ECLI:NL:TADRSHE:2025:33 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-743/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2025:33
Datum uitspraak: 03-03-2025
Datum publicatie: 03-03-2025
Zaaknummer(s): 24-743/DB/OB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat. Schending van artikel 21 Rv kan verweerder worden aangerekend. Al voordat de dagvaarding was uitgebracht, was verweerder door de wederpartij gewezen op de correspondentie waar de schending van artikel 21 Rv op zag. Verweerder had dus kennis van het bestaan daarvan en het had vervolgens als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat op zijn weg gelegen om die correspondentie op te vragen bij klaagster of de wederpartij. Klacht in zoverre gegrond. Klacht ongegrond voor zover verweerder wordt verweten excessief te hebben gedeclareerd, zonder toestemming te hebben verrekend of informatie niet in te hebben gebracht in de procedure. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 3 maart 2025

in de zaak 24-743/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

gemachtigde: [naam]

over:

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 6 november 2023 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 16 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48|23|149K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij was de gemachtigde van klaagster aanwezig. Verweerder is niet verschenen.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07.1.

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 Tussen klaagster en verweerder is op 10 juni 2022 een overeenkomst van opdracht gesloten voor het incasseren van klaagsters vordering op [I]/[B] (hierna ook wel ‘IIT’) voor uitgevoerde werkzaamheden van het aanleggen van een ‘cleanroom’.

2.3 Verweerder heeft namens klaagster conservatoir derdenbeslag laten leggen en is vervolgens een procedure gestart.

2.4 Op 10 juni 2022 heeft verweerder [I] aangeschreven.

2.5 Op 16 juni 2022 heeft de manager van [I] aan verweerder geschreven:

Wij hebben uw e-mail ontvangen en zijn het inhoudelijk er niet mee eens. Uit uw e-mail ontbreken enorm veel belangrijke details.

U geeft aan dat de cleanroom functioneert naar behoren, dat is niet correct. Tevens wil ik u attenderen dat de cleanroom niet af is. Daarnaast kloppen de facturen niet met de overeenkomst.

Tevens moet [klaagster] nog een schade betalen van € 100.000,00. (…) Voor meer informatie omtrent de schade, kan [de gemachtigde van klaagster] u de brieven en e-mails van onze advocaten aan u laten zien. Daaruit kunt u ook halen dat de cleanroom niet af is.”

2.6 Op 29 juni 2022 heeft verweerder gereageerd op het bericht van