ECLI:NL:TADRSGR:2025:39 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-733/DH/DH 24-746/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:39
Datum uitspraak: 03-03-2025
Datum publicatie: 04-03-2025
Zaaknummer(s):
  • 24-733/DH/DH
  • 24-746/DH/DH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Klacht en samenhangend dekenbezwaar grotendeels gegrond. Verweerder heeft jarenlang gedaan alsof er verschillende procedures voor klaagster liepen. Hij heeft voor besprekingen over die zaken telkens klaagster en haar man naar Nederland laten komen, waarna hij later meedeelde dat de zaak toch werd uitgesteld. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Verder heeft verweerder buiten medeweten van zijn cliënte afstand gedaan van belangrijke procedurele rechten in de laatste feitelijke instantie en heeft zijn eigen cliënte aan het lijntje gehouden over een schadevergoeding waarop zij recht zou hebben. De conclusie is gerechtvaardigd dat de belangen van (toekomstige) cliënten niet meer aan verweerder kunnen worden toevertrouwd. Verweerder heeft bovendien een aanzienlijk tuchtrechtelijk verleden. Schrapping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 maart 2025 in de zaken 24-733/DH/DH en 24-746/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

en het naar aanleiding daarvan door:

de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken

ingediende bezwaar over:

verweerder


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 5 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K036 2024 ia/jh van de deken ontvangen. In de aanbiedingsbrief heeft de deken aangegeven gezien de ernst van de klacht mee te klagen.
1.3 De klacht en het dekenbezwaar zijn behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij waren klaagster, vergezeld van haar echtgenoot [naam 1], de deken, vergezeld van stafjurist mr. [naam 2], en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 3 tot en met 14 (inhoudelijk) en 1 tot en met 14 (procedureel).

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster heeft vanaf 1 juli 2009 een bedrijfsruimte in Alphen aan den Rijn gehuurd en is al redelijk snel daarna (ook al in 2009) verwikkeld geweest in diverse procedures tegen de VvE en de eigenaar/verhuurder daarvan. Klaagster heeft in deze procedures verweerder als advocaat in de arm genomen.
Het ‘hoger beroep pauliana’
2.3 In één van de procedures heeft de rechtbank bij vonnis van 4 juli 2012 een tussen klaagster en haar echtgenoot gesloten koopovereenkomst vernietigd en klaagster veroordeeld in de proceskosten. Klaagster kon zich niet in dit vonnis vinden en heeft verweerder verzocht daartegen hoger beroep in te stellen. Dit is tussen klaagster en verweerder het ‘hoger beroep pauliana’ gaan heten.
De zaak met het SO-formulier
2.4 Een andere procedure betrof een vordering van klaagster waarin zij stelt dat zij een bedrag van € 30.000,- onverschuldigd heeft betaald en dat een bedrag van € 70.000,- ten onrechte niet is verrekend. Bij vonnis d.d. 19 april 2018 heeft de rechtbank Den Haag de vordering van klaagster afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Namens klaagster is hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
2.5 Bij arrest d.d. 11 december 2018 heeft het Gerechtshof Den Haag een comparitie van partijen gelast.
2.6 Bij brief d.d. 31 december 2018 heeft verweerder aan het Gerechtshof Den Haag bericht dat klaagster en de wederpartij een second opinion (hierna: SO) verzoeken.
2.7 Op 7 januari 2019 heeft verweerder namens klaagster een SO-formulier ondertekend. In het SO-formulier staat vermeld dat klaagster instemt met het op de site van de rechtspraak gepubliceerde SO-reglement, dat zij afstand doet van de wettelijke rechten die in dit reglement worden beperkt en dat zij ermee bekend is dat de rechter geen gelegenheid geeft voor nader partijdebat in gedingstukken of op een zitting.
2.8 Het Gerechtshof Den Haag heeft na ontvangst van de SO-formulieren van beide partijen arrest bepaald en heeft op 5 februari 2019 het onder 2.4 genoemde vonnis bekrachtigd en klaagster veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad.
