ECLI:NL:TADRSHE:2025:35 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 25-110/DB/GLD/W
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2025:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-03-2025 |
Datum publicatie: | 04-03-2025 |
Zaaknummer(s): | 25-110/DB/GLD/W |
Onderwerp: | Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking |
Beslissingen: | Wraking |
Inhoudsindicatie: | Wraking kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de wrakingskamer van de
Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch als plaatsvervanger van de wrakingskamer
van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 3 maart 2025
in de zaak 25-110/DB/GLD/W
naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:
verzoeker
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 24-045/AL/GLD met verzoeker als klager. Het door verzoeker als klager ingediende verzetschrift tegen de in de klachtzaak 24-045/AL/GLD gegeven voorzittersbeslissing is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2024 door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. M.H. Pluymen en H.K. Scholtens, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn, als griffier. Ter zitting heeft verzoeker de wraking verzocht van bovenvermelde voorzitter.
1.2 Bij beslissing van 27 januari 2025 heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaard (ECLI:NL:TADRSHE:2025:20).
1.3 Op 17 februari 2025 heeft verzoeker onderhavig wrakingsverzoek ingediend jegens bovenvermelde voorzitter (hierna: de gewraakte tuchtrechter).
1.4 Op 17 februari 2025 heeft de gewraakte tuchtrechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.5 Het wrakingsverzoek is in behandeling genomen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch, verder te noemen de wrakingskamer, als plaatsvervanger van de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden.
1.6 De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op het verzoek tot wraking van 17 februari 2025, inclusief de bijlagen 1 tot en met 7, en het verweerschrift van de gewraakte tuchtrechter van 17 februari 2025.
2. GRONDEN VAN HET WRAKINGSVERZOEK
2.1 Verzoeker licht toe dat hij de wrakingsgronden die ten grondslag worden gelegd aan onderhavig wrakingsverzoek niet eerder naar voren heeft kunnen brengen, omdat zij pas zijn ontstaan en door verzoeker zijn ontdekt door uitlatingen die de gewraakte tuchtrechter heeft gedaan na het moment dat hij op de zitting zijn redenen voor wraking hoorde. Het gaat onder meer om uitlatingen die de gewraakte tuchtrechter nog op die zitting heeft gedaan, maar nadat verzoeker zijn eerste wrakingsverzoek heeft gedaan.
2.2 Verzoeker acht de kans groot dat de gewraakte tuchtrechter zichzelf de zaak van verzoeker heeft toegedeeld, als voorzitter van de raad. De Orde van Advocaten wilde verzoeker daarover geen antwoord geven. Verzoeker acht dit verdacht en het geeft hem de indruk dat de gewraakte tuchtrechter zichzelf de zaak heeft toebedeeld om verzoeker terug te kunnen pakken door de klacht af te wijzen, ongeacht of hij die klacht terecht vindt. Verzoeker had immers ongezouten kritiek geuit op de gewraakte tuchtrechter in zijn vernietigende verzetschrift en heeft ook een klacht ingediend bij de minister van Justitie en Veiligheid en de Tweede Kamer over het onacceptabel lage juridische niveau van de gewraakte tuchtrechter. Verzoeker concludeert dat het bizar is dat iemand raadsheer is in een gerechtshof, terwijl diegene duidelijk niets begrijpt van het recht. Dat is feitelijk en niet beledigend bedoeld, maar het kan haast niet anders volgens verzoeker dan dat dit beledigend werkt.
