Zoekresultaten 901-950 van de 44698 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7167

    Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Volgens klaagster, een zorgverzekeraar, heeft de verpleegkundige niet meegewerkt aan de materiële controle. Hiermee heeft de verpleegkundige in strijd gehandeld met de tweede tuchtnorm. Het college overweegt dat de verpleegkundige diverse reële mogelijkheden heeft gehad om mee te werken, maar heeft dit niet gedaan terwijl dit gelet op haar rol als eigenares van de eenmanszaak wel zonder meer van haar had mogen worden verwacht. Er is sprake van het verwijtbaar niet-meewerken aan een materiële controle. Door in feite de hele bedrijfsvoering uit handen te geven aan personen die zij niet of nauwelijks kende, heeft de verpleegkundige op onverantwoorde wijze een situatie doen ontstaan waarin er niet (gecontroleerd kon worden of er) op de juiste wijze met zorggelden is omgegaan. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het college vindt het belangrijk dat van een op te leggen maatregel voldoende preventieve kracht uit gaat. Volgt de oplegging van de maatregel van een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven te staan voor het beroep van verpleegkundige en bepaalt in dit verband dat de verpleegkundige alleen nog in loondienst als verpleegkundige werkzaam mag zijn en zich moet onthouden van het afgeven van indicaties voor zorg.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2025:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7254

    Klacht tegen drie verpleegkundigen ongegrond. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen drie verpleegkundigen die betrokken waren bij een incident op de afdeling van een GGZ-instelling waar klaagster verbleef, waarbij zij is gesepareerd. Klaagster verwijt de verpleegkundigen dat zij in de uitoefening van hun beroep geweld tegen haar hebben gebruikt (klachtonderdeel a), haar seksueel hebben geïntimideerd en haar hebben aangerand (klachtonderdeel b en c) en haar ondergoed hebben vernield (klachtonderdeel d). Naar het oordeel van het college is bij het separeren van klaagster conform de werkwijze van de instelling gehandeld. De handelingen die zijn uitgevoerd waren nodig voor de veiligheid van klaagster en de medewerkers. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:153 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/742844 / DW RK 23/429 EdV/WdJ

    Klager beklaagt zich onder meer over de wijze van betekenen. Tevens is klager van mening dat de beslaglegging op zijn voertuigen gelet op de hoogte van de vordering disproportioneel is. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:89 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669108 / DW RK 19/352

    De gerechtsdeurwaarder heeft klager beslag roerende zaken aangezegd, middels betreding van de woning van klager samen met politie en een slotenmaker, zonder vervolgens bereikbaar te zijn voor vragen of opmerkingen. De kamer acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar en verklaart de klacht gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TGDKG:2025:1 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/753684 / DW RK 24/254 EdV/WdJ

    Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarders hebben niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klager uitgevaardigde dwangbevel tenuitvoer te leggen. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:90 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/662534 / DW RK 19/94

    De gerechtsdeurwaarder heeft een beschikking tenuitvoer gelegd, waarbij hij heeft bevolen tot betaling van een betalingsachterstand die - volgens een overweging in de tenuitvoer gelegde beschikking - niet bestaat. Marginale toetsing. De kamer legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:150 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/744601 / DW RK 24/14 EdV/WdJ

    Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het ten laste van klaagster uitgevaardigde dwangbevel tenuitvoer te leggen. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:91 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675237 / DW RK 19/606

    Verzet ongegrond: geen nieuwe gezichtspunten.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/667700 / DW RK 19/298

    De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd een specificatie van de gevorderde rente te verstrekken, zoals door klager verzocht. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een beslagvrije voet op nihil vastgesteld en toegepast, zonder wettelijke grondslag. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder voor dit tuchtrechtelijk verwijtbare handelen de maatregel van berisping opgelegd.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:151 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/748186 / DW RK 24/125 EdV/WdJ

    Dat de opdrachtgever laat op het betalingsverzoek van klager heeft gereageerd kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Het had wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om zich meer in te spannen om de vordering toe te lichten met het overleggen van informatie waar klager en/of zijn gemachtigden herhaaldelijk om hebben verzocht. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder klager niet gewezen op de mogelijkheid om een executiegeschil te starten. Klacht deels gegrond, maatregel van berisping en veroordeling in proceskosten.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/676968 / DW RK 19/666

    Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:152 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/739857 / DW RK 23/341 EdV/WdJ