Schadevergoeding VVE
2.9 Verweerder heeft op 21 november 2023 een door hem zelf gemaakt verslag naar klaagster gestuurd met de volgende inhoud:
“Besproken is of VvE verzekeringsmaatschappijbereid is om een over een substantieel bedrag te spreken om tot beëindiging van de geschillen te komen.
Advocaat van de wederpartij heeft als uitgangspunt genomen dat de VvE de aansprakelijkheid van de schade niet erkent.
Uit coulance overwegingen zou de VvE nadenken om uit te gaan van het bedrag dat in het verleden door [klaagster] is voorgesteld.
Standpunt van [klaagster] is dat het toenmalige aanbod niet is geaccepteerd en nu een gepasseerd station is. Er kan alleen over een substantieel bedrag worden gesproken.
Volgende stap zou zijn het vaststellen van het bedrag in het kader van arbitrage. Bij overeenstemming zou een dadingsovereenkomst kunnen worden gesloten. Bij het niet bereiken van overeenstemming zou een beslissing bij arbitrage beding kunnen worden vastgesteld waarbij het hoger beroep in principe is uitgesloten (…).”
Geluidsopname
2.10 Op een geluidsopname van 22 december 2023 is een telefoongesprek te horen tussen klaagster en verweerder. Nadat verweerder zijn agenda erbij heeft gepakt, zegt hij dat er in het ‘hoger beroep pauliana’ op 26 maart 2024 een zitting plaatsvindt. Op klaagsters vraag hoe laat antwoordt verweerder dat hij als tijdstip 14.00 uur in zijn agenda heeft genoteerd.
2.11 Op die geluidsopname is ook te horen dat verweerder bevestigt dat de rechter zich op 9 januari 2024 over ‘de schadevergoeding van de VvE’ zal buigen. Verweerder legt uit dat hij in dit verband een voorschot aan de orde heeft gesteld en dat hij een advocatenoverleg heeft gehad. Klaagster vraagt om de notulen van dat advocatenoverleg, waarop verweerder zegt dat daar geen proces-vervaal van wordt opgemaakt.
2.12 Klaagster en haar echtgenoot klagen erover dat het allemaal zo verschrikkelijk lang duurt. Verweerder zegt dat het uiteraard geen troost is dat het in andere zaken net zo erg is, dat het inderdaad treurig is en dat hij het een handicap vindt dat zo veel mensen parttime werken.
Klachten van klaagster richting gerechten
2.13 Op 20 september 2019 heeft klaagster een brief gestuurd naar de klachtencoördinator van de rechtbank Den Haag. Klaagster beklaagt zich erover dat zij geen reactie heeft gekregen op haar eerdere brief d.d. 6 april 2018, die verweerder destijds aangetekend zou hebben verzonden. Klaagster laat in de brief weten niet te begrijpen dat de zaak schriftelijk en zonder hoor en wederhoor en ongemotiveerd is afgedaan, terwijl er wel een zittingsdatum op 28 februari 2019 was vastgesteld, waarop zij zich had voorbereid.
2.14 Klaagster heeft in december 2023 klachten ingediend bij de rechtbank Den Haag en het Gerechtshof Den Haag. In een e-mail d.d. 31 januari 2024 laat de klachtencoördinator van het Gerechtshof Den Haag aan verweerder weten dat de klachten van klaagster (over het telkenmale uitstellen van zittingen door het gerechtshof na een uitspraak d.d. 7 juni 2011 in eerste aanleg, in welke zaak een zitting op 26 maart 2024 zou zijn, en over het telkenmale uitstellen van zittingen over de vaststelling van een schadebedrag na een reeds toegekende schadevergoeding in 2013 door het gerechtshof) hoog worden opgenomen. Verweerder wordt verzocht zaaknummers toe te sturen, zodat het onderzoek naar de klachten kan worden voorgezet.
