotsom
27. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Veterinair Tuchtcollege
de klachtonderdelen 2 tot en met 9 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Het beroep
is gegrond. De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege zal worden vernietigd, voor
zover betrekking hebbend op de klachtonderdelen 2 tot en met 9. De klacht is in zoverre
terecht voorgedragen.
Op te leggen maatregel
28. Het verwijtbare handelen van de dierenarts betreft de informatieverstrekking over de behandeling, de wijze waarop de diagnose tot stand is gekomen en de behandeling zelf is uitgevoerd, de nazorg en de dossiervoering. In dat kader is tijdens de behandeling door de dierenarts ten onrechte besloten om zonder nadere reflectie en afweging van alternatieven een veel verdergaande ingreep te verrichten onder een lang voortdurende narcose. De dierenarts is in dit opzicht tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van de hond diende te betrachten. Over de ingrijpendheid van de behandeling en de daaraan verbonden risico’s op complicaties vanwege onder meer die lang voortdurende narcose heeft de dierenarts met inschakeling van de paraveterinair appellante onvoldoende ingelicht. Ook ten aanzien van de nazorg is de dierenarts tekortgeschoten in de door haar ten opzichte van de hond te betrachten zorgplicht, door de verantwoordelijkheid voor die nazorg te veel bij appellante te leggen. De dossiervorming was bovendien in verschillende opzichten en in ieder geval ook ten tijde van de overdracht niet op orde, zowel met betrekking tot de verslaglegging van de ingreep en de duur daarvan en de bij de ingreep toegepaste narcose. Op de zitting heeft de dierenarts beperkte zelfreflectie getoond over haar handelen, waarbij het Veterinair Beroepscollege niet de overtuiging heeft gekregen dat zij het tuchtrechtelijk verwijtbare daarvan inziet.
De conclusie is dat sprake is van zodanig ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dat het opleggen van een berisping passend en geboden is.
Beslissing
Het Veterinair Beroepscollege:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 23 mei 2024 in zaaknummer 2022/44, voor zover betrekking hebbend op de klachtonderdelen 2 t/m 9;
- verklaart de klacht van appellante in zoverre gegrond;
- legt aan de dierenarts de maatregel van berisping op als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren.
Aldus gewezen op 7 februari 2025 door mr. E.A. Minderhoud (voorzitter), mr. J.D. Streefkerk en
mr. G. Tangenberg (jurist-leden), drs. F. Kahlmann en drs. J.G. van Schaik (dierenarts-leden), in tegenwoordigheid van mr. M.D. Moeke als secretaris.
[w.g.] [w.g.]
Mr. E.A. Minderhoud Mr. M.D. Moeke
Voorzitter Secretaris
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025