ECLI:NL:TGZRSHE:2025:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/6654
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2025 |
Datum publicatie: | 05-03-2025 |
Zaaknummer(s): | H2023/6654 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Verweerder was huisarts. Verweerder wordt onder meer verweten dat hij onvoldoende medische zorg heeft verleend, dat er een te summiere overdracht naar de uroloog is gedaan en dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. College: verweerder had geen antibioticum mogen voorschrijven zonder urineonderzoek met een urinestick te verrichten en eventueel een kweek in te zetten. Hij heeft niet adequaat gereageerd op de aanhoudende pijnklachten van de patiënt en de behandeling teveel op zijn beloop gelaten. In de verwijsbrief is op te summiere wijze verslag gedaan door daarin niet de pijnklachten op te nemen en de patiënt daarmee niet in een bredere context van de problematiek te presenteren. Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden door een derde te vertellen dat hij de patiënt had doorverwezen. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping. Proceskostenvergoeding. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 5 maart 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigde: [C], wonende in [D],
tegen
[E],
destijds huisarts,
destijds werkzaam in [B], verweerder,
gemachtigde: mr. R. Engwegen, werkzaam in Echt.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is de toenmalige echtgenote van de patiënt. De patiënt heeft ingeschreven
gestaan
in de huisartsenpraktijk van verweerder. Hij is gedurende een aantal maanden meerdere
keren bij
verweerder geweest in verband met onder meer pijn aan de rug, die uitstraalde naar
de bil.
Uiteindelijk is bij de patiënt kanker gediagnosticeerd, waaraan de patiënt is overleden.
1.2 Klaagster verwijt verweerder onder meer dat hij de klachten van de patiënt fors
heeft
gebagatelliseerd en miskend, dat hij onvoldoende medische zorg heeft verleend, dat
de
dossiervoering onjuist en ondermaats is, dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden
en dat hij
zich jegens de patiënt niet professioneel heeft opgesteld in de communicatie. Verweerder
is van
mening dat hem geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hierna
licht
het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 27 november 2023;
- de brief van 12 januari 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van
klaagster op 7
februari 2024;
- het verweerschrift, ontvangen op 27 juni 2024;
- het proces-verbaal van het op 24 juli 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van 5 december 2024 met bijlage, ontvangen van de gemachtigde van klaagster
op 6
december 2024;
- de brief van 12 december 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster;
- de brief van 13 december 2024, ontvangen van de gemachtigde van klaagster op
18 december 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 5 januari 2025.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 10 januari 2025. Klaagster
was met bericht
afwezig. Haar gemachtigde was wel aanwezig. Ook verweerder en zijn gemachtigde waren
aanwezig. De
gemachtigde van klaagster, verweerder en zijn gemachtigde hebben hun standpunten
mondeling
toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder is als huisarts werkzaam geweest. De patiënt heeft bij hem in de
huisartsenpraktijk
ingeschreven gestaan.
3.2 Op 18 januari 2023 heeft de patiënt in verband met pijn aan de rug die uitstraalde
naar de
bil, op de proef Zaldiar voorgeschreven gekregen. Omdat de patiënt pijnklachten
bleef houden, is op
9 februari 2023 besloten om in de plaats daarvan pregabaline voor te schrijven.
Op 17 februari 2023
heeft de patiënt gevraagd om een ander recept, omdat de klachten nog hetzelfde waren
en de
pijnstillers niet hielpen. De dosering pregabaline is toen opgehoogd naar tweemaal
daags twee
capsules en paracetamol.
3.3 Op 27 maart 2023 is de patiënt op de huisartsenpost (hierna: de HAP) geweest.
Over dit
contact is het volgende genoteerd (alle citaten voor zover van belang en letterlijk
weergegeven):
“(…) (S Arts) Al maanden pijn aan de bilnaad. Krijgt iedere keer andere medicatie.
Moest nu
fysiotherapie. Fysio zou zeggen dat er in de bil een spier vast zit. Ibuprofen 400mg
3 weken
geslikt, gestopt ivm TIA en maagklachten. Pregabaline werkt niet. Sinds gisteravond
hevige pijn.
Slaapt al 3 maanden niet. Neemt de hele nacht pijnstillers, kan niet functioneren
op het werk. Kan
niet meer zitten van de pijn. Is in de jaren 80 aan een fistel geopereerd. Denkt
dat er weer een
inwendige ontsteking zit. Roken+. Ontlasting is pijnlijk, geen bloedverlies gezien.
(O) Komt lopend
binnen, zit wel wat moeilijk. Anaal: uitwendige aambeien. Geen aanwijzingen voor
fisteling of sinus
pil, drukpijn gehele rechterbil, niet rood, niet gezwollen, geen infiltraat palpabel
(E) pijn bil
DD Fisteling (E icpc) L29 Andere/meerdere symptomen/klachten bewegingsapparaat (P)
voor nu
pijnstilling, advies verwijzing chirurg via eigen huisarts. Voor nu tramadol 50mg
3dd’’.
3.4 Op 28 maart 2023 is de patiënt bij verweerder op consult geweest. Verweerder
heeft naar
aanleiding van dit consult in het dossier genoteerd:
“S (…) pijn bil, veel pijnklachten. beleid? kan er niet van slapen. op de HAP geweest.