2.15 Per brief van 8 maart 2024 heeft de klachtencoördinator van het Gerechtshof Den Haag onder meer het volgende aan klaagster bericht:
“Zaak 1: aanstellen actuarissen door rechtbank
In 2013 zou u - in hoger beroep - een zaak om schadevergoeding hebben gewonnen van de Vereniging van Eigenaren Eikenhof. De hoogte van de schadevergoeding zou nog moeten worden vastgesteld. De rechtbank zou actuarissen hebben aangesteld, maar het lukt hen niet om het schadebedrag te bepalen. Uw advocaat zou gepoogd hebben om dit ter zitting aan de orde te stellen, maar tot op heden heeft er – door allerlei oorzaken – nog geen zitting plaatsgevonden.
Omdat u niet beschikt over een zaaknummer, hebben wij in onze registratiesysteem voor civiele zaken gezocht op uw naam, de naam van uw advocaat en de naam van de wederpartijen. Er zijn twee hoger beroepzaken gevonden waarin u betrokken was:
- (…) de (…)Second Opinion-procedure) met uitspraakdatum 5 februari 2019,
- [zaaknummer] met uitspraakdatum 27 juli 2010.
Een uitspraak in hoger beroep in 2013 is door ons niet aangetroffen en komt ook niet voor in het overzicht van uitspraken dat uw advocaat verstrekte (…).
Aan de rechtbank Den Haag is gevraagd of zij op basis van de namen van betrokkenen een lopende zaak konden vinden. Deze is - op basis van de nu beschikbare gegevens - niet gevonden.
Zaak 2: hoger beroep pauliana
U zou betrokken zijn in een hoger beroep tegen de verhuurders van uw vroegere werkruimte. In de brief van 20 oktober 2021 geeft u aan al enige tijd in afwachting te zijn van een zitting. Toen u de klacht indiende had een zitting nog steeds niet plaatsgevonden. In een periode van acht jaar zou 58 keer een zitting zijn afgelast. In de concept dagvaarding die u heeft gekregen ten behoeve van dit hoger beroep staat het zaaknummer van de rechtbank (…). Volgens u zou er op 26 maart 2024 een zitting op de rol staan in deze zaak.
Zoals onder het kopje ‘zaak 1’ aangegeven, hebben wij in ons registratiesysteem twee hoger beroep zaken gevonden waar u bij betrokken bent geweest. Wij hebben geen lopende zaak van u gevonden. Op de rol van de afdeling Handel van 26 maart 2024 is ook geen zitting gevonden.
Informatie van [verweerder]
De klacht dat in een zaak tientallen zittingen niet zouden zijn doorgegaan wordt door ons hoog opgenomen. Daarnaast heeft de rechtbank laten weten de klachten over zaak 1 te willen onderzoeken. Omdat wij op basis van uw informatie de twee lopende zaken niet konden achterhalen, is door ondergetekende uiteindelijk contact opgenomen met uw advocaat [verweerder].
Vervolgens is nogmaals gevraagd naar de zaaknummers van de lopende zaken. Uw advocaat liet weten dat de laatste procedure de Second Opinion-procedure is geweest, dit komt overeen met onze informatie. Wel zou [verweerder] nog bezig zijn met het horen van een notaris, zijn streven is om dit verhoor eind maart 2024 te laten plaatsvinden. Wij veronderstelden dat hij hiermee doelt op een voorlopig getuigenverhoor. Voor de zekerheid heb ik nogmaals aan de rechtbank gevraagd om te controleren of bij hen een verzoekschrift voorlopig getuigenverhoor bekend is. Zij hebben dit niet in hun systeem teruggevonden. Aangezien [verweerder] ook geen zaaknummer vermeldt, neem ik aan dat hij nog geen verzoekschrift heeft ingediend.
Conclusie
Zoals ik u al liet weten kan ik niet anders dan vaststellen dat er bij het hof geen lopende procedures zijn. De rechtbank Den Haag heeft bevestigd dat zij ook geen lopende zaken kunnen vinden. Zittingen worden gehouden in het kader van een juridische procedures en worden dus in het systeem gekoppeld aan een zaak. Als er geen zaak is, kan er ook geen zitting zijn.