    Verzet niet-ontvankelijk. Verzet is niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen ingediend.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:93 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/682031 / DW RK 20/140

    De gerechtsdeurwaarder heeft een groot bewaringstekort laten ontstaan en zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 lid 1 Gdw. De gerechtsdeurwaarder heeft daarnaast niet voldaan aan de Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit. Dat de gerechtsdeurwaarder daarbij negatief privévermogen laten ontstaan is - bij gebreke aan een concreet voorschrift - echter niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Tot slot is sprake van een overzichtelijke en onjuiste administratie. De gerechtsdeurwaarder heeft de administratie gedeeltelijk opzettelijk gemanipuleerd, waardoor het toenemende bewaringstekort en de verslechterende financiële positie van het kantoor zijn verhuld. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd, gelet op de gegronde klachtonderdelen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:280 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7051

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat zij chemotherapie heeft geadviseerd, terwijl dat niet bij klaagster past en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van die therapie. Het college oordeelt dat klaagster goed is geïnformeerd en dat klaagsters vragen (herhaaldelijk) steeds beantwoord zijn.Kenmerk: onvoldoende informatie

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:281 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7093

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De klinisch psycholoog is in 2017 en 2019 in het kader van een tegen klaagster lopende strafzaak als deskundige benoemd met het verzoek een psychologisch onderzoek in te stellen naar klaagster. Klaagster is van mening dat het door de klinisch psycholoog verrichte onderzoek onzorgvuldig en ondeskundig is gedaan en dat sprake is van machtsmisbruik en valsheid in geschrifte.Het college stelt vast dat de klinisch psycholoog haar onderzoek in 2017 en 2019 deskundig en zorgvuldig heeft verricht. Dat de klinisch psycholoog in haar rapportages onwaarheden of onjuistheden heeft opgenomen, volgt het college niet. Zij heeft verantwoord hoe zij tot haar onderzoek is gekomen en dat is conform de geldende richtlijnen. Daarmee ziet het college geen aanknopingspunt voor de stelling van klaagster dat zij onjuistheden in het rapport over bijvoorbeeld de sociale situatie van klaagster, haar diploma’s en werk destijds, heeft opgenomen. Dat klaagster destijds, danwel op dit moment, een andere kijk had op haar leven dan de klinisch psycholoog in het rapport heeft verwoord, maakt niet dat sprake is van valsheid in geschrifte of machtsmisbruik. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuist rapport

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:282 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6877

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de psychotherapeut. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de psychotherapeut de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de psychotherapeut geldende norm, stelt het college voorop dat van een psychotherapeut mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de psychotherapeut eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de psychotherapeut, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:283 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6876

    Ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. Klaagster is in behandeling gekomen op een polikliniek voor depressies. Haar regiebehandelaar was de klinisch psycholoog. Klaagster kan zich niet vinden in de manier waarop hij de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis heeft gesteld. Ook vindt zij dat de klinisch psycholoog de behandeling op onzorgvuldige wijze heeft beëindigd en, tot slot, dat hij haar op onzorgvuldige wijze heeft doorverwezen voor schematherapie.Gelet op het eerste klachtonderdeel en de voor de klinisch psycholoog geldende norm, stelt het college voorop dat van een klinisch psycholoog mag worden verwacht dat hij zich inspant om tot een goede werkdiagnose te komen op basis waarvan de behandeling wordt ingesteld. Het college heeft in dat licht acht geslagen op de manier waarop de klinisch psycholoog eerst de werkdiagnose ‘depressieve stoornis’ heeft gesteld. Het college heeft ook acht geslagen op de manier waarop later in de tijd de werkdiagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ is gesteld. Anders dan klaagster, vindt het college niet dat deze laatste diagnose (te) lichtvaardig is gesteld. Het college kan namelijk uit het medisch dossier van klaagster, het verweer van de klinisch psycholoog, en zijn toelichting ter zitting opmaken dat aan deze werkdiagnose een periode is voorafgegaan van veelvuldig multidisciplinair overleg, van een lange periode klinische observatie, en van gesprekken met familie van klaagster. Het college kan daaruit ook opmaken dat verbetering in de situatie van klaagster duidelijk afwezig was – er was eerder een verslechtering waarneembaar zich uitende in pogingen tot suïcide – terwijl zij werd behandeld onder de diagnose ‘depressieve stoornis’. Dat er aldus ook daadwerkelijk reden was tot bijstelling van de diagnose, acht het college navolgbaar. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:284 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7203

