ECLI:NL:TADRARL:2025:57 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 25-086/AL/LI/W

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2025:57
Datum uitspraak: 26-02-2025
Datum publicatie: 04-03-2025
Zaaknummer(s): 25-086/AL/LI/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep mogelijk
Beslissingen: Wraking
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek. De wrakingskamer verklaart het verzoek kennelijk ongegrond.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 26 februari 2025

in de zaak 25-086/AL/LI/W

naar aanleiding van het verzoek tot wraking van de hierna te noemen tuchtrechter van de Raad van Discipline, ingediend door

verzoeker

gemachtigde:


over

verweerster

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch is een dekenbezwaar van de deken Limburg tegen verzoeker (24-924/DB/LI/D) en een klacht van E. tegen verzoeker (23-531/DB/LI) aanhanging.

1.2 In de zaak 24-924 maakt verweerster als lid-advocaat deel uit van de raad die het dekenbezwaar behandeld. In deze zaak heeft op 20 januari 2025 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De wrakingskamer heeft het proces-verbaal van deze zitting ontvangen. In deze zaak is nog geen uitspraak gedaan.

1.3 In de zaak 23-531 maakte verweerster ook deel uit van de raad die de klacht behandelde. In die zaak heeft op 27 november 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden en is op 15 januari 2024 en 15 juli 2024 een tussenbeslissing gewezen. In deze zaak is geen einduitspraak gedaan. In deze klachtzaak heeft verweerster een verzoek tot verschoning gedaan omdat zij ‘had kennisgenomen van stukken die te maken hebben met het dossier 23-531/DB/LI, maar niet in het dossier zitten.’ De voorzitter van de wrakingskamer heeft in een beslissing van 27 januari 2025 dit verzoek tot verschoning van verweerster toegewezen en bepaalt dat de zaak 23-531/DB/LI zal worden voortgezet door een raad waarvan verweerster geen deel uitmaakt.

1.4 In een e-mail van 28 januari 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker aan de raad gevraagd of verweerster zich ook in de zaak met nummer 24-294 onttrekt. In een e-mail van 30 januari 2025 heeft de griffier van de raad geantwoord dat de samenstelling van de raad ongewijzigd blijft.

1.5 In een e-mail van 3 februari 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker geschreven dat hij zich tot wraking genoodzaakt ziet en heeft hij verweerster verzocht op grond daarvan haar positie te heroverwegen alvorens hij tot indiening van het verzoek overgaat.

1.6 In een e-mail van 4 februari 2025 heeft de griffier van de raad als volgt op de e-mail van de gemachtigde van verzoeker gereageerd:

Namens [verweerster] bericht ik u dat er geen aanleiding wordt gezien om een verschoningsverzoek in te dienen. Anders dan in de procedure 23-531/DB/LI, doet zich niet de situatie voor dat [verweerster] kennis heeft genomen van stukken die vallen onder het door [verzoeker] in deze procedure ingeroepen verschoningsrecht. [Verweerster] ziet ook in het overige geen grond voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.

1.7 Verzoeker heeft in de zaak 24-924 in een e-mail van 5 februari 2025 verzocht om de wraking van verweerster.

1.8 Het wrakingsverzoek is op 5 februari 2025 in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, verder te noemen de wrakingskamer, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

1.9 De griffier van de wrakingskamer heeft verweerster verzocht op het wrakingsverzoek te reageren. Verweerster heeft in een e-mail van 11 februari 2025 laten weten dat zij niet in de wraking berust en zij heeft een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven. Die e-mail van verweerster is door de griffie van de wrakingskamer aan verzoeker gestuurd.

2. GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoeker is van mening dat er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. Verweerster heeft in klachtzaak 23-531 kennis genomen van stukken die geen deel uitmaken van het dossier in klachtzaak 24-294, de mondelinge behandeling bijgewoond en daar (ook) een indruk verkregen en twee tussenbeslissingen genomen en in dat kader een mening gevormd. De aldus opgedane kennis en beïnvloeding zal zij, al dan niet bewust, meenemen in haar beoordeling van klachtdossier 24-294 waar - voor een deel - hetzelfde feitencomplex aan ten grondslag ligt. Zodoende kan verzoeker er niet van uitgaan dat verweerster beslissingen in en over klachtzaak 24-294 geheel onpartijdig, onbevooroordeeld en onbevangen neemt, terwijl dat wel het uitgangspunt is en moet zijn voor een (tucht)rechter, aldus verzoeker.

3. BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

3.1 Op grond van artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn door artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad. De wrakingskamer moet dus onderzoeken of dergelijke feiten of omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden. Uitgangspunt daarbij is dat een lid van de raad moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid ten opzichte van verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal aan de hand van deze maatstaf het wrakingsverzoek van verzoeker beoordelen.

3.2 De wrakingskamer stelt het volgende vast. Verweerster heeft als lid-advocaat in de raad van discipline een klachtzaak en een dekenbezwaar tegen verzoeker mede behandeld. Verzoeker is al langere tijd - in ieder geval vanaf het moment dat hij is opgeroepen voor de zitting van 20 januari 2025 - van deze omstandigheid op de hoogte. Op geen enkel moment heeft verzoeker daarover een opmerking gemaakt en ook de mondelinge behandeling van 20 januari 2025 in de zaak 24-294 was voor verzoeker geen aanleiding om hiertegen bezwaar te maken. Na afloop van deze mondelinge behandeling heeft verweerster - uit eigen beweging - een verschoningsverzoek gedaan in de zaak 23-531, welk verzoek door de voorzitter van de wrakingskamer is toegewezen. Pas na deze beslissing heeft verzoeker in de zaak 24-294 bezwaar gemaakt tegen de deelname van verweerster in de raad en haar gewraakt.

3.3 De wrakingskamer is gelet op deze gang van zaken, de stukken waarover de wrakingskamer beschikt en de onderbouwing van het wrakingsverzoek van oordeel dat verzoeker weliswaar ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij dadelijk na dat hij de verschoningsbeslissing heeft ontvangen tot wraking is overgegaan, maar dat niet is gebleken dat verweerster in de zaak 24-294 vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Die stelling van verzoeker is onvoldoende onderbouwd. Vast staat dat verzoeker al geruime tijd op de hoogte is dat verweerster in beide zaken deel uit maakt van de raad, zonder dat dat voor verzoeker reden was om actie te ondernemen. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan uit de enkele omstandigheid dat verweerster in de zaak 23-531 een verschoningsverzoek heeft gedaan, niet de conclusie worden getrokken dat zij in de zaak 24-294 partijdig is of een vooringenomenheid ten opzichte van verzoeker koestert. Het verzoek is naar het oordeel van de wrakingskamer op grond van het bovenstaande kennelijk ongegrond.

3.4 De wrakingskamer zal, met gebruikmaking van artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De wrakingskamer:

  • verklaart het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond;
  • bepaalt dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. E.M.G. Pouls en N.A. Heidanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.

griffier voorzitter

Verzonden op: 26 februari 2025