2.3 Ook op de zitting heeft de gewraakte tuchtrechter uitlatingen gedaan die wijzen op partijdigheid. Ten eerste gaf de gewraakte tuchtrechter schoorvoetend toe dat hij ook de tuchtrechter is geweest in verzoekers eerdere zaak tegen dezelfde verweerder, toen verzoeker hem daarmee confronteerde. Ten tweede veinsde de gewraakte tuchtrechter op de zitting dat hij nergens in de stukken iets had gelezen over de ongezouten kritiek die verzoeker heeft geuit op zijn juridische niveau. Verzoeker acht dat onzin. Uit de reacties van de andere tuchtrechters en de griffier las verzoeker af dat zij hem niet geloofden. Ten derde probeerde de gewraakte tuchtrechter verzoeker erin te luizen en om hem te verleiden om de hele raad van discipline te wraken, omdat het wrakingsverzoek daarmee niet in behandeling kon worden genomen op grond van het Wrakingsprotocol. Verzoeker wijst erop dat niets hiervan is terug te vinden in het proces-verbaal, dat daarin een foute weergave staat van wat er is gezegd en dat het onacceptabel onvolledig is.
2.4 In zijn verweer op het eerste wrakingsverzoek heeft de gewraakte tuchtrechter twee argumenten gegeven die wijzen op zijn partijdigheid. Hij heeft ten eerste gesteld dat verzoeker zijn wrakingsverzoek te laat zou hebben ingediend, maar dat is flauwekul omdat verzoeker zich kraakhelder gehouden heeft aan artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Het kan bijna niet anders dan dat de gewraakte tuchtrechter met zijn vergezochte interpretatie van dat artikel bewust een onjuist feit stelde. Dat geeft op zijn minst de schijn van partijdigheid, naast het feit dat daarmee meineed wordt gepleegd. Ook heeft de gewraakte tuchtrechter verzocht om het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond te verklaren. Dit geeft de schijn dat hij daarmee wilde voorkomen dat verzoeker gehoord zou worden over zijn wrakingsverzoek, hoewel hij wist dat verzoeker geen tijd had om zijn wrakingsverzoek op schrift te stellen. Verzoeker acht dit verzoek van de gewraakte tuchtrechter niet alleen ongepast, maar ook onwettig. Titel IV van het Wetboek van Strafvordering laat een kennelijk ongegrondverklaring namelijk niet toe. Zodra een wrakingsverzoek ontvankelijk is, moet verzoeker worden gehoord op grond van artikel 515 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. De gewraakte tuchtrechter is dus incompetent, of heeft bewust een onjuist feit gesteld waarmee hij meineed heeft gepleegd.
2.5 De gewraakte tuchtrechter heeft daarnaast eerst om uitstel gevraagd van de zitting waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld. Op de nieuw ingeplande zitting is hij vervolgens niet verschenen zonder opgave van een acceptabele reden. Daardoor is de procedure onnodig drie maanden uitgesteld, wat enkel in het nadeel is van verzoeker. Dat wist de gewraakte tuchtrechter en hij heeft verzoeker daarmee willen straffen en ontmoedigen. Verzoeker acht dit een verdere indicatie van de partijdigheid.
2.6 Verzoeker verzoekt om het onderhavige wrakingsverzoek naar een wrakingskamer bestaande uit tuchtrechters van een andere raad van discipline dan die in het ressort ’s-Hertogenbosch te sturen.
3. VERWEER
3.1 De gewraakte tuchtrechter ontkent de beschuldigingen aan zijn adres. Hij wijst erop dat bij de raad door de griffie wordt beslist wie welke zaak ter beoordeling krijgt voorgelegd en dat de voorzitters tot dat moment niet weten welke klachten door en tegen wie zijn ingediend. Ook betwist de gewraakte tuchtrechter de lezing van verzoeker over de gang van zaken op de zitting. De vraag wie verzoeker wilde wraken zag niet op de hele raad, maar op de zittingscombinatie van die zitting. Voor het overige verwijst de gewraakte tuchtrechter naar het proces-verbaal van de zitting. Het komt de gewraakte tuchtrechter voor dat zijn verweer in de eerste wrakingsprocedure geen wrakingsgrond kan opleveren. De wrakingskamer heeft zich over het al dan niet doeltreffend zijn van die verweren uitgelaten. Of de gewraakte tuchtrechter daarbij in persoon is verschenen acht hij niet ter zake doende.