Of in de oudste zaak bij het hof (…) een zitting heeft plaatsgevonden, kan ik niet meer met zekerheid vaststellen omdat deze zaak al veertien jaar geleden plaatsvond. In de andere zaak stond een zitting gepland, maar deze is - zoals u inmiddels weet - uiteindelijk niet doorgegaan omdat is gekozen voor de Second Opinion-procedure. Voor 58 afgelaste zittingen vind ik bij het hof geen aanwijzingen en ook bij de rechtbank is vooralsnog niets gevonden wat hier op wijst.”
Tuchtrechtelijke schorsing verweerder
2.16 Bij beslissing van de raad van 8 oktober 2018 is aan verweerder – voor zover van belang – een schorsing opgelegd voor de duur van 26 weken, waarvan 8 weken voorwaardelijk. Verweerder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 8 maart 2019 de hiervoor genoemde beslissing van de raad van 8 oktober 2018 bekrachtigd.
Overige feiten
2.17 Op 15 januari 2024 heeft klaagster op het Paleis van Justitie haar dossier ingezien.
2.18 Op 5 februari 2024 heeft klaagster onderhavige klacht ingediend.
2.19 Verweerder heeft zich met ingang van 31 december 2024 van het tableau laten uitschrijven.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij nalatig jegens klaagster heeft gehandeld en buiten haar medeweten een SO-formulier heeft ondertekend;
b) hij klaagster ondanks haar verzoek daartoe geen stukken of rolnummers heeft verstrekt;
c) klaagster door zijn toedoen nog steeds geen schadevergoeding heeft gekregen;
d) hij klaagster heeft vertegenwoordigd in de periode dat hij geschorst was.
3.2 Gelet op de inhoud van de dekenvisie gaat de raad ervan uit dat de deken mee klaagt over klachtonderdelen a), b) en c).

4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 De raad stelt voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet voor het indienen van een klacht een vervaltermijn geldt van drie jaar vanaf het moment dat de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet blijft na afloop van die vervaltermijn een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de betreffende advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.2 Het gaat in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet om naar objectieve maatstaven aan te nemen aanwezige kennis bij klager van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft en niet om subjectieve wetenschap van dat handelen of nalaten bij klager.
5.3 Naar het oordeel van de raad is klaagster ontvankelijk in alle klachtonderdelen, omdat vast staat dat klaagster pas in 2023 en januari 2024 door informatie van de klachtenfunctionaris van het Gerechtshof Den Haag en de inzage in haar dossiers op de hoogte is geraakt van het feit dat zaken niet of schriftelijk zijn afgedaan. Bijvoorbeeld met betrekking tot het aanstellen van actuarissen in verband met de schadevergoeding van de VvE en het ‘hoger beroep pauliana’ (klachtonderdelen b) en c)), geldt dat verweerder klaagster in de waan heeft gelaten dat hij nog aan deze kwesties werkte en/of dat daarin nog procedures liepen. Ook heeft klaagster toegelicht dat zij in november 2023 ervan op de hoogte is geraakt dat aan verweerder een schorsing is opgelegd.
5.4 Gelet daarop is de verjaringstermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet eerder dan november 2023 gaan lopen.
Inhoudelijk toetsingskader
5.5 De klacht en het dekenbezwaar gaan over de dienstverlening van verweerder als advocaat van klaagster. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Hierbij is van belang dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken om misverstand te voorkomen schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.6 Ten aanzien van de klachtonderdelen geldt dat verweerder de aan hem gemaakte verwijten grotendeels in de reacties (antwoord en dupliek) op de klacht en op de zitting heeft erkend. De gegrondheid van de gemaakte verwijten wordt ook ondersteund door de overige zich in het dossier bevindende stukken.
