ECLI:NL:TADRSHE:2025:32 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-590/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:32 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-03-2025 |
Datum publicatie: | 03-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-590/DB/LI |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Deskundigen, getuigen en adviseurs |
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Raadsbeslissing. Klacht van een getuige over een advocaat in het kader van een strafrechtelijke herzieningsprocedure. Klaagster heeft een getuigenverklaring afgelegd. Iemand die zich voordeed als klaagster heeft contact gezocht met de advocaat-generaal om ervoor te zorgen dat de getuigenverklaring niet meer gebruikt zou worden. Verweerder twijfelde of het telefoontje van klaagster was en dit heeft hij bij haar willen navragen. Daarmee heeft verweerder gehandeld zoals hij had moeten doen. Niet is gebleken dat verweerder de heer A en mevrouw R heeft verboden om met klaagster t e spreken. Dat klaagster de spullen van de heer A bij het grofvuil heeft gegooid omdat zij geen contact met hem had, kan verweerder niet worden aangerekend. Hij heeft niet geadviseerd om dat te doen, maar dat heeft klaagster zelf besloten. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 3 maart 2025
in de zaak 24-590/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 januari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 7 augustus 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K24-011 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij waren klaagster, bijgestaan door [de heer A], en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 1-1 tot en met 8. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mails van klaagster van 1 januari 2025, 2 januari 2025, 5 januari 2025 en 13 januari 2025
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Verweerder heeft de heer [A] bijgestaan in een herzieningsprocedure van zijn strafzaak bij de Hoge Raad.
2.3 Op 9 juli 2013 heeft klaagster een verklaring afgelegd.
2.4 Verweerder is in 2018 gebeld door een persoon die hem vertelde dat de verklaring van klaagster niet meer gebruikt mocht worden. Verweerder heeft vervolgens contact gezocht met klaagster of de verklaring nog kon worden gebruikt. Op 8 maart 2018 en 10 mei 2018 heeft verweerder hierover brieven verzonden aan klaagster.
2.5 Op 2 maart 2022 heeft verweerder de heer [A] een brief verzonden. Daarin staat over klaagster onder meer opgenomen:
“(…) 10. Op het moment dat de zaak bij de Advocaat-Generaal werd besproken in het kader van mogelijkheden van aanvullend onderzoek ex artikel 461 Sv is er telefonisch navraag gedaan door een persoon die aangaf [klaagster] te zijn. Zij zou te kennen hebben gegeven dat haar verklaring van juli 2013 niet langer meer gebruikt zou mogen worden in de herzieningsprocedure.
11. Omdat dit wel een belangrijk novum was is er een lange tijd getracht om contact te krijgen met [klaagster] teneinde te verifiëren of zij wel of niet achter de verklaring van juli 2013 bleef staan.
13. Op enig moment is – ook vanwege het uitblijven van een reactie vanuit [klaagster] en duidelijkheid omtrent de persoon die bezwaren had geuit tegen het gebruik van de verklaring van [klaagster] in juli 2013 – besloten om toch voort te kunnen bouwen op de verklaring van [klaagster] uit 2013.”
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.
- Verweerder gebruikt klaagsters naam al jaren zonder dat zij dat wist, liegt tegen klaagster en heeft haar verraden om te profiteren van vals verhaal dat hij verzonnen heeft;
- Verweerder zegt in zijn brief van 2 maart 2022 dat klaagster in een telefonisch gesprek met de advocaat-generaal heeft aangegeven dat haar verklaring uit juli 2013 niet langer gebruikt mag worden. Klaagster heeft echter nooit met de advocaat-generaal gesproken en staat nog volledig achter haar verklaring;
- Verweerder zegt dat hij meermaals contact heeft proberen op te nemen met klaagster, maar dat heeft hij niet gedaan;
- Verweerder heeft mevrouw [R] verboden om contact te hebben met klaagster;
- Verweerder heeft de heer [A] verboden om contact op te nemen met klaagster, waardoor klaagster de spullen die zij van de heer [A] in huis had, ter waarde van € 80.000,-, bij het grofvuil heeft gegooid.
4. VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5. BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 De tuchtrechter dient bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder de kernwaarden zoals omschreven in artikel 10a Advocatenwet. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen wel van belang zijn, gezien ook het open karakter van de behoorlijkheidsnorm in artikel 46 Advocatenwet. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.
Klachtonderdelen a), b) en c)
5.2 Klaagster heeft een verklaring afgelegd die mocht worden gebruikt in de herzieningsprocedure van de heer [A]. Verweerder heeft zijn cliënt de heer [A] vervolgens mogen informeren over de ontwikkelingen rondom de verklaring van klaagster uit 2018. Dat verweerder klaagsters naam daarbij heeft genoemd, maakt dus niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3 Verweerder heeft verder uitgelegd dat hij niet heeft gezegd dat klaagster met de advocaat-generaal heeft gesproken. Iemand anders die zich voordeed als klaagster, heeft wel met de advocaat-generaal contact gezocht om ervoor te zorgen dat de verklaring van klaagster niet meer gebruikt zou worden. Verweerder twijfelde of het telefoontje van klaagster was en dit heeft hij bij haar willen navragen. Verweerder heeft daarom op 8 maart 2018 en 10 mei 2018 brieven gestuurd aan klaagster om te vragen of zij nog achter haar verklaring stond. Daarmee heeft verweerder gehandeld zoals hij had moeten doen.
5.4 Uit het voorgaande blijkt ook dat verweerder dus wel contact heeft proberen te zoeken met klaagster. Voor zover klaagster bedoelt dat zij de brieven van 8 maart 2018 en 10 mei 2018 nooit heeft ontvangen, kan dat niet aan verweerder worden toegerekend. Verweerder heeft toegelicht dat hij de brieven heeft gestuurd naar het adres van klaagster dat bij hem sinds 2013 bekend was, terwijl klaagster heeft aangegeven dat verweerder haar adres kende en zij daar ook al 27 jaar woont. Dat verweerder daarnaast niet heeft geprobeerd om telefonisch contact te zoeken, doet er niet aan af dat hij mocht volstaan met het sturen van brieven. Verweerder heeft bovendien verklaard dat hij het telefoonnummer van klaagster niet had.
5.5 Klachtonderdelen a), b) en c) zijn ongegrond.
Klachtonderdelen d) en e)
5.6 Tot slot wordt verweerder verweten dat hij de heer [A] en mevrouw [R] zou hebben verboden om met klaagster te spreken. Dat wordt door verweerder betwist en vindt ook geen steun in het dossier. Alleen daarom al zijn deze klachtonderdelen ongegrond, voor zover zij niet al verjaard zijn op grond van artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet nu het contact met meneer [A] en mevrouw [R] volgens klaagster sinds 2017 was verbroken. Dat klaagster de spullen van de heer [A] bij het grofvuil heeft gegooid omdat zij geen contact met hem had, kan verweerder bovendien niet worden aangerekend. Hij heeft niet geadviseerd om dat te doen, maar dat heeft klaagster zelf besloten. Klachtonderdelen d) en e) zijn ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 3 maart 2025