O
bilplooi: geen aanwijzing voor een abces vorming of anderzins itis
E Pilonidaal cyste/fistel P expect
S nog steeds veel last van de bil rechts liopen gb uitval --
O lumbaal: verstreken lordose, SI re gevioelig maar minder dan in verle den, nrl:
geen uitval
E Rug symptomen/klachten
P rt fysioTx >> piriformis syndroom analgesie: diclophenac 3d50mg ern PCM’’.
3.5 Op 28 april 2023 heeft verweerder de patiënt in verband met de pijn de maximale
dosering
paracetamol en tramadol voorgeschreven. Hij heeft de patiënt verwezen naar de radioloog
voor een
echo van de nieren en de blaas en besloten om een urineonderzoek te laten doen.
De echo van de
nieren en de blaas heeft op 8 mei 2023 plaatsgevonden. In een brief aan verweerder
van die datum
heeft de radioloog geschreven:
“(…) Zeer fors aspect van de prostaat met een AP-diameter van 9,7 cm. Conclusie:
blaasresidu na
mictie bij vergroting van de prostaat. Consult urologie wordt geadviseerd.’’
3.6 Op 10 mei 2023 heeft verweerder de uitslag van de echo van de nieren en de blaas
met de
patiënt besproken en de patiënt tamsulosine (een medicijn dat de samentrekking van
de gladde
spieren in prostaat en plasbuis vermindert, waardoor de urine gemakkelijker door
de plasbuis kan
stromen en het plassen makkelijker gaat) voorgeschreven. De patiënt heeft hij die
dag verwezen naar
de uroloog. In de verwijsbrief aan de uroloog heeft verweerder niet vermeld dat
de patiënt
pijnklachten had.
3.7 Op 19 mei 2023 heeft de patiënt triamcinolonzalf voorgeschreven gekregen in
verband met een
wond tussen de billen. Op 31 mei 2023 is de patiënt bij verweerder op consult geweest
en heeft hij
aangegeven dat de zalf niet hielp. Verweerder heeft de patiënt toen verwezen naar
de
anderhalvelijnszorg. Naar aanleiding van het consult van 31 mei 2023 heeft hij in
het dossier
genoteerd:
“S (…) zalf helpt niet, ander alternatief ? heeft ook veel last van de aambeien
def: met
douwen , heeft ook BHP klachten waarvoor URO ingeschakeld
O anus: duidelijk meerdere hgemorroiden a vue en er omheen ws reactief door lekkegae
peri-anaal
dermatitis
E hemorroiden
P laxering >> lactulose VB HLK PP >> uitleg procedure A BERICHT (MedOvd)’’.
3.8 Op 2 juni 2023 is de patiënt bij het medisch centrum geweest waarnaar hij op
31 mei 2023 door
verweerder is verwezen. In een brief van het medisch centrum aan verweerder is geschreven:
“(…) Insp: skintags; forse excoriaties mer erythemateuze schilfering peri-anaal.
E/ peri-anaal
eczeem. Beleid (02-06-2023): Uitleg; start TA creme 2d wisselschema; stop badedas!
; co. 4
weken.’’.
3.9 Op 9 juni 2023 is de patiënt bij de uroloog geweest. In een brief aan verweerder
heeft de
uroloog als conclusie geschreven:
“rsidu na mictie ws door BPH DD door st na rectumchirurgie, echter pas sinds half
jaar klachten.
Klachten bij het scrotum ws ook secundair aan hypertone BB Beleid: Gegevens [naam
van een
ziekenhuis] urologie opvragen start combodart, apotheek [adres apotheek] Controle
4-5 mnd met
residu na mictie Folder TURP meegeven pm evt TURP, dan wel volumereductie met combodart
nodig.’’
3.10 Op 19 juni 2023 heeft de patiënt aangegeven dat de zalf die hij smeerde voor
de uitslag bij
en de huidflapjes rond de anus niet echt hielp. De patiënt heeft toen Dermovate
voorgeschreven
gekregen. Op 19 juni 2023 is in het dossier genoteerd dat de patiënt nog steeds
redelijk wat
klachten had. Het beleid was om door te gaan met de pregabaline.
3.11 Op 5 juli 2023 had de patiënt nog veel last van de huid rond de anus en de bilnaad.
In het
dossier is genoteerd dat bij de billen sprake is van lichte irritatie, dat er aambeien
bij de anus
aanwezig zijn en dat er geen huiddefecten zijn.
3.12 Op 24 juli 2023 heeft de patiënt telefonisch contact gehad met de uroloog vanwege
de pijn. De
controleafspraak die naar aanleiding van het bezoek aan de uroloog op 9 juni 2023
was gepland, is
toen vervroegd.
3.13 Op 28 juli 2023 is de patiënt op de HAP geweest, omdat hij het niet meer uithield
van de
pijn. De arts op de HAP heeft toen besloten om te starten met oxycodon. Twee dagen
later, op 30
juli 2023, is de patiënt nogmaals op de HAP geweest in verband met onhoudbare pijn.