5.7 Klachtonderdeel a) komt erop neer dat verweerder buiten medeweten van klaagster een SO-formulier heeft ondertekend. Dat heeft verweerder niet erkend. Volgens hem is het ondertekenen van het SO-formulier met klaagster en haar echtgenoot besproken en is klaagster daarmee akkoord gegaan. Verweerder heeft toegelicht dat alleen hij het SO-formulier heeft ondertekend en dat klaagster niet heeft ondertekend omdat zij vaak in het buitenland verbleef. Klaagster en verweerder waren in de veronderstelling dat het kiezen voor de SO-procedure nog tot een comparitie/mondelinge behandeling zou leiden, aldus verweerder.
5.8 Het SO-formulier maakt onderdeel uit van het dossier. Gelet op de inhoud daarvan (zie hierboven onder 2.7) is het onbegrijpelijk dat verweerder ervan uitging dat nog een comparitie of mondelinge behandeling zou plaatsvinden en hij klaagster – naar eigen zeggen – dienovereenkomstig heeft geïnformeerd. Uitdrukkelijk staat juist beschreven dat er geen gelegenheid wordt gegeven voor een nader partijdebat in gedingstukken of op een zitting. De uitleg van verweerder zou dus reeds klachtwaardig zijn.
5.9 De keuze om de zaak zonder een zitting af te doen is verder moeilijk (of beter gezegd: niet) te rijmen met verweerders standpunt in de onderhavige klachtprocedure, namelijk dat de zaak bij de kantonrechter zeer onbevredigend was verlopen vanwege een ‘in allerijl ingeschakelde’ kantonrechter door wie klaagster zich niet gehoord voelde.
5.10 Ondertekening van het SO-formulier heeft de nodige consequenties voor de procedure. Het had daardoor op de weg van verweerder gelegen om deze afspraak en de (juiste) consequenties daarvan schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Dát heeft verweerder niet gedaan, zo heeft hij ter zitting erkend.
5.11 Artikel 16 van de Gedragsregels advocatuur brengt mee de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt dient te bevestigen. Als belangrijke informatie en afspraken niet schriftelijk zijn bevestigd aan de cliënt, is de eventuele ontstane onduidelijkheid voor risico van de advocaat (vgl. HvD 2 december 2022, ECLI:NL:TAHVD:2022:168). De raad zal er onder deze omstandigheden van uitgaan dat verweerder buiten medeweten van klaagster het SO-formulier heeft ondertekend, met grote consequenties voor de betreffende zaak.
5.12 Klachtonderdeel a) is daarmee gegrond.
5.13 Klachtonderdelen b) gaat over de informatievoorziening van verweerder naar klaagster. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij klaagster jarenlang in de waan heeft gehouden over diverse procedures die in werkelijkheid nooit hebben bestaan. Verweerder heeft ook erkend dat hij meermalen afspraken op zijn kantoor heeft gemaakt met klaagster en haar echtgenoot, die daarvoor uit het buitenland moesten komen. Die afspraken hielden, zo deed verweerder voorkomen, telkens verband met een zitting die op korte termijn zou plaatsvinden. Telkens heeft verweerder na deze afspraken weer contact opgenomen met klaagster en bericht dat de zitting toch niet doorging of uitgesteld werd vanwege een reden die buiten zijn macht lag (maar bijvoorbeeld bij parttime werkende, uitgevallen of ziek geworden gerechtsambtenaren/rechters). Volgens klaagster ging het om tientallen afgelaste zittingen. In het verlengde hiervan heeft verweerder geen gehoor gegeven aan klaagsters verzoeken om stukken en rolnummers. Dat blijkt ook uit andere stukken. De (hierboven onder 2.10 t/m 2.12 beschreven) geluidsopname is illustrerend. Verder heeft verweerder gezegd dat er op 26 maart 2024 een zitting zou plaatsvinden, terwijl dat niet uit de administratie van het hof blijkt. Verweerder heeft dat ter zitting ook erkend. Verweerder heeft aldus een onjuiste voorstelling van zaken gegeven over gerechtelijke procedures die niet aanhangig waren.
