ECLI:NL:TADRARL:2025:53 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-001/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:53
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 25-02-2025
Zaaknummer(s): 25-001/AL/MN
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 24 februari 2025
in de zaak 25-001/AL/MN

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen volgens de inventarislijst van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 6 januari 2025 met kenmerk Z 2377481/MK/SD. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van 20 januari 2025, met bijlage, van klaagster.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1 Klaagster is in een ziekenhuis behandeld door een orthopeed.

1.2 Klaagster heeft bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (RTG) een klacht ingediend tegen de orthopeed. Verweerster heeft de orthopeed als advocaat-gemachtigde bijgestaan in die tuchtprocedure.

1.3 In eerste aanleg is de klacht tegen de orthopeed als kennelijk ongegrond afgewezen door het RTG.

1.4 Klaagster heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege van de Gezondheidszorg (CTG). Ook in beroep heeft verweerster de orthopeed bijgestaan.

1.5 Kort na de mondelinge behandeling door het CTG heeft klaagster haar beroep bij brief van 12 juli 2024 ingetrokken. Het CTG heeft daarom in beroep geen uitspraak gedaan.

1.6 Op 21 september 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende.

a) Verweerster heeft in rechte informatie verstrekt, terwijl zij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist was.
Verweerster heeft in haar verweerschriften die zij in de tuchtzaak tegen de orthopeed heeft ingediend enerzijds de conclusie van de Klachtenonderzoekscommissie (KOC) overgenomen. Anderzijds heeft zij bij die verweerschriften stukken overgelegd waaruit wel blijkt van een causale relatie. Zij had dus kunnen weten dat zij onjuiste informatie presenteerde. Verweerster heeft in de verweerschriften verder tegenstrijdige informatie opgenomen, onder meer over een ongeval in 2005 en behandeling die nadien heeft plaatsgevonden.

b) Verweerster heeft zich niet, althans onvoldoende, ingezet om tot een minnelijke oplossing tussen partijen te komen.
Klaagster heeft meerdere voorstellen gedaan om te komen tot een minnelijke oplossing. Klaagster heeft precies uiteengezet bij het RTG wat zij gedocumenteerd/aangevuld wilde zien in haar patiëntdossier. Door de houding van verweerster, namelijk haar weigering om het verweerschrift naar waarheid aan te passen en tijdens de comparitie niet aanwezig te zijn, heeft het RTG de minnelijke oplossing van klaagster niet gehonoreerd.

c) Verweerster heeft geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met klaagsters gerechtvaardigde belangen.
Klaagster heeft beroep moeten instellen tegen de beslissing van het RTG. Klaagster heeft een nieuw verzoek moeten indienen tot rectificatie van haar patiëntdossier. Klaagster heeft een tuchtklacht moeten indienen tegen verweerster en zij heeft haar voor schade aansprakelijk gesteld. Verweerster heeft miskend dat ook andere instanties afhankelijk zijn van de juistheid van de gegevens in het patiëntdossier.

2.2 De stellingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd worden hierna, voor zover van belang, besproken.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4 BEOORDELING

Maatstaf

4.1 De klacht richt zich tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (2) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (1) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2 De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3 Verweerster heeft aangevoerd dat zij de stellingen uit de verweerschriften heeft gebaseerd op het medisch dossier dat zij van de orthopeed heeft ontvangen. Van het bewust inbrengen van onjuiste informatie is volgens verweerster geen sprake.

4.4 De voorzitter overweegt dat het dossier geen grond geeft om aan te nemen dat verweerster bewust onjuiste informatie aan het RTG en het CTG heeft voorgelegd met, bovendien, het schaden van klaagster als doel. Klaagster heeft haar klacht op dit punt onvoldoende feitelijk onderbouwd.

4.5 De voorzitter voegt toe dat de omstandigheid dat klaagster het met de stellingen die verweerster namens de orthopeed heeft ingenomen niet eens is, niet betekent dat deze stellingen onjuist zijn. Klaagster heeft de volgens haar onjuiste stellingen binnen de kaders van de tuchtprocedure tegen de orthopeed , die klaagster zelf heeft gestopt door het eerder ingestelde beroep in te trekken, kunnen weerspreken.

Klachtonderdeel b)

4.6 De voorzitter overweegt dat, anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, geen recht of plicht bestaat tot het bereiken van een minnelijke regeling. Daar komt bij dat verweerster pas bij de kwestie betrokken raakte toen de procedure bij het RTG al aanhangig was. Bovendien brengt de aard van een tuchtprocedure, waarbij de kwaliteit van de verleende gezondheidszorg wordt beoordeeld, met zich dat een minnelijke regeling niet altijd voor de hand ligt. Gelet op een en ander is het niet onbetamelijk en ook niet onzorgvuldig dat verweerster niet heeft geprobeerd te komen tot een minnelijke regeling. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.7 Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel c gesteld dat de door verweerster namens de orthopeed ingenomen stellingen (klachtonderdeel a) en het door verweerster niet betrachten van een minnelijke regeling (klachtonderdeel b) nadelige gevolgen voor klaagster hebben gehad.

4.8 De voorzitter overweegt dat de ongegrondverklaring van klachtonderdelen a en b met zich brengt dat ook klachtonderdeel c kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.H. van der Lecq, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. A Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op : 24 februari 2025