ECLI:NL:TADRAMS:2025:38 Raad van Discipline Amsterdam 24-741/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2025:38
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 28-02-2025
Zaaknummer(s): 24-741/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing; Klacht over de kwaliteit van dienstverlening gedeeltelijk gegrond zonder oplegging maatregel. Hoewel is komen vast te staan dat verweerder op het gebied van de schriftelijke vastlegging van belangrijke afspraken (gedragsregel 16 lid 1) en bij zijn onttrekking aan klaagsters zaak (gedragsregel 14 lid 3) steken heeft laten vallen, ziet de raad aanleiding in dit geval geen maatregel op te leggen. De raad heeft er begrip voor dat bijstand in Wvggz-zaken zich minder goed leent voor onverkorte en strikte toepassing van de gedragsregels. Bovendien valt het verweerder te prijzen dat hij, zo heeft hij ter zitting verklaard, klaagster op haar verzoek recentelijk toch weer als advocaat heeft bijgestaan, omdat geen enkele andere advocaat klaagster wilde bijstaan en hij haar niet in de steek wilde laten.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 februari 2025
in de zaak 24-741/A/A
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 23 juni 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 15 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2245671/JS/MvV van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 januari 2025. Daarbij was verweerder aanwezig. Klaagster is zonder voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Op 29 augustus 2022 heeft de officier van justitie bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) een verzoekschrift ingediend om voor klaagster een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6.4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) te verkrijgen. Verweerder heeft klaagster in deze procedure bijgestaan en namens haar verweer gevoerd.
2.3 Op de zitting van 20 september 2022 heeft een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Klaagster was hierbij niet in persoon aanwezig. Er is een poging gedaan om klaagster telefonisch te horen maar dit is niet gelukt. Verweerder heeft toen namens klaagster het woord gevoerd.
2.4 Bij beschikking van eveneens 20 september 2022 heeft de rechtbank ten aanzien van klaagster een zorgmachtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. De zorgmachtiging vermeldt als vorm van verplichte zorg, voor zover relevant, het toedienen van medicatie. Tegen de beschikking stond het rechtsmiddel van cassatie open.
2.5 Op 10 februari 2023 heeft de zorgverantwoordelijke psychiater besloten om op basis van de verleende zorgmachtiging met onmiddellijke ingang verplichte zorg aan klaagster te verlenen, waaronder het toedienen van medicatie.
2.6 Op 15 februari 2023 heeft klaagster zelf tegen deze beslissing een klacht ingediend bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam en Omstreken (hierna: de klachtencommissie). Bij beslissing van 27 februari 2023 (verzonden op 6 maart 2023) heeft de klachtencommissie de klacht van klaagster ongegrond verklaard. Klaagster heeft verweerder verzocht tegen deze beslissing beroep in te stellen bij de rechtbank.
2.7 Op 14 april 2023 heeft verweerder namens klaagster bij de rechtbank een beroepschrift ingediend met het verzoek om de beslissing van 27 februari 2023 te vernietigen en een nieuwe beslissing te nemen. Bij aanvullend beroepschrift van 1 mei 2023 heeft verweerder de gronden aangevuld.
2.8 Op 25 mei 2023 heeft een zitting bij de rechtbank plaatsgevonden. Verweerder was hierbij aanwezig en heeft het beroep namens klaagster toegelicht. Klaagster was niet in persoon op de zitting aanwezig. Wel heeft de rechter klaagster tijdens de zitting telefonisch gehoord.
2.9 Bij beschikking van 6 juni 2023 heeft de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie bekrachtigd en de klacht van klaagster ongegrond verklaard. Ook tegen deze beslissing stond cassatie open.
2.10 Op 23 juni 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Gedurende het klachtonderzoek heeft de stafmedewerker van de deken meerdere malen telefonisch contact gehad met klaagster en verweerder. Voordat verweerder verweer had gevoerd, hebben partijen in onderling overleg besloten de rechtsbijstand te continueren. Klaagster heeft daarop op 26 juli 2023 haar klacht ingetrokken. Vervolgens heeft klaagster op 15 augustus 2023 aan de deken laten weten dat zij haar klacht wenste te hervatten omdat zij de zaken waarop haar klacht betrekking had nog steeds niet heeft kunnen regelen met verweerder.
2.11 Op 27 september 2023 heeft verweerder een overnameverzoek van een andere advocaat (mr. De K) ontvangen. Op 28 september 2023 heeft verweerder die advocaat laten weten dat hij geen bezwaar heeft tegen de overname en dat mr. De K zich bij de rechtbank en de Raad voor Rechtsbijstand kon melden als de nieuwe stamadvocaat van klaagster.


3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:
a) verweerder heeft de zaak van klaagster over de klacht bij de klachtencommissie die ongegrond is verklaard, niet goed met klaagster besproken;
b) verweerder heeft termijnen laten verstrijken, waardoor de klacht van klaagster niet eerlijk is heroverwogen;
c) verweerder heeft klaagster niet geholpen bij het vinden van een cassatieadvocaat;
d) verweerder heeft nagelaten een verzoek bij de rechter in te dienen om de ernstige nadelen waarvan zij wordt beschuldigd op juistheid te laten onderzoeken.