In overleg met
een arts-assistent chirurgie is de patiënt toen naar de afdeling Spoedeisende Hulp
(hierna: SEH)
van een ziekenhuis verwezen. Daar is de patiënt onderzocht, waarna werd vastgesteld
dat sprake was
van een perianaal abces. Daarvoor heeft incisie en drainage plaatsgevonden.
3.14 Op 7 augustus 2023 is de patiënt bij de uroloog geweest. De uroloog heeft toen
geconcludeerd
dat sprake was van dysfunctional voiding (het onvrijwillig aanspannen van de spieren
tijdens het
plassen). Het beleid was onder meer om te starten met bekkenfysiotherapie.
3.15 Op 10 augustus 2023 is de patiënt op de polikliniek van de afdeling chirurgie
van een
ziekenhuis geweest. Deze afspraak was vervroegd vanwege de door de patiënt ervaren
pijnklachten. De
behandelend arts heeft in de brief aan verweerder geschreven dat de klachten die
de patiënt had,
niet verklaard konden worden door het perianaal abces dat de patiënt heeft gehad.
3.16 Op 12 en 13 augustus 2023 heeft de patiënt meerdere keren telefonisch contact
opgenomen met
de HAP in verband met pijn.
3.17 Op 22 augustus 2023 heeft verweerder een kuur voorgeschreven in verband met
het vermoeden van
een blaasontsteking. Verweerder heeft geen urineonderzoek en lichamelijk onderzoek
verricht.
3.18 Op 23 augustus 2023 is de patiënt naar de SEH gegaan vanwege forse pijnklachten.
Toen is een
massa naast de prostaat ontdekt. De patiënt bleek kanker te hebben. Op
24 september 2023 is hij overleden. De patiënt is 61 jaar geworden.
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klaagster verwijt verweerder:
a) dat hij de klachten van de patiënt fors heeft gebagatelliseerd en miskend en
niet goed verslagen
heeft;
b) dat hij de NHG-richtlijn Lage rugklachten onterecht, te lang en niet goed heeft
gevolgd;
c) dat de verslaglegging onjuist is en dat hij niet tijdig heeft verwezen naar een
chirurg;
d) dat hij het beroepsgeheim heeft geschonden door met de buurvrouw te praten over
de verwijzingen;
e) dat er onvoldoende lichamelijk onderzoek is gedaan. Er was diverse malen reden
om een rectaal
toucher te doen. Dit is achterwege gelaten;
f) dat hij zijn persoonlijke inlogcode aan de assistente en waarnemer heeft verstrekt
en dat de
verslaglegging in het EPD ondermaats is;
g) het leveren van onvoldoende medische zorg aan een ernstig zieke patiënt en het
niet handelen
volgens de NHG-richtlijn Cystitis;
h) dat hij een te summiere overdracht naar de uroloog heeft gedaan;
i) dat de NHG-richtlijn Hemorroïden niet goed is gevolgd;
j) dat hij zich jegens de patiënt niet professioneel heeft opgesteld in de communicatie.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Verweerder is geen huisarts meer. In artikel 47 lid 4 van de Wet op de Beroepen
in de
individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat ook in geval van doorhaling
van een
inschrijving in het BIG-register de betrokken zorgverlener aan tuchtrechtspraak
onderworpen blijft
voor handelen of nalaten gedurende de tijd dat de zorgverlener in het BIG-register
ingeschreven
stond. Aangezien verweerder in de periode waar de klacht op ziet, ingeschreven stond
in het
BIG-register, kan het college de klacht beoordelen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.2 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor verweerder geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
5.3 Het college zal eerst de klachtonderdelen b) tot en met j) bespreken en daarna
klachtonderdeel
a).
Klachtonderdeel b) de NHG-richtlijn Lage rugklachten is onterecht, te lang en niet
goed gevolgd
5.4 Klaagster is van mening dat de anamnese die verweerder bij de patiënt heeft
afgenomen voor de
rugklachten onvoldoende was. In het dossier is nergens iets terug te vinden over
de invloed van
rust, beweging en houding op de klachten, de mate van belemmering in het dagelijks
functioneren en
de relatie van de klachten met de arbeidssituatie. Op grond van de NHG-richtlijn
Lage rugklachten
had volgens klaagster hierop doorgevraagd moeten worden. In het dossier staat alleen
vermeld dat de
patiënt veel in bed ligt. Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten
onrechte en te
lang heeft vastgehouden aan de diagnose (aspecifieke) rugklachten. Klaagster heeft
aangevoerd dat
op grond van de NHG-richtlijn leefadviezen en adviezen over het omgaan met pijn
bij langdurige
rugklachten bij het medisch beleid horen, maar dat die nooit zijn gegeven. De patiënt
had volgens
klaagster klachten in de bil- en anaalregio. De NHG-richtlijn mag niet worden toegepast
bij
klachten aan de bil. Volgens klaagster duurden de klachten van de patiënt onverklaarbaar
lang. Er
was sprake van nachtelijke verergering van de pijn. Verweerder had dan ook alert
moeten zijn op de
specifieke oorzaken van de pijn.
