ECLI:NL:TGZRAMS:2025:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7386
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:47 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-03-2025 |
Datum publicatie: | 04-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7386 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een internist. Naar het oordeel van het college heeft de internist – voor zover hij betrokken was – de juiste diagnose gesteld en de juiste behandeling uitgevoerd. Voor zover klaagster met haar klacht heeft bedoeld dat de internist haar gezegd zou hebben dat zij zou genezen terwijl later bleek dat dit niet het geval was, dan oordeelt het college dat hiervan niets blijkt in of uit het medisch dossier. |
A2024/7386
Beslissing van 4 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 4 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
C,
internist,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. M.R.S. Lieverse, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster (geboren in 1958) is bij de internist onder behandeling geweest. In
april 2022 is bij haar borstkanker geconstateerd. Klaagster verwijt de internist dat
hij een verkeerde diagnose heeft gesteld. De internist heeft het college verzocht
de klacht ongegrond te verklaren.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 5 juli 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de internist de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de internist geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
3.2 Het college oordeelt dat de internist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daartoe overweegt het college als volgt.
3.3 Klaagster heeft haar klacht niet anders toegelicht dan dat de internist volgens haar een verkeerde diagnose heeft gesteld. Zij legt in haar klaagschrift wel uit dat in april 2022 bij haar de diagnose borstkanker is gesteld, te weten een Lobulair Mamma carcinoom (2e), en dat haar is verteld dat de kanker een trage soort betrof, zij een uitzaaiing in haar lever had en dat herstel mogelijk was. Klaagster is in eerste instantie behandeld met chemotherapie, maar het was uiteindelijk toch nodig de gehele borst van klaagster te verwijderen. Dit is op 13 december 2022 in het ziekenhuis gebeurd waar de internist werkzaam was. Op 18 januari 2023 is – in een ander ziekenhuis – een deel van de lever van klaagster verwijderd. Zij zegt dat zij daarna is ‘schoon verklaard’ in het andere ziekenhuis. Op 8 januari 2024 bleek echter dat klaagster metastasen (uitzaaiingen) in botten en lever had, en is haar verteld dat zij ongeneeslijk ziek was.
3.4 De internist stelt allereerst dat hem niet duidelijk is wat klaagster hem precies verwijt. Voor zover zij hem verwijt dat hij van een trage soort kanker met een uitzaaiing in de lever is uitgegaan, voert de internist het volgende aan. De diagnose mammacarcinoom en het vermoeden van een levermetastase is begin april 2022 gesteld naar aanleiding van een consult van klaagster bij een chirurg (verweerder in zaak A2024/7388) in het ziekenhuis waar ook de internist werkzaam was. De situatie van klaagster is daarna besproken in een multidisciplinair overleg (MDO), waarin de werkdiagnose mammacarcinoom en het vermoeden dat sprake was van een levermetastase werd bevestigd en een onderzoeks- en behandelbeleid werd opgesteld. Het eerste consult van klaagster bij de internist vond plaats op 21 april 2022. Tijdens deze afspraak werden de onderzoeksresultaten besproken en de verschillende mogelijke behandelmogelijkheden toegelicht.
3.5 De internist stelt dus niet zelf de diagnose of het behandelplan te hebben vast- of opgesteld, aangezien dit al was gebeurd. Hij zegt nimmer uit te zijn gegaan van een langzaam groeiende vorm van kanker en is altijd erg terughoudend in het spreken over ‘schoon verklaren’ of ‘herstel’. Hij heeft het behandelplan uitgevoerd, dat in overeenstemming was met het regionale protocol E. Klaagster werd behandeld volgens de richtlijnen met neo-adjuvante chemotherapie en – na de verwijdering van haar borst in december 2022– met aanvullende hormonale therapie. Van de ook ter overweging gegeven aanvullende radiotherapie heeft klaagster afgezien.
3.6 Het college is van oordeel dat – afgezien van de vraag of de internist degene is geweest die de diagnose heeft gesteld, nu dit in een MDO is gebeurd - er geen verkeerde diagnose is gesteld. De diagnostiek en de behandeling zijn volledig volgens de (destijds) geldende richtlijn uitgevoerd. Uit het medisch dossier van klaagster blijkt dat zij een groot lobulair mammacarcinoom (T4 tumor) had met uitzaaiing in de lever. Voorbehandeling met chemotherapie is bij deze grootte standaard. Bij klaagster was er na de chemotherapie nog een grote resttumor aanwezig. Na de borstverwijdering bij klaagster is de internist bij haar gestart met hormonale therapie. Klaagster zag af van de aanbevolen aanvullende radiotherapie. De follow-up die de internist in april 2023 bij klaagster deed, inzake de hormonale therapie, is naar het oordeel van het college juist geweest. Volgens de regionale richtlijn zou vervolgens pas een jaar later weer een follow-up moeten plaatsvinden. Naar het oordeel van het college heeft de internist – voor zover hij hier dus al bij betrokken was – de juiste diagnose gesteld en de juiste behandeling uitgevoerd. Voor zover klaagster met haar klacht heeft bedoeld dat de internist haar gezegd zou hebben dat zij zou genezen terwijl later bleek dat dit niet het geval was, dan oordeelt het college dat hiervan niets blijkt in of uit het medisch dossier. Nu de internist ook tegenspreekt dat hij tegenover klaagster zou hebben gesproken over een langzaam groeiende kankersoort en over volledig herstel, kan het college dan ook niet vaststellen dat hij een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven.
Slotsom
3.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is op 4 maart 202 gegeven door E.A. Messer, voorzitter, R.P. Wijne,
lid-jurist, O.R.C. Busch, R.J. Klicks en C.M.F. Kruijtzer, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.A.E. Veeren, secretaris.