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de psychotherapeut behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de psychotherapeut kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de psychotherapeut door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de psychotherapeut heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de psychotherapeut kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:285 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7232

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klager is van maart 2018 tot september 2021 door de GZ-psycholoog behandeld op basis van – onder andere – de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. Na verwijzing naar een andere behandelaar in het ziekenhuis is gebleken dat bij klager sprake is van een autismespectrumstoornis (hierna: ASS). Klager neemt het de GZ-psycholoog kwalijk dat hij niet eerder de juiste diagnose heeft gesteld; daardoor heeft hij gedurende drieënhalf jaar niet een passende behandeling gekregen.Het college constateert dat na afloop van de behandeling door de GZ-psycholoog door een andere behandelaar een andere diagnose is vastgesteld dan de diagnose die de GZ-psycholoog heeft gesteld. Het missen van een diagnose is echter niet noodzakelijkerwijs tuchtrechtelijk verwijtbaar en het is hier dan ook de vraag of het niet stellen van de diagnose ASS de GZ-psycholoog kan worden verweten. Die vraag beantwoordt het college ontkennend. Er is veel overlap in de kenmerken van ASS en de kenmerken van persoonlijkheidsproblematiek en het onderscheid is doorgaans dan ook moeilijk te maken. Dat de kenmerken van ASS gemist kunnen worden, blijkt wel uit het gegeven dat ook de huisarts en de psychiater die in 2019 klager heeft onderzocht geen vraagtekens hebben gezet bij de diagnose persoonlijkheidsproblematiek. De behandelaar uit het ziekenhuis zette aanvankelijk ook geen vraagtekens bij die diagnose; pas toen klager ontregelde in een intensieve groepsbehandeling werd gedacht aan de mogelijkheid van ASS. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.Kenmerk: onjuiste diagnose

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:279 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7049

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Klaagster verwijt de internist dat hij chemotherapie heeft geadviseerd, terwijl dat niet bij haar past en dat zij onvoldoende is geïnformeerd over de gevolgen van die therapie. Het college oordeelt dat de chirurg zeker aandacht had voor de vragen en twijfels van klaagster en niet is tekortgeschoten in de zorg voor klaagster.Kenmerk: onvoldoende informatie

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:218 Raad van Discipline Amsterdam 24-533/A/A

    Raadsbeslissing; ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerster heeft met haar handelwijze de grenzen van de haar als advocaat wederpartij toekomende vrijheid niet overschreden. Van schending van gedragsregels 8 en 20 is geen sprake.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:183 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-829/DB/LI

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een civielrechtelijke procedure. Klacht over het betekenen van de dagvaarding kennelijk ongegrond. De kantonrechter heeft in het vonnis van 20 september 2024 uitvoerig toegelicht dat en waarom de dagvaarding wettelijk gezien op de correcte wijze is uitgebracht en niet aan de vader van klager hoefde te worden gestuurd. Uitsluitend is tuchtrechtelijk gezien nog relevant of verweerder méér had moeten doen, door klagers vader een kopie te sturen van de dagvaarding. Hoewel verweerder bij wijze van extra service een kopie van de dagvaarding aan klagers vader had kunnen sturen, was hij daartoe in gedragsrechtelijke zin niet verplicht. Verweerder heeft, door de procesrechtelijke regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te volgen, gehandeld zoals dat minimaal van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Klacht over het in strijd handelen met gedragsregel 5 kennelijk ongegrond. Verweerders cliënte stemde niet in met klagers voorstel en maakte aanspraak op het volledig gevorderde bedrag. Niet gebleken dat verweerder een onnodige procedure is gestart.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:320 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-362/AL/NN

    Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:219 Raad van Discipline Amsterdam 24-381/A/NH

    Raadsbeslissing; ongegrond verzet.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:321 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-396/AL/NN

    Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:220 Raad van Discipline Amsterdam 24-778/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over het optreden van een advocaat in een andere hoedanigheid, te weten die van een partner van een advocatenkantoor, is kennelijk ongegrond. Uit niets blijkt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur zou hebben geschaad.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:221 Raad van Discipline Amsterdam 24-777/A/A

    Voorzittersbeslissing. De klacht strandt op het ne bis in idem beginsel en is daarom in beide klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:215 Raad van Discipline Amsterdam 24-409/A/A

    Raadsbeslissing; verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:216 Raad van Discipline Amsterdam 24-433/A/A