5.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de NHG-richtlijn heeft gevolgd en dat hij
steeds de
benodigde vragen heeft gesteld. Dat op bepaalde vragen geen antwoord in het dossier
staat vermeld,
impliceert volgens hem niet dat die vragen niet zijn gesteld. Hij heeft alleen vermeld
wat relevant
en van belang was voor een eventuele opvolging. Volgens verweerder is het vanwege
de leesbaarheid
gebruikelijk om op die wijze aan verslaglegging te doen. De alarmklachten zijn volgens
hem steeds
vermeld. Verweerder heeft aangevoerd dat hij ermee bekend is dat nachtelijke verergering
van de
pijn een signaal kan zijn van zenuwpijn, maar dat dit minder waarschijnlijk is als
andere symptomen
afwezig zijn. Volgens hem heeft hij naar al deze mogelijke symptomen gevraagd.
5.6 Het college begrijpt de klacht aldus dat verweerder de NHG-Standaard Aspecifieke
lagerugpijn
onterecht, te lang en niet goed heeft gevolgd. Naar het oordeel van het college
heeft verweerder
deze NHG-Standaard aanvankelijk kunnen volgen, maar heeft hij dit te lang gedaan
en te lang
vastgehouden aan de door hem gestelde diagnose. Verweerder heeft eerst op de proef
Zaldiar
voorgeschreven. Omdat de patiënt pijnklachten bleef houden, heeft hij vervolgens
besloten om in de
plaats daarvan pregabaline voor te schrijven, wat een zeer sterke pijnstiller is.
Daarna heeft
verweerder de dosering van de pregabaline nog opgehoogd, omdat de pijnstilling nog
niet hielp, en
bestond het beleid ook uit het nemen van paracetamol. Op 28 maart 2023, toen de
patiënt nog veel
pijnklachten had, heeft verweerder de pregabaline gestopt en heeft hij, naast de
paracetamol,
diclofenac voorgeschreven. De ruim twee maanden durende, aanhoudende pijnklachten
van de patiënt en de omstandigheid dat het door verweerder ingezette beleid niet dan
wel onvoldoende effect had, hadden voor verweerder aanleiding moeten zijn om op 28
maart 2023 zijn diagnose te heroverwegen of zijn differentiaal diagnose te
verbreden. Dat de mate waarin de patiënt pijn ervoer wisselend was, zoals door verweerder
ter
zitting aangegeven, maakt dit niet anders. Het college is van oordeel dat verweerder
niet adequaat
heeft gereageerd op de aanhoudende pijnklachten van de patiënt, de behandeling teveel
op zijn
beloop heeft gelaten, te weinig heeft uitgevraagd en nader onderzoek had moeten
doen.
Klachtonderdeel b) is dan ook gedeeltelijk gegrond, voor zover het gaat om het te
lang volgen van
de genoemde NHG-Standaard.
Klachtonderdeel c) de verslaglegging is onjuist en de patiënt is niet tijdig verwezen
naar een
chirurg
5.7 Klaagster heeft aangevoerd dat de patiënt op 27 maart 2023 op de HAP heeft
aangegeven dat hij
vergelijkbare klachten had als bij een eerder abces. Het advies van de huisarts
op de HAP was om de
volgende dag via de eigen huisarts een verwijzing te regelen voor een chirurg. Dit
staat ook in het
verslag van de HAP. Volgens klaagster heeft verweerder in het dossier echter ten
onrechte genoteerd
dat het beleid van de HAP expectatief was. Klaagster is van mening dat verweerder
de patiënt op 28
maart 2023 had moeten doorverwijzen naar een chirurg, gelet op de duur van de klachten.
De patiënt
heeft daarop ook aangedrongen. Ook op andere momenten is de patiënt volgens klaagster
niet
doorverwezen terwijl daarom wel was verzocht en dit wel had gemoeten. Ter zitting
heeft de
gemachtigde van klaagster aangegeven dat de uitslag van de echo van de nieren en
de blaas van 8 mei
2023 een indicatie was om de patiënt naar de chirurg te verwijzen.
5.8 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de huisarts op de HAP niet afdoende
in staat is om
te kunnen beslissen over een eventuele doorverwijzing, omdat die huisarts over beperkte
medische
informatie van de patiënt beschikt. Hij concludeert dat de noodzaak voor doorverwijzing
naar een
chirurg volgens de huisarts op de HAP kennelijk niet groot is geweest dan wel dat
de huisarts op de
HAP de definitieve beslissing hierover wilde overlaten aan verweerder, aangezien
de huisarts op de
HAP de patiënt niet zelf naar een chirurg heeft doorverwezen. Volgens verweerder
was er op 28 maart
2023 geen noodzaak voor een doorverwijzing naar de chirurg, aangezien de situatie
nog ongewijzigd
was en verweerder in het verslag van de HAP ook geen aanleiding vond voor een doorverwijzing.
Op
andere momenten was er wel een noodzaak om de patiënt door te verwijzen en dit heeft
verweerder
toen ook gedaan. Verweerder heeft de patiënt verwezen naar een uroloog en een radioloog.
5.9 Het college is van oordeel dat verweerder de patiënt op 28 maart 2023 adequaat
lichamelijk
heeft onderzocht. Hij heeft toen geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid
van een abces of
een ontsteking. Naar het oordeel van het college was er op dat moment geen grond
aanwezig om de
patiënt te verwijzen naar een chirurg. Ook de uitslag van de echo van de nieren
en de blaas van 8
mei 2023 hoefde geen aanleiding voor verweerder te zijn om de patiënt naar de chirurg
door te
verwijzen, omdat in de brief van de radioloog aan verweerder stond vermeld dat de
prostaat een
AP-diameter van 9,7 cm had.
