ECLI:NL:TADRSGR:2025:40 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-734/DH/DH 24-747/DH/DH/D
ECLI: | ECLI:NL:TADRSGR:2025:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-03-2025 |
Datum publicatie: | 04-03-2025 |
Zaaknummer(s): |
|
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Klacht en samenhangend dekenbezwaar grotendeels gegrond. Verweerder is op meerdere punten wezenlijk tekortgeschoten in de kwaliteit van de dienstverlening aan zijn cliënt. Ook heeft hij onvoldoende voortvarendheid betracht en onvoldoende gecommuniceerd c.q. vastgelegd. Dat rechtvaardig een zware maatregel. Verweerder heeft bovendien een aanzienlijk tuchtrechtelijk verleden. De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over een goede belangenbehartiging van eventuele toekomstige cliënten van verweerder, mocht hij zich opnieuw als advocaat inschrijven. 6 weken schorsing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 maart 2025 in de zaken 24-734/DH/DH en 24-747/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mr. R. Vane
over:
verweerder
en het naar aanleiding daarvan door:
de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken
ingediende bezwaar over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 7 december 2023 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in
het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 9 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K254 2023 ia/ak
van de deken ontvangen. In de aanbiedingsbrief heeft de deken aangegeven gezien de
ernst van de klacht mee te klagen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van 20 januari 2025 van de raad. Daarbij
waren klager, vergezeld van zijn gemachtigde, de deken, vergezeld van stafjurist mr.
[naam], en verweerder aanwezig.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van
de op de inventarislijst genoemde bijlagen 3 tot en met 10 (inhoudelijk) en 1 tot
en met 15 (procedureel).
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier
en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 Klager heeft zich in verband met een letselschadezaak tot verweerder gewend.
Deze letselschade vloeide volgens klager voort uit een hem op of omstreeks 1 april
2013 overkomen ongeval.
2.3 Verweerder heeft op 20 juni 2014 zijn opdrachtbevestiging aan klager gezonden.
2.4 Op 21 juli 2014 heeft verweerder de wederpartij van klager, de heer L., aansprakelijk
gesteld.
2.5 Op 19 september 2014 en 20 november 2014 heeft verweerder de verzekeraar
van de aansprakelijke partij, Univé, aangeschreven.
2.6 Per brief van 23 mei 2015 heeft de advocaat van de toenmalige werkgever van
klager aan klager verzocht de gegevens van zijn advocaat of de verzekeraar van de
aansprakelijke partij door te geven teneinde loonregres te kunnen nemen.
2.7 Op 2 juni 2015 heeft verweerder namens klager op deze brief gereageerd en
de verzochte gegevens verstrekt.
2.8 Per brief van 18 juli 2019 aan de heer L. heeft verweerder de verjaring gestuit.
2.9 Op 3 oktober 2023 heeft een kennis van klager aan verweerder inzage verzocht
in het dossier van klager. Verweerder heeft die inzage geweigerd.
2.10 Op 5 oktober 2023 heeft de kennis van klager het inzageverzoek herhaald.
Naar aanleiding daarvan heeft verweerder toegezegd het dossier voor 10 oktober 2023
te zullen toezenden.
2.11 Omdat klager zijn dossier niet had ontvangen, heeft hij bij monde van dezelfde
kennis op 13 oktober 2023 telefonisch zijn ongenoegen over de gang van zaken aan verweerder
kenbaar gemaakt en hem dringend verzocht om het dossier voor 17 oktober 2023 aan hem
toe te zenden. Dit verzoek is per mail van dezelfde datum herhaald.
2.12 Per brief van 16 oktober 2023 aan Univé heeft verweerder de verjaring gestuit.
2.13 Op 19 oktober 2023 heeft klager verschillende documenten van verweerder
ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft dezelfde kennis van klager telefonisch contact
met verweerder opgenomen en hem een e-mail gestuurd waarin is aangegeven dat het niet
voorstelbaar is dat dit het volledige, in 10 jaar opgebouwde dossier is. Verder blijkt
uit deze e-mail dat verweerder heeft aangegeven onderzoek te zullen doen naar de verjaring.
2.14 Op 1 november 2023 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld. Verweerder
heeft de aansprakelijkstelling op 13 november 2023 doorgestuurd naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.
2.15 In de maand november 2023 heeft over de aanpak door verweerder van de letselschadekwestie
en de (mogelijke) verjaring van de vordering van klager uitvoerige correspondentie
plaatsgevonden tussen de kennis van klager en verweerder.
2.16 Op 29 november 2023 is een afspraak gepland voor overleg met de verzekeraar.
Verweerder heeft deze afspraak geannuleerd en verschoven naar 6 december 2023. Ook
deze afspraak heeft verweerder geannuleerd.