4. BEOORDELING
Opmerkingen vooraf
4.1 Verzoeker verzoekt om dit wrakingsverzoek niet in behandeling te laten nemen door de wrakingskamer van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. Op grond van artikel 3 lid 1 van het Wrakingsprotocol worden wrakingsverzoeken in beginsel behandeld door tuchtrechters uit een andere raad. De vaste werkwijze is dat wrakingsverzoeken gericht tot tuchtrechters uit de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden worden behandeld door een wrakingskamer bestaande uit tuchtrechters van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch. De omstandigheid dat verzoeker ontevreden is met een eerdere beslissing van een wrakingskamer bestaande uit tuchtrechters van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch vormt geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Toetsingskader
4.2 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een tuchtrechter mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.
4.3 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling
4.4 Door verzoeker wordt vermoed dat de gewraakte tuchtrechter zichzelf de zaak van verzoeker heeft toegeëigend. Daarvoor bevinden zich geen aanknopingspunten in het dossier. Dit wordt ook betwist door de gewraakte tuchtrechter. De wrakingskamer merkt daarbij op dat de door de gewraakte tuchtrechter geschetste werkwijze bij het indelen van zaken zeer gebruikelijk is binnen de raden van discipline.
4.5 Wat verzoeker aanvoert onder de eerste twee punten in overweging 2.3, leveren – voor zover het niet al een herhaling betreft – evenmin een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid op. In de beslissing van 27 januari 2025 is reeds geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de gewraakte tuchtrechter al heeft beslist in de eerdere klachtzaak onvoldoende is voor een objectieve vrees voor partijdigheid. Ook is daar geoordeeld dat er in objectieve zin geen grond is om te vrezen dat de gewraakte tuchtrechter vooringenomen en/of partijdig is omdat verzoeker kritische opmerkingen heeft gemaakt over de kwaliteit van de betreffende tuchtrechter. De wrakingskamer ziet geen reden om tot een ander oordeel te komen. Wat betreft het derde punt uit overweging 2.3, heeft de gewraakte tuchtrechter toegelicht dat zijn vraag niet zag op de gehele raad, maar slechts de zittingscombinatie van de raad. Ook hierin ziet de wrakingskamer geen objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
4.6 Tot slot ziet de wrakingskamer ook geen objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid in het verweer dat de gewraakte rechter in zijn eerste wrakingsverzoek heeft gevoerd of de omstandigheid dat hij zich heeft afgemeld voor de zitting. Allereerst zien de gewraakte handelingen niet op het gedrag van de gewraakte tuchtrechter in de onderliggende tuchtrechtelijke procedure (zaaknummer 24-045/AL/GLD). Op grond van artikel 1 lid 1 van het Wrakingsprotocol moet het echter gaan om ‘feiten en omstandigheden, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in die zaak schade zou kunnen lijden’. Dat verzoeker het niet eens is met de reactie van de gewraakte tuchtrechter op zijn eerste wrakingsverzoek, is daarvoor evenmin voldoende. Dat geldt ook voor zover de gewraakte tuchtrechter eerst verhinderd was voor een zitting vanwege een vakantie en zich vervolgens voor de tweede datum heeft afgemeld wegens overige verplichtingen. Dat de gewraakte tuchtrechter hem heeft willen straffen door zijn procedure te laten vertragen, wordt door verzoeker gesteld maar blijkt nergens uit.
Conclusie
4.7 De wrakingskamer komt dan ook tot de conclusie dat van objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid kennelijk geen sprake is. De wrakingskamer zal dan ook op het wrakingsverzoek beslissen zonder behandeling ter zitting, op grond van artikel 4 van het Wrakingsprotocol. De wrakingskamer wijst er daarbij op dat het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling door de wetgever is bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter en mrs. H.C. Struijk en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken op 3 maart 2025..
Griffier Voorzitter
De beslissing is verzonden op 3 maart 2025