5.10 Het college heeft geen aanwijzingen gevonden dat de dossiervoering onjuist is.
De
omstandigheid dat verweerder niet heeft opgeschreven hoe erg de pijn was, maakt
niet dat de
dossiervoering onjuist is. Ook de vermelding door verweerder (naar aanleiding van
zijn contact met
klager op 28 maart 2023) over het expectatieve beleid, maakt niet dat van een onjuiste
dossiervoering sprake is. Voor zover die vermelding weergeeft hoe verweerder het
beleid van de HAP
interpreteert, is dat niet onjuist, omdat de arts op de HAP het verdere beleid heeft
willen laten
bepalen door verweerder. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Klachtonderdeel d) het beroepsgeheim is geschonden
5.11 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder aan een buurvrouw van de patiënt
heeft gevraagd hoe
het met de patiënt ging. Volgens haar heeft verweerder de buurvrouw tijdens dit
gesprek verteld dat
hij de patiënt drie keer heeft doorverwezen.
5.12 Verweerder heeft ter zitting gezegd dat de buurvrouw van de patiënt bij hem
op de praktijk
was en dat toen ter sprake kwam dat de patiënt was overleden. Verweerder heeft de
buurvrouw
gevraagd of zij zijn deelneming wilde overbrengen en tegen haar gezegd dat hij het
allemaal niet
begreep aangezien hij de patiënt had doorverwezen. Volgens verweerder is hij er
verder niet diep op
ingegaan. Mogelijk heeft hij de buurvrouw nog wel verteld waarnaar hij de patiënt
heeft verwezen.
5.13 Op grond van artikel 7:457 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een zorgverlener
een
beroepsgeheim. Dit houdt in dat een zorgverlener aan anderen dan de patiënt geen
informatie over de
patiënt mag verstrekken, tenzij de patiënt daar toestemming voor heeft gegeven,
de wet dit
voorschrijft of er sprake is van een andere grond op basis waarvan het beroepsgeheim
mag worden
doorbroken. Het medisch beroepsgeheim blijft ook na de dood van de patiënt gelden.
5.14 Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij tegen de buurvrouw van de patiënt
in ieder geval
heeft verteld dat hij de patiënt heeft doorverwezen. Het medisch beroepsgeheim ziet
op de
informatie die een zorgverlener bij het uitoefenen van zijn beroep als geheim te
zijner kennis is
gekomen en die hij door het uitoefenen van zijn beroep heeft verkregen en waarvan
hij het
vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Informatie over verwijzingen valt daaronder.
Aangezien er
geen sprake was van een situatie op grond waarvan verweerder zijn beroepsgeheim
mocht doorbreken,
is dit dan ook informatie die verweerder niet met een ander, in dit geval de buurvrouw
van de
patiënt, had mogen delen. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder zijn beroepsgeheim
heeft
geschonden. Klachtonderdeel d) is gegrond.
Klachtonderdeel e) er is onvoldoende lichamelijk onderzoek gedaan
5.15 Klaagster is van mening dat er onvoldoende lichamelijk onderzoek is gedaan.
Er was volgens
haar meerdere keren reden om een rectaal toucher te doen, hetgeen verweerder niet
heeft gedaan.
5.16 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij steeds het lichamelijke onderzoek
heeft
verricht dat noodzakelijk was. Hij heeft aangegeven geen rectaal toucher te hebben
gedaan, omdat
dit onderzoek geen toegevoegde waarde zou hebben gelet op de diagnose van de uroloog.
Bovendien had
er eerder in het gebied een heelkundige ingreep plaatsgevonden. Verweerder merkt
op dat de uroloog
waarnaar verweerder de patiënt had verwezen, ook geen noodzaak zag om een rectaal
toucher te doen.
5.17 Naar het oordeel van het college bestond er op grond van de door klager gepresenteerde
klachten geen indicatie voor een rectaal toucher. Klachtonderdeel e) is dan ook
ongegrond.
Klachtonderdeel f) de persoonlijke inlogcode is aan de assistente en de waarnemer
verstrekt en de
verslaglegging is ondermaats
5.18 Klaagster heeft aangevoerd dat de persoonlijke inlogcode van verweerder ook
door anderen is
gebruikt. Ook heeft zij aangevoerd dat belangrijke gespreksaantekeningen, zoals
over de ernst van
de pijn en de dringende verzoeken om een verwijzing en huisbezoek, in het dossier
ontbreken. In het
dossier heeft verweerder ook niet genoteerd dat de patiënt het niet eens was met
het gekozen
beleid. Volgens klaagster is er geen sprake van gestructureerde en zorgvuldige dossieropbouw
met
onderbouwing van de stappen. Ook zijn volgens haar feiten en meningen niet duidelijk
in het dossier
genoteerd en niet duidelijk gescheiden. Zij geeft als voorbeeld dat bij het eigen
verhaal van de
patiënt in het dossier is geschreven “klinisch verhaal van blaasontsteking’’.