    Raadsbeslissing; gegronde klacht over de advocaat wederpartij. Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in strijd met de gedragsregels 6 lid 1 en 8 de verweren van klaagster tegen de vordering van verweerders cliënte niet te vermelden in het beslagrekest en in de dagvaarding. Verweerder heeft de rechter daarmee niet juist en onvolledig geïnformeerd, waardoor klaagster onnodig extra advocaatkosten voor haar verweer heeft moeten maken. Dit verwijt valt verweerder extra aan te rekenen inzake de procedure waarin om verlof is gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag, nu de rechtbank voorafgaand aan het verlenen van verlof tot beslaglegging geen kennis heeft genomen van het standpunt van klaagster. Aan verweerder wordt, ook rekening houdend met het feit dat aan verweerder niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, een waarschuwing met proceskostenveroordeling opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:217 Raad van Discipline Amsterdam 24-559/A/NH

    Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder heeft zich bij de uitvoering van de opdracht van zijn cliënte te veel laten leiden door de wensen van zijn cliënte en onvoldoende oog gehad voor het belang van zo min mogelijk escalatie. Omdat aan verweerder niet eerder een maatregel is opgelegd en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat zijn handelen niet juist was, ziet de raad aanleiding om aan verweerder een waarschuwing op te leggen met proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:177 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-260/DB/LI

    Verzet. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:178 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-818/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Klager verwijt verweerder dat hij bewust tegen de rechtbank heeft gelogen door te stellen dat de zorgregeling van de man een stuk uitgebreider is dan de zorgregeling die de heer K met zijn kinderen heeft. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder met de in de randnummers 27, 41 en 44 van het verweerschrift geponeerde stellingen en gebezigde bewoordingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder in het kader van de behartiging van de belangen van de man -vanuit het perspectief van de man - de achtergrond heeft geschetst, de praktische situatie rondom de omgang tussen de man en de kinderen en de nieuwe partner van de klaagster en zijn kinderen heeft toegelicht en heeft uitgelegd wat maakte dat de man zich wilde verweren tegen de door klaagster gewenste verhuizing en wijziging van de zorgregeling. Verweerder heeft gemotiveerd toegelicht dat hij met de stelling dat de man een ruimere zorgregeling had heeft bedoeld te verwoorden dat de man meer contactmomenten had met de kinderen dan de nieuwe partner met diens kinderen. Dat verweerder met de inhoud van het verweerschrift de rechtbank bewust op het verkeerde been heeft willen zetten, is niet aannemelijk geworden en dat verweerder gedragsregel 8 heeft overtreden evenmin. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:179 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-695/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in een nalatenschapskwestie. Klachten over de kwaliteit van de dienstverlening, de communicatie en klachtbehandeling kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:214 Raad van Discipline Amsterdam 24-756/A/NH

    Voorzittersbeslissing; kennelijk ongegronde klacht over de advocaat wederpartij in een familierechtzaak. Verweerster mocht uitgaan van de juistheid van de bewijsstukken die haar cliënt haar had verstrekt. Van een uitzonderingssituatie waarin zij nader onderzoek had moeten doen naar de stukken is niet gebleken. Daarvoor moet sprake zijn van een duidelijke (vrijwel) evidente aanwijzing voor de onjuistheid van de bewijsstukken.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:180 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-772/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Niet gebleken dat verweerster zonder klaagsters toestemming de deurwaarder opdracht heeft gegeven tot een verhaalsonderzoek naar de man en een toevoeging heeft aangevraagd voor een faillissementsaanvraag betreffende de man. Evenmin is gebleken dat verweerster klaagster hiermee in gevaar gebracht. De feitelijke grondslag voor de verwijten dat verweerster klaagster heeft geadviseerd om de schuldsanering (WSNP) in te gaan en dat het dossier incompleet was, ontbreekt. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:181 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-773/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat in hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerder klaagster niet als advocaat heeft bijgestaan. Klaagster is bijgestaan door verweerders kantoorgenoten mrs. S en K. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerder enkel bij klaagsters zaak betrokken is geweest in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris. Voor zover de klacht betrekking heeft op de, volgens klaagster, ontoereikende kwaliteit van de door mrs. S en K verleende rechtsbijstand en op het teruggeven van het dossier door mr. K, overweegt de voorzitter dat een advocaat enkel tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen en nalaten. In zoverre is de klacht dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Dat verweerder klaagster tegen haar wil een advocaat in de schoenen heeft geschoven blijkt niet uit de stukken. Uit de stukken blijkt juist dat klaagster akkoord was met de overdracht van het dossier aan mr. K en dat zij met mr. K heeft gecorrespondeerd en gebeld. Niet is gebleken dat zij daarbij bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat mr. K haar bijstond. Dat verweerder zich als klachtenfunctionaris heeft schuldig gemaakt aan een gedraging waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, is geenszins gebleken. De voorzitter komt tot de slotsom dat de klacht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:175 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-551/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Niet gebleken dat verweerster uitspraken heeft gedaan die onjuist zijn en klager valselijk heeft beschuldigd. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de in het geding te maken belangenafweging in het belang van haar cliënte was om toe te lichten dat en waarom haar cliënte bang was voor klager en zij vreesde dat toewijzing van de door klager verzochte vervangende toestemming voor erkenning en gezamenlijk gezag schadelijk zou zijn voor het kind. Verweerster heeft daarbij gebruik gemaakt van het feitenmateriaal dat haar cliënte haar had verschaft. Niet gebleken is dat het daarbij ging om informatie waarvan verweerster wist of had moeten weten dat deze onjuist was. Ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:318 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-611/AL/NN 24-612/AL/NN 24-613/AL/NN