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
5.1 Klaagster klaagt over de kwaliteit van dienstverlening van verweerder. Bij de beoordeling van een klacht over de kwaliteit van de dienstverlening, dient rekening te worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van de opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Bovendien is de advocaat gehouden de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.2 Deze klachtonderdelen hangen met elkaar samen lenen zich daarom een gezamenlijke beoordeling. Klaagster verwijt verweerder dat hij de inhoud van zijn beroepschrift tegen de beslissing van de klachtencommissie niet goed met haar heeft besproken. Hij heeft niet goed geluisterd en geen aantekeningen gemaakt van het gesprek dat zij hebben gevoerd hierover. Verweerder heeft bovendien de cassatietermijnen tegen de beschikkingen van 22 september 2022 en 6 juni 2023 laten verstrijken en klaagster niet geholpen bij het vinden van een cassatieadvocaat.
5.3 Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) geldt het volgende. Verweerder betwist dat hij klaagsters beroepszaak onvoldoende met haar heeft besproken. Verweerder heeft klaagster meerdere malen thuis bezocht en de inhoud van het beroepschrift met klaagster doorgenomen en daarbij goed geluisterd en aantekeningen gemaakt. Tijdens een van de besprekingen heeft verweerder ook uitgelegd wanneer cassatie mogelijk is en heeft hij verteld dat hij geen cassatieadvocaat is en dus geen cassatie voor haar kon instellen. Verweerder heeft niets van hetgeen hij met klaagster heeft besproken schriftelijk vastgelegd.
5.4 De raad overweegt als volgt. De bijstand in Wvggz-zaken komt tot stand door middel van een piketdienst waarbij een advocaat aan een persoon wordt toegewezen die te maken krijgt met (mogelijk) gedwongen zorg in de geestelijke gezondheidszorg. De raad heeft er begrip voor dat bijstandsverlening in deze bijzondere categorie van zaken zich minder goed leent voor strikte toepassing van de gedragsregels, zoals gedragsregel 16 lid 1 op grond waarvan een advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Verweerder heeft echter helemaal niets over hetgeen hij met klaagster heeft besproken, schriftelijk vastgelegd. De raad kan dan ook nergens uit afleiden dat verweerder - anders dan klaagster stelt - de beroepszaak wel voldoende met klaagster heeft besproken en haar wel heeft geïnformeerd over de (on)mogelijkheden over het instellen van cassatie tegen de beschikkingen van 20 september 2022 en 6 juni 2023. Bij gebreke van een dergelijke schriftelijke vastlegging, komen de gevolgen hiervan voor verweerders risico en daarmee zijn klachtonderdelen a) en b) gegrond.
5.5 Over klachtonderdeel c) heeft verweerder aangevoerd dat hij klaagster weliswaar had aangeboden te helpen zoeken naar een cassatieadvocaat, maar dat klaagster kort daarna (op 23 juni 2023) onderhavige klacht over verweerder heeft ingediend. Verweerder heeft daarop, wederom tijdens een bespreking bij klaagster thuis, met klaagster besproken dat hij haar vanwege een vertrouwensbreuk niet langer kon bijstaan. Op 27 september 2023 ontving verweerder een overnameverzoek van een andere advocaat en op 28 september 2023 heeft verweerder die advocaat laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben. Dat is de reden dat verweerder toen geen werkzaamheden meer heeft verricht voor klaagster.
5.6 De raad overweegt dat wanneer een advocaat besluit zijn werkzaamheden neer te leggen, hij dat op zorgvuldige wijze dient te doen en ervoor dient te zorgen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (gedragsregel 14 lid 3). Hoewel verweerder, nadat klaagster een klacht over hem had ingediend, zich wegens de ontstane vertrouwensbreuk op dat moment mocht en zelfs moest onttrekken aan de zaak, heeft verweerder dit naar het oordeel van de raad onvoldoende zorgvuldig gedaan. Gelet op de cassatietermijn die toen (nog) liep tegen de beschikking van 6 juni 2023, had verweerder klaagster er ten minste schriftelijk op moeten wijzen wanneer deze cassatietermijn afliep en haar wellicht een aantal namen van cassatieadvocaten kunnen geven die haar zouden kunnen helpen. Door dit na te laten heeft verweerder onvoldoende gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden als advocaat mocht worden verwacht. Klachtonderdeel c) is daarmee eveneens gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.7 Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij heeft geweigerd gehoor te geven aan haar verzoek om aan de rechter voor te leggen om onderzoek in te stellen naar de juistheid van de ernstige nadelen. Hierdoor worden nog steeds ten onrechte zorgmachtigingen aangevraagd en afgegeven en krijgt klaagster ten onrechte medicijnen toegediend, aldus klaagster.
5.8 Dit klachtonderdeel faalt. Het stond verweerder vrij geen gehoor te geven aan klaagsters verzoek om de rechter te vragen onderzoek in te stellen naar de juistheid van de ernstige nadelen. Verweerder is dominus litis, hetgeen inhoudt dat hij de vrijheid heeft een zaak te behandelen op een wijze die hem goeddunkt en hij niet verplicht is gevolg te geven aan verzoeken van zijn cliënt(e) die hij kansloos acht of waarvan hij meent dat deze de zaak niet ten goede komen. Verweerder valt hiervan geen verwijt te maken en klachtonderdeel d) is daarmee ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Hoewel op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat verweerder op het gebied van de schriftelijke vastlegging van belangrijke afspraken (gedragsregel 16 lid 1) en bij zijn onttrekking aan klaagsters zaak (gedragsregel 14 lid 3) steken heeft laten vallen, ziet de raad aanleiding in dit geval geen maatregel op te leggen. De raad heeft er begrip voor dat bijstand in Wvggz-zaken zich minder goed leent voor onverkorte en strikte toepassing van de gedragsregels. Bovendien valt het verweerder te prijzen dat hij, zo heeft hij ter zitting verklaard, klaagster op haar verzoek recentelijk toch weer als advocaat heeft bijgestaan, omdat geen enkele andere advocaat klaagster wilde bijstaan en hij haar niet in de steek wilde laten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.2 Aangezien de raad geen maatregel oplegt, volgt er ook geen kostenveroordeling.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a), b) en c) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D.V.A. Brouwer en J. Schulp, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.


Griffier Voorzitter


Verzonden op: 24 februari 2025