5.19 Verweerder heeft aangevoerd dat binnen het Huisarts Informatie Systeem (HIS)
iedereen een
eigen inlogcode heeft en dat alle medewerkers, met uitzondering van de praktijkondersteuner
huisartsenzorg GGZ (POH GGZ), werken met een UZI-pas, waarmee zij kunnen inloggen.
Iedere gebruiker
is volgens hem bovendien gekoppeld aan een gebruikersprofiel. Ter zitting heeft
verweerder gezegd
dat er één persoonlijke AGB-code werd gebruikt, aangezien verweerder als solist
werkzaam was. Deze
code staat overal in het medisch dossier. Verweerder heeft het hoofdprofiel en de
assistentes
hebben een subprofiel. Verweerder is van mening dat een en ander aldus conform de
regelgeving is.
Ook is hij van mening dat alle relevante zaken in het dossier zijn vermeld en het
dossier dan ook
aan de daaraan gestelde vereisten voldoet.
5.20 Het college begrijpt de klacht aldus dat de assistentes in de huisartsenpraktijk
geen
volledige toegang mochten hebben tot het dossier en geen volledige rechten mochten
hebben, wat
volgens klaagster wel het geval was, en overweegt als volgt. Een huisartsassistente
mag bij de
gegevens van een patiënt die hij of zij nodig heeft voor de uitvoering van zijn
of haar taken. Voor
wat betreft het verwijt dat de assistentes toegang tot die gegevens hadden, is klachtonderdeel
f)
dan ook ongegrond.
5.21 Het college is van oordeel dat de verslaglegging door verweerder weliswaar summier
is, maar
dat in het dossier de gegevens staan die voor een goede hulpverlening noodzakelijk
zijn. Het was beter geweest als verweerder de door de patiënt ervaren mate van pijn
had genoteerd,
maar hij heeft de pijn wel vermeld. De dossiervoering is dan ook niet ondermaats.
Klachtonderdeel
f) is ongegrond.
Klachtonderdeel g) er is onvoldoende medische zorg geleverd en niet gehandeld volgens
de
NHG-richtlijn Cystitis
5.22 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder op 22 augustus 2023 dacht dat er
sprake was van een
blaasontsteking. Een urineonderzoek heeft toen echter niet plaatsgevonden. Ook ander
onderzoek is
niet gedaan. Volgens klaagster hadden de spoedcontacten op 12 en 13 augustus 2023
vanwege de pijn
die de patiënt had en de omstandigheid dat de patiënt een kwetsbare oudere was,
door verweerder
meegewogen moeten worden bij het bepalen van het beleid. Bij een blaasontsteking
met weefselinvasie
dient volgens haar een kweek plaats te vinden en de urine te worden gecontroleerd
door middel van
een dipstick. De eerste keuze bij weefselinvasie is niet de door verweerder gegeven
Augmentin.
Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder niet heeft gehandeld als een
goede
hulpverlener door op 23 augustus 2023 nieuwe medicatie voor te schrijven zonder
de patiënt te hebben gezien. Volgens klaagster heeft verweerder tijdens het consult
op 22 augustus 2023 niet opgemerkt dat de patiënt zo
ziek was en enorm was afgevallen. Hij heeft daar ook niet naar gevraagd.
5.23 Verweerder betwist dat hij op 22 en 23 augustus 2023 niet op de juiste wijze
heeft gehandeld.
Bij hem was bekend dat er sprake was van een urineresidu als gevolg van een vergrote
prostaat,
hetgeen een verhoogde kans op een blaasontsteking gaf. Volgens verweerder is het
bij een verdenking
op een blaasontsteking met weefselinvasie mogelijk om direct een breedspectrum antibioticum
voor te
schrijven. Door direct te handelen en de benodigde medicatie voor te schrijven,
meent verweerder
juist aan zijn zorgplicht voor een kwetsbare oudere te hebben voldaan. Het is volgens
hem bij een
verdenking op een blaasontsteking niet altijd nodig dat diagnostiek wordt gedaan.
Ter zitting heeft
verweerder gezegd dat hij nooit een dipslide heeft ingezet. Dat onderzoek is volgens
hem niet
altijd even betrouwbaar.
5.24 Het college begrijpt de klacht aldus dat verweerder onvoldoende medische zorg
heeft geleverd
en niet heeft gehandeld volgens de NHG-Standaard Urineweginfecties. Het stelt vast
dat verweerder
het vermoeden had dat de patiënt een blaasontsteking had. Naar het oordeel van het
college lag het
in dat geval op zijn weg om door middel van onderzoek dit vermoeden al dan niet
te bevestigen en
een definitieve diagnose te stellen op basis van onderzoeksuitslagen. In de NHG-Standaard
Urineweginfecties is bepaald dat bij een klinisch vermoeden van een urineweginfectie
dit onderzoek
bestaat uit urineonderzoek en, in het geval de patiënt een man is, ook uit lichamelijk
onderzoek.
Verweerder heeft dit onderzoek niet gedaan. Hij heeft besloten om direct een antibioticum
voor te
schrijven. Naar het oordeel van het college heeft verweerder geen antibioticum mogen
voorschrijven
zonder urineonderzoek met een urinestick te verrichten en eventueel een kweek in
te zetten om de
verwekker van de blaasontsteking te identificeren en de resistentie te bepalen.