    De voorzitter verklaart klachten niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:182 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-774/DB/OB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klaagster verwijt verweerster dat zij heeft geweigerd de hele alimentatie en het bedrag uit hoofde van het convenant te innen en klaagsters (overige) schade te verhalen op de man. Verweerster heeft de klacht uitdrukkelijk weersproken en heeft de inhoud en het verloop van de door haar verleende rechtsbijstand gemotiveerd toegelicht. Verweersters rechtsbijstand richtte zich aanvankelijk op de wijziging van het convenant. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de aanpak van de zaak met klaagster heeft besproken en dat klaagster met die aanpak akkoord is gegaan. Indien klaagster zich niet kon vinden in de aanpak, lag het op haar weg om zich tot een andere advocaat te wenden, hetgeen zij ook heeft gedaan. Dat verweerster vanwege de ontstane vertrouwensbreuk haar werkzaamheden heeft moeten neerleggen en de zaak niet tot een afronding heeft kunnen brengen, kan haar in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten. Tegenover het verweer van verweerster heeft klaagster de klacht onvoldoende onderbouwd, terwijl in de overgelegde stukken ook geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de juistheid van klaagsters verwijt dat verweerster klaagster in de kou heeft laten staan. Naar het oordeel van de voorzitter getuigt de bijstand zoals geschetst, niet van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. De klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:176 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-420/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Op verweerder rustte niet de verplichting om een afschrift aan klager toe te sturen. Verweerder mocht erop vertrouwen dat de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift per aangetekende post aan klager zou toesturen en dit is ook gebeurd. Omdat verweerder erop mocht vertrouwen dat de rechtbank een afschrift van het verzoekschrift aan klager had gestuurd, rustte op verweerder evenmin de verplichting om mr. D op de hoogte te stellen van het feit dat hij een verzoekschrift voorlopige voorzieningen had ingediend, ook niet toen zij hem bij e-mail van 9 januari 2024 liet weten dat klager aan haar de opdracht had verstrekt om een verzoekschrift voorlopige voorzieningen in te dienen. Beide partijen kunnen immers zelfstandig een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen indienen. Dat klager door toedoen van verweerder extra kosten heeft moeten maken is naar het oordeel van de raad dan ook niet gebleken. Ook het verwijt dat verweerder niet (voldoende) de-escalerend heeft gewerkt, onder meer door (grove) beschuldigingen niet onderbouwd in een processtuk op te nemen, is ongegrond. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad toereikend aangevoerd dat het in het kader van de in het geding te maken belangenafweging in het belang van zijn cliënte was om toe te lichten dat en waarom zij en de dochter in een veilige opvang verbleven. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:319 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-361/AL/NN

