ECLI:NL:TADRAMS:2025:34 Raad van Discipline Amsterdam 24-718/A/A
ECLI: | ECLI:NL:TADRAMS:2025:34 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-02-2025 |
Datum publicatie: | 28-02-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-718/A/A |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk |
Beslissingen: | Beslissing op verzet |
Inhoudsindicatie: | Ongegrond verzet. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 24 februari 2025
in de zaak 24-718/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter
van de raad van discipline van 18 november 2024 op de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 20 juni 2024 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het
arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 3 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 2351485/JS/KV
van de deken ontvangen.
1.3 Bij beslissing van 18 november 2024 heeft de plaatsvervangend voorzitter
van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard
vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang van klager bij de klacht. Deze beslissing
is op dezelfde datum verzonden aan partijen.
1.4 Op 21 november 2024 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van
de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde dag ontvangen.
1.5 Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 13 januari 2025. Daarbij
waren de vertegenwoordiger van klager en verweerder aanwezig.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen
het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd
en van het verzetschrift.
2 VERZET
2.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in.
2.2 Klager heeft een aannemersovereenkomst gesloten met N. Over de uitvoering
van de overeenkomst is een geschil ontstaan tussen klager en N. De voorzitter is er
in haar beslissing ten onrechte vanuit gegaan dat verweerder namens N een procedure
tegen klager is gestart. Verweerder is de procedure namelijk in opdracht van de werkgever
van N (in de voorzittersbeslissing en in deze beslissing verder aangeduid als het
bedrijf) gestart. De voorzitter lijkt in haar beslissing volledig te negeren het cruciale
belang dat de declaraties van verweerder zijn betaald door het bedrijf en het bedrijf
ook formeel de cliënt is van verweerder, terwijl klager geen geschil heeft met het
bedrijf. Het gaat niet enkel om de vraag wie de juridische bijstand betaalt, maar
ook om de vraag wie formeel als cliënt is aangemerkt. Voor het oordeel van de voorzitter
dat “de inrichting van de declaraties (…) een aangelegenheid [betreft] die uitsluitend
speelt tussen advocaat en cliënt” moet klager wel een geschil hebben met dat bedrijf.
Het bedrijf is echter geen directe partij in het geschil dat hij heeft met N. Als
het bedrijf probeert te procederen tegen klager terwijl zij geen partij is in het
geschil, moet dit worden gezien als misbruik van recht of valse vertegenwoordiging.
Het vaststellen wie daadwerkelijk als cliënt wordt beschouwd, raakt direct aan klagers
financiële positie, omdat het bepalen van aansprakelijkheid voor deze kosten afhankelijk
is van deze feiten. Het belang voor klager is dus: (1) om onterechte kosten te voorkomen,
(2) om de integriteit van de procedure te waarborgen. De volhardende weigering van
verweerder om niet aan te tonen dat N daadwerkelijk zijn cliënt is, in combinatie
met de fouten in de facturen en creditnota’s die aan de Raad van Arbitrage zijn overlegd
en de eerder gemaakte “administratieve fouten” versterkt klagers vermoeden dat de
juridische bijstand formeel voor een derde partij is verleend. Dit schaadt niet alleen
klagers rechtspositie, maar ondermijnt ook zijn vertrouwen in een eerlijke en transparante
afhandeling van deze zaak.
2.3 Tegen de klachtomschrijving komt klager in verzet niet op.
3 FEITEN EN KLACHT
3.1. Voor de overige - niet betwiste - feiten en de omschrijving van de klacht
verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
4 BEOORDELING
4.1 Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een
gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld
of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als
de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing
heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.
4.2 De raad is van oordeel dat de door klager aangevoerde verzetgronden niet
slagen; de voorzitter heeft bij de beoordeling de juiste maatstaf toegepast en heeft
rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Daarmee
hoeft in redelijkheid niet te worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter
juist is dat klager geen rechtstreeks eigen belang heeft bij zijn klacht over de declaraties
van verweerder aan zijn cliënt. Omdat het verzet tegen de beslissing van de voorzitter
ook verder geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor nader onderzoek
naar de klacht. De raad zal het verzet daarom ongegrond verklaren.
4.3 Ten overvloede overweegt de raad nog dat verweerder, zoals hij ter zitting
heeft erkend, verkeerd heeft gehandeld door aan het bedrijf te factureren. Na constatering
van deze fout heeft verweerder de onjuiste facturatie gecorrigeerd en de declaraties
aan het bedrijf laten crediteren en op naam van N gesteld.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. E.J. van der Molen, voorzitter, mrs. D.V.A. Brouwer en J. Schulp, leden, bijgestaan door mr. N. Borgers-Abu Ghazaleh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 februari 2025.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 24 februari 2025