2.17 Op 7 december 2023 heeft klager een klacht ingediend over verweerder.
2.18 Per e-mail van 21 december 2023 heeft Univé zich in reactie op een door
verweerder op 20 december 2023 aan haar gezonden e-mail op het standpunt gesteld dat
de vordering van klager op haar verzekerde al was verjaard toen de stuitingsbrief
d.d. 18 juli 2019 was verzonden.
2.19 Verweerder heeft zich met ingang van 31 december 2024 van het tableau laten
uitschrijven.
3 KLACHT
3.1 De klacht en het bezwaar houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerder
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet
doordat hij tekortgeschoten is in de behartiging van de belangen van klager in een
letselschadezaak, als gevolg waarvan de vordering van klager op de wederpartij is
verjaard.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar
nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht en het dekenbezwaar gaan over de dienstverlening van verweerder
als advocaat van klager. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening
aan een cliënt houdt de tuchtrechter rekening met de vrijheid die de advocaat heeft
met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – kostenrisico
en proceskansen – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te
staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan
de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld
en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep
als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen
met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat
in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Binnen de beroepsgroep is voor wat
betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde
professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met
de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in
de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad overweegt dienaangaande het
volgende.
5.2 In het kader van die zorgvuldigheid is een advocaat onder meer gehouden de
hem opgedragen werkzaamheden met de nodige voortvarendheid voor zijn cliënt te verrichten
en zijn cliënt naar behoren op de hoogte te houden van de voortgang van de zaak of
van zaken die de voortgang belemmeren. Voorts is het de verantwoordelijkheid van de
advocaat om zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten
en afspraken en dient de advocaat ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil,
belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan de cliënt te bevestigen. Dat
verweerder met dit alles in gebreke is gebleken en onvoldoende voortvarendheid heeft
betracht, staat gelet op de zich in het dossier bevindende stukken naar het oordeel
van de raad zonder meer vast. Verweerder heeft dat – uiteindelijk – ook erkend en
daarvoor zijn excuses aangeboden.
5.3 De conclusie op grond van het voorgaande is dat verweerder tekort is geschoten
in de bijstand van klager, onvoldoende voortvarendheid heeft betracht en onvoldoende
heeft gecommuniceerd c.q. vastgelegd. Aldus heeft verweerder niet gehandeld met de
zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de
gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Dat leidt ertoe dat de raad de klacht
en het dekenbezwaar gegrond zal verklaren.
5.4 De vraag of de vordering van klager op zijn wederpartij is verjaard en of
verweerder daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden, ligt nog ter beoordeling
bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder voor. Bovendien is er geen
rechterlijk oordeel gewezen dat de vordering is verjaard en is het, gelet op de verstuurde
stuitingsbrieven, niet evident dat de vordering is verjaard. De raad kan de gegrondheid
van de klacht in zoverre dan ook niet vaststellen. De klacht en het dekenbezwaar worden
op dit punt derhalve ongegrond verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 De raad heeft in de onderhavige klachtzaak meerdere wezenlijke tekortkomingen
in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder vastgesteld. De aard en ernst
hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een zware maatregel.
6.2 De onderhavige klachtzaak staat bovendien niet op zichzelf. Verweerder heeft
een zeer aanzienlijk tuchtrechtelijk verleden. In 2019 is aan hem een schorsing voor
de duur van 26 weken, waarvan 8 voorwaardelijk, opgelegd. Ook in die zaak betrof het
een klacht van een eigen cliënt (over het laten verjaren van een vordering, gebrekkige
communicatie en niet nagekomen afspraken). In zaken in de periode daarvoor zijn diverse
maatregelen aan verweerder opgelegd, waaronder schorsingen. De gegrond verklaarde
klachten hielden veelal verband met de bijstand van verweerder aan eigen cliënten,
onder ander vanwege het verstrekken van volstrekt onware informatie over de voortgang
van zaken.
6.3 De raad heeft ook, gezien de opstelling van verweerder, grote zorgen over
een goede belangenbehartiging van eventuele toekomstige cliënten van verweerder, mocht
hij zich opnieuw als advocaat inschrijven.
6.4 Rekening houdend met alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel
dat de oplegging van een schorsing van 6 weken passend en geboden is.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van
artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan
hem te vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden.
Klager dient binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer
schriftelijk aan verweerder door te geven.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond
van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- reiskosten van klager,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat
deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager dient binnen
twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder
door te geven.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder
b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is
geworden, over te maken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A,
Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling
raad van discipline" en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht en het dekenbezwaar voor zover die zien op het laten verjaren
van een vordering ongegrond;
- verklaart de klacht en het dekenbezwaar voor het overige gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken op;
- bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze
beslissing, met dien verstande dat:
- de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden
schorsingen,
- verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd
maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat de onderhavige schorsing niet
ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau
staat ingeschreven;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster,
op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald
in 7.4.
Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, N. de Boer,
A.T. Bol en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden
als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.