    Tussenbeslissing. De deken heeft in de aanbiedingsbrief aan de raad verzocht om eerst te beslissen of klager ontvankelijk is in zijn klacht voordat deken de klacht inhoudelijk gaat onderzoeken. In (onder meer) de artikelen 46c en 46d Advocatenwet is geregeld wat ten aanzien van de klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Die wettelijke bepalingen zijn nader uitgewerkt in de door de deken gehanteerde landelijke Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling (hierna: Leidraad). Artikel 46c lid 3 Advocatenwet schrijft voor dat de deken tot taak heeft een onderzoek in te stellen naar elke bij de deken ingediende klacht. Het Hof van Discipline heeft overwogen (HvD 3 februari 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:69) dat met een behoorlijke klachtbehandeling niet valt te verenigen dat de deken een klacht zonder afgerond eigen onderzoek naar de feiten en de mogelijkheid van een minnelijke regeling en zonder zich zelf te vergewissen van de juistheid van de klachtomschrijving ter kennis van de raad brengt. Ook de Leidraad gaat met zoveel woorden uit van het aanbieden van de klacht na een afgerond onderzoek. Artikel 4.1 van de Leidraad luidt: De deken bepaalt wanneer het onderzoek is geëindigd, En artikel 4.5 bepaalt vervolgens: Uw klacht kan pas worden doorgestuurd naar de raad van discipline nadat de deken zijn onderzoek heeft afgerond. Een zorgvuldige klachtbehandeling door de deken, naar de opzet van de Advocatenwet, brengt dus mee dat de deken de klacht pas aan de raad stuurt na een (gedegen) afgerond onderzoek. Ook artikel 46d lid 8 Advocatenwet, waar de deken naar verwijst, gaat uit van dat onderzoek. Daarin is immers bepaald dat de deken (met redenen omkleed) aan de klager, de betrokken advocaat en de raad kan meedelen dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is ‘indien de deken dat op grond van zijn onderzoek van oordeel is’. Dit betekent dat de deken kan bepalen dat het onderzoek is afgerond indien zij van mening is dat haar voldoende is gebleken dat klager niet-ontvankelijk is. Zij kan dit dan overeenkomstig artikel 46d lid 8 meedelen aan klager en verweerster. Maar het systeem van de wet laat niet toe dat de deken op grond van een niet afgerond onderzoek de klacht doorzendt aan de raad. Overigens gaat de verwijzing van de deken naar de leden 3 en 4 van artikel 46l Advocatenwet in deze zaak niet op omdat die artikelen zien op een situatie waarin de voorzitter van de raad een vooronderzoek heeft gelast. Die situatie doet zich hier niet voor, nu immers in deze procedure geen vooronderzoek gelast. De raad stelt vast dat de deken in de aanbiedingsbrief schrijft dat zij nog geen onderzoek heeft ingesteld als bedoeld in artikel 46c lid 3 Advocatenwet. De raad ziet alleen al daarom aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de deken en de deken te verzoeken het onderzoek voort te zetten dan wel te heropenen en de raad van haar bevindingen op de hoogte te stellen. De raad houdt de verdere behandeling van de zaak en iedere verdere beslissing aan.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:274 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6719

    Ongegronde klacht tegen een arts. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de arts dat zij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de arts heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor zij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de arts is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De arts heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De arts heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:147 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 754961 / DW RK 24/277 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Geen gronden aangevoerd tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet tegen de beslissing van de voorzitter wordt ongegrond verklaart.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:275 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam herstelbeslissing van A2024/7193

    Herstelbeslissing van de beslissing ECLI:NL:TGZRAMS:2024:262

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:148 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/754827 / DW RK 24/273 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Het beslag is zonder toestemming van de opdrachtgever opgeheven én anders dan is te herleiden uit de Gerechtsdeurwaardersverordening is de klacht behandeld door dezelfde persoon tegen wie een klacht is gericht. Hoewel niet ondenkbaar is dat de situatie bestaat dat een (medewerker van) beklaagde zijn eigen klacht moet behandelen, omdat het (fysiek of feitelijk) niet anders kan, maar niet is gesteld dat die situatie zich hier voordeed. Het verzet dient gedeeltelijk gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. Maatregel: berisping.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:172 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-922/DB/OB/D