5.14 Klachtonderdeel b) is derhalve gegrond.
5.15 Met betrekking tot de klachtonderdeel c) over de niet verkregen schadevergoeding stelt de raad vast dat hetgeen klaagster verweerder op dit punt verwijt, wordt ondersteund door een door klaagster verstrekte geluidsopname, waarop te horen is dat verweerder zegt dat de rechter zich op 9 januari 2024 wederom over de ‘schadevergoeding VvE’ zal buigen. Ook over deze zaak is niets bekend bij het Gerechtshof Den Haag. Verweerder heeft overigens op geen enkel moment dit klachtonderdeel weersproken.
5.16 Klachtonderdeel c) is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel d)
5.17 Verweerder betwist niet dat hij klaagster heeft bijgestaan nadat hij bij beslissing van de raad was geschorst. Zolang een dergelijke beslissing niet onherroepelijk is, staat het een advocaat echter vrij om als advocaat op te treden. Klaagster heeft niet aangetoond dat verweerder haar heeft bijgestaan in de periode dat hij onherroepelijk is geschorst. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Het meest in het oog springt de gegrondverklaring van klachtonderdeel b). Verweerder heeft jarenlang gedaan alsof er verschillende procedures voor klaagster liepen. Hij heeft voor besprekingen over die zaken telkens klaagster en haar man naar Nederland laten komen, waarna hij later meedeelde dat de zaak toch werd uitgesteld. Hiermee zijn de belangen van klaagster, zijn eigen cliënte, in grote mate belemmerd, maar dergelijk gedrag doet ook afbreuk aan het vertrouwen in de advocatuur. Verweerder heeft zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig veronachtzaamd. Hij erkent weliswaar dat zijn handelingen kwalijk zijn, maar gevraagd naar de reden waarom hij klaagster heeft voorgehouden dat er procedures aanhangig waren en zittingen zouden plaatsvinden terwijl dat niet het geval was, heeft hij aangegeven dat hij dit heeft gedaan omdat er nog een getuige zou moeten worden gehoord die een ander licht op de zaak zou kunnen laten schijnen. Deze opvatting baart de raad zorgen. Kennelijk realiseert verweerder zich niet dat zijn handelwijze op geen enkele wijze kan worden gerechtvaardigd en dat hij – in plaats van te handelen zoals hij heeft gedaan – open en eerlijk met klaagster had moeten communiceren over de (on)mogelijkheid van het horen van de getuige.
6.2 In de lijn met dit gedrag zijn ook klachtonderdelen a) en c) gegrond verklaard. Verweerder heeft buiten medeweten van zijn cliënte afstand gedaan van belangrijke procedurele rechten in de laatste feitelijke instantie en heeft zijn eigen cliënte aan het lijntje gehouden over een schadevergoeding waarop zij recht zou hebben.
6.3 Alleen al de gegrondverklaring van klachtonderdeel b) maakt de conclusie gerechtvaardigd dat de belangen van (toekomstige) cliënten niet meer aan verweerder kunnen worden toevertrouwd.
6.4 Dit oordeel wordt bevestigd door het zeer aanzienlijk tuchtrechtelijke verleden van verweerder. In 2019 is door het Hof van Discipline aan hem een schorsing voor de duur van 26 weken, waarvan 8 voorwaardelijk, opgelegd. Ook in de zaak betrof het een klacht van een eigen cliënt (over het laten verjaren van een vordering, gebrekkige communicatie en niet nagekomen afspraken). In zaken in de periode daarvoor zijn diverse maatregelen aan verweerder opgelegd, waaronder schorsingen. De gegrond verklaarde klachten hielden veelal verband met de bijstand van verweerder aan eigen cliënten, onder andere vanwege het verstrekken van volstrekt onware informatie over de voortgang van zaken.
6.5 Verweerder heeft ter zitting weliswaar excuses aangeboden en zich inmiddels van het tableau laten uitschrijven, maar de raad is van oordeel dat niet met een lichtere maatregel dan schrapping kan worden volstaan.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) en het dekenbezwaar ten aanzien van die klachtonderdelen gegrond;
- verklaart klachtonderdeel d) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schrapping op, ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervó1r bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, N. de Boer, A.T. Bol en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.