Als de verwekker en
het resistentiepatroon bekend zijn, had het medicatiebeleid daarop kunnen worden
aangepast indien noodzakelijk. Verweerder heeft beiden nagelaten. De conclusie is
dan ook dat verweerder niet heeft gehandeld volgens de NHG-Standaard Urineweginfecties.
5.25 Klaagster verwijt verweerder bovendien dat hij op 22 augustus 2023 niet heeft
opgemerkt dat
de patiënt enorm was afgevallen en zo ziek was en daar niet op heeft gereageerd.
Verweerder heeft
aangevoerd dat er op 22 augustus 2023 geen aanwijzingen waren dat de situatie ernstig
was. Hij
heeft toen ook niet opgemerkt dat de patiënt veel was afgevallen. Volgens verweerder
is dit hem ook
niet verteld. Het college kan op grond van het dossier niet vaststellen dat de patiënt
het
gewichtsverlies aan verweerder heeft meegedeeld. Uit het dossier blijkt ook niet
dat sprake was van
gewichtsverlies en blijken ook geen aanwijzingen dat verweerder die dag, ook zonder
de mededeling
dat de patiënt zo ziek was, alert had moeten zijn op de later geopenbaarde ziekte
van de patiënt.
Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerder op dit punt in strijd heeft
gehandeld met
de beroepsnorm. Klachtonderdeel g) is gedeeltelijk gegrond.
Klachtonderdeel h) er is een te summiere overdracht naar de uroloog gedaan
5.26 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder in zijn verwijzing niets heeft geschreven
over de
pijnklachten, de verdere urologische anamnese en de bil-/anaalklachten. De diagnose
lumbago die
verweerder had gesteld, heeft hij daarin ook niet vermeld. Klaagster heeft ook aangevoerd
dat
verweerder als reden voor de verwijzing ”om klachten voor te zijn’’ heeft genoteerd
terwijl de
patiënt al klachten had en dat in de verwijzing is genoteerd dat sprake was van
een grote prostaat
in plaats van een zeer grote prostaat.
5.27 Verweerder heeft aangevoerd dat een verwijsbrief kort en bondig dient te zijn
en dat daarin
alle informatie dient te worden vermeld die voor de uroloog relevant is. Volgens
verweerder waren
alle klachten in de verwijsbrief vermeld en was de inhoud van de verwijsbrief van
proactieve aard.
Aan de verwijsbrief waren het verslag van de echo en de labuitslagen gehecht. De
uroloog beschikte
dan ook over alle benodigde informatie.
5.28 Het college overweegt als volgt. Een huisarts dient naast de reden van de verwijzing
in een
verwijsbrief de context te schetsen die de geconsulteerde nodig heeft om de juiste
zorg te kunnen
verlenen. Verweerder heeft in de verwijsbrief aan de uroloog niet de pijnklachten
van de patiënt
vermeld. Bovendien is in de episodelijst die was bijgevoegd de rugpijn niet als
gezondheidsprobleem
opgenomen. Het college is van oordeel dat de pijnklachten wel in de verwijsbrief
en episodelijst
hadden moeten worden opgenomen, aangezien de pijnklachten inmiddels van langdurige
aard waren en de
patiënt een echo wilde omdat hij het vermoeden had dat de pijn afkomstig was van
de nieren. Door de
patiënt op dit punt niet in een bredere context van de problematiek te presenteren,
is naar het
oordeel van het college in de verwijsbrief op te summiere wijze verslag gedaan.
Hiervan valt
verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel h) is gegrond.
Klachtonderdeel i) de NHG-richtlijn Hemorroïden is niet goed gevolgd
5.29 Klaagster heeft aangevoerd dat de patiënt nooit de in de NHG-richtlijn Hemorroïden
opgenomen
adviezen heeft gekregen. Volgens haar waren de zalfvoorschriften niet conform deze
richtlijn.
Verweerder heeft aangevoerd dat hij de patiënt direct heeft doorverwezen naar de
anderhalvelijnszorg nadat hij bij de patiënt de diagnose hemorroïden had gesteld.
5.30 Het college begrijpt de klacht aldus dat verweerder de NHG-Standaard Rectaal
bloedverlies
niet heeft gevolgd. Deze NHG-Standaard is van toepassing in het geval bij een volwassen
patiënt
sprake is van zichtbaar rectaal bloedverlies. Uit het dossier is niet gebleken dat
bij de patiënt
daarvan sprake was. Verweerder kan dan ook niet worden verweten dat hij de NHG-Standaard
Rectaal
bloedverlies niet heeft gevolgd. Naar het oordeel van het college heeft verweerder
juist gehandeld
door de patiënt naar de anderhalvelijnszorg te verwijzen voor de aambeien. Klachtonderdeel
i) is
ongegrond.
Klachtonderdeel j) verweerder heeft zich jegens de patiënt niet professioneel opgesteld
in de
communicatie
5.31 Volgens klaagster heeft de patiënt op 22 augustus 2023 gevraagd om een huisbezoek
omdat het
niet meer ging, maar moest de patiënt desondanks naar de huisartsenpraktijk komen.