    Raadsbeslissing op verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. De deken heeft gesteld dat jegens verweerder een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad en dat er sprake is van een situatie die om direct ingrijpen Verweerder heeft namelijk, aldus de deken, (1) in strijd gehandeld met gedragsregel 18 lid 2, (2) langdurig en ondanks herhaalde verzoeken van mevrouw PC geweigerd om de onverschuldigd betaalde bedragen aan mevrouw P-C terug te betalen en (3) opzettelijk onwaarheid gesproken over de door hem verzonden declaraties, declaraties gefalsificeerd, deze gefalsificeerde declaraties overgelegd in de klachtprocedure teneinde de betrokkenen in de klachtprocedure tegen mevrouw P-C te misleiden en tegen mevrouw P-C een valse aangifte gedaan. Ter zake de gronden 1 en 2 oordeelt de raad dat voldoende is gebleken van een ernstig vermoeden dat verweerder gedragsregel 18 lid 2 en de kernwaarde (financiële) integriteit heeft geschonden en daarmee van een ernstig vermoeden dat sprake is van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Het handelen dat verweerder in de gronden 1 en 2 wordt verweten is naar het oordeel van de raad echter niet zodanig ernstig dat onmiddellijk ingrijpen op grond van artikel 60ab Advocatenwet noodzakelijk is. Ter zake grond 3 oordeelt de raad dat uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde onvoldoende blijkt dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad. Afwijzing verzoek.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:276 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6721

    Ongegronde klacht tegen een orthopedisch chirurg. De 95-jarige moeder van klagers (hierna: patiënte) is thuis ten val gekomen waardoor haar rechterheup is gebroken. Klaagster is de wettelijk vertegenwoordiger van patiënte. Klagers verwijten de orthopedisch chirurg dat hij ondanks hun duidelijke en herhaaldelijk uitgesproken wens, heeft afgezien van een operatie bij de patiënte en zich beperkt heeft tot pijnbestrijding. Het college overweegt dat een hulpverlener in beginsel de wens van de wettelijk vertegenwoordiger van de patiënt volgt, tenzij die wens niet verenigbaar is met de zorg van een goed hulpverlener. Het college is van oordeel dat de orthopedisch chirurg heeft kunnen besluiten tot de zorg waarvoor hij (in samenspraak met het team) heeft gekozen. Door de orthopedisch chirurg is in aanmerking genomen de leeftijd en conditie (zowel fysiek als mentaal) van de patiënt, de medische voorgeschiedenis, de breuk, en een mogelijke operatieve ingreep inclusief de risico’s die samenhangen met een operatie. De orthopedisch chirurg heeft de verschillende opties overwogen (en op een later moment zo nodig heroverwogen) en kon op goede gronden besluiten tot de gekozen behandeling. Deze beslissing vond ook steun in de adviezen vanuit onder meer de afdelingen geriatrie en anesthesie. De orthopedisch chirurg heeft voorts juridisch advies ingewonnen en overlegd met het bestuur van het ziekenhuis. Klacht ongegrond.Kenmerk: onjuiste behandeling / verkeerde diagnose

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:149 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/724071 / DW RK 22/383 MK/JD

    Klacht ongegrond. Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder het arrest van 1 december 2020 niet heeft betekend aan gerechtsdeurwaarder [ x ], ondanks het verzoek hiertoe.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:173 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-583/DB/ZWB

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Verweerder heeft niet alleen onvoldoende voortvarendheid betracht bij de indiening van de toevoegingsaanvraag, maar ook onvoldoende zorgvuldigheid, doordat hij niet, zoals afgesproken, een LAT heeft aangevraagd, maar een reguliere toevoeging. Verweerder heeft niet gedaan wat hij met klaagster had afgesproken dat betaamt een behoorlijk handelend advocaat niet. De raad stelt vast dat verweerder weliswaar op 26 oktober 2023 op klaagsters vraag van 18 oktober 2023 over de toevoeging heeft gereageerd, maar dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken van enige concrete inhoudelijke actie van verweerder in klaagsters dossier na de intake op 14 september 2023. Verweerder heeft onvoldoende voortvarendheid betracht. Naar het oordeel van de raad betaamt het verweerder in de gegeven omstandigheden tot slot niet om klaagster zijn medewerking aan de intrekking van de toevoeging te (blijven) ontzeggen en betaling van de declaratie van € 476,43 als voorwaarde te stellen voor intrekking van de toevoeging. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/737242 / DW RK 23/262 MdV/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: berisping. Klagers beklagen zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder niet jaarlijks (uit eigen beweging) een herberekening van de beslagvrije voet heeft gemaakt. Ten aanzien van de jaren 2019 en 2020 faalt de klacht, maar niet ten aanzien van het jaar 2021. De kamer overweegt, mede hierdoor, dat de gerechtsdeurwaarder zijn (wettelijke) kerntaak van het juist vaststellen van de beslagvrije voet heeft verzaakt en vervolgens handelingen die daarmee samenhangen niet adequaat of voortvarend heeft verricht.