Verweerder heeft
toen volgens haar tegen de patiënt gezegd: “Stel je niet zo belachelijk aan’’ Verweerder
betwist
dat hij dit heeft gezegd.
5.32 In gevallen waarin de lezingen van partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld
welke
van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op
de lezing van een
klagende partij niet gegrond worden bevonden. Voor het oordeel of een bepaalde verweten
gedraging
tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet namelijk eerst worden vastgesteld welke feiten
daaraan ten
grondslag gelegd kunnen worden. Volgens klaagster heeft verweerder tegen de patiënt
gezegd dat hij
zich niet zo moest aanstellen. Dat verweerder dit tegen de patiënt heeft gezegd,
wordt door hem
weersproken en kan dan ook niet door het college worden vastgesteld. Ook dit klachtonderdeel
is
daarom ongegrond.
Klachtonderdeel a) de klachten van de patiënt zijn fors gebagatelliseerd en miskend
en niet goed
verslagen
5.33 Klaagster heeft aangevoerd dat verweerder nergens in het dossier de ernst
van de pijn heeft
beschreven. Verweerder heeft in het dossier genoteerd “heeft last’’ en “houdt klachten
van’’,
terwijl in de verslagen van de HAP en de SEH staat vermeld: “hevige pijn’’, “onhoudbare
pijn”, “ik
houd het niet meer uit van de pijn”, “3 maanden slapeloze nachten van de pijn”,
“vreselijke veel
pijn”. Ook de fysiotherapeut heeft volgens klaagster de pijn beschreven. Volgens
klaagster is het
dan ook aannemelijk dat de patiënt tijdens de consulten bij verweerder ook van ernstige,
hevige
pijn heeft gesproken. Volgens klaagster is er dus sprake van gebagatelliseerde,
oneerlijke
verslaglegging die geen recht doet aan de feitelijke klachten. De patiënt voelde
zich niet door
verweerder gehoord.
5.34 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij op de juiste wijze is omgegaan
met de klachten
van de patiënt en dat de patiënt is doorverwezen wanneer dat nodig was. Hij heeft
aangevoerd dat
hij de patiënt meerdere keren heeft onderzocht en dat het abces toen niet is waargenomen.
Hij heeft
wel vastgesteld dat de patiënt last had van aambeien. Daarvoor heeft hij hem verwezen
naar de
anderhalvelijnszorg. De klachten zijn volgens verweerder niet miskend en gebagatelliseerd.
Wanneer
de patiënt contact opnam met de huisartsenpraktijk, werd op zeer korte termijn een
consult
ingepland. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitgebreid werd geluisterd
naar de klachten
van de patiënt, de benodigde actie werd ondernomen en het benodigde onderzoek werd
verricht.
Volgens verweerder is het afdoende dat in het dossier is genoteerd dat sprake was
van de nodige
pijnklachten. Dat het woord ‘erge’ daaraan niet is toegevoegd, heeft te maken met
de wijze
van noteren van verweerder.
5.35 Het college overweegt als volgt. Klachtonderdeel a) is gelijk te stellen aan
de
klachtonderdelen b), c) en e) tot en met i) en behoeft daarom hier geen verdere
bespreking.
Klachtonderdeel a) is dan ook gedeeltelijk gegrond.
Slotsom
5.36 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a), b) en g) gedeeltelijk
gegrond
zijn, de klachtonderdelen d) en h) geheel gegrond zijn en de andere klachtonderdelen
ongegrond
zijn.
Maatregel
5.37 Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen of een
maatregel op zijn
plaats is, en zo ja, welke. Verweerder is in meerdere opzichten tekortgeschoten
in de zorgverlening
aan de patiënt en heeft daarmee niet de zorg verleend die van hem mocht worden verwacht.
Bovendien
heeft hij zijn beroepsgeheim geschonden. Bij de aard en ernst van de tekortkomingen
en de
omstandigheid dat verweerder ter zitting niet heeft laten blijken dat hij de onjuistheid
van zijn
handelen inziet, past naar het oordeel van het college de maatregel van berisping.
Kostenveroordeling
5.38 Klaagster heeft verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die zij heeft
gemaakt in deze
procedure. Een kostenveroordeling is op grond van artikel 69 lid 5 Wet BIG mogelijk
aangezien het
college de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart en aan verweerder een maatregel
oplegt. Volgens de
Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg komt klaagster
in
aanmerking voor een forfaitaire vergoeding van de
reiskosten. Deze vergoeding bedraagt € 50,00.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen a), b) en g) gedeeltelijk gegrond en de klachtonderdelen
d) en h) geheel gegrond;
- legt verweerder de maatregel op van berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan klaagster de hierboven vastgestelde proceskostenvergoeding
van in
totaal € 50,- dient te betalen;
- bepaalt dat verweerder dit bedrag – nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden
– voldoet op
de bankrekening van klaagster, binnen vier weken nadat de gemachtigde van klaagster
schriftelijk
het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag
kan worden
gestort aan de gemachtigde van verweerder heeft laten weten.
Deze beslissing is gegeven door E.C.M. de Klerk, voorzitter, R.A. Steenbergen, lid-jurist,
N.B. van der Maas, M. van Mesdag en E.J.G.M. van Oosterhout, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door
D. van Grootveld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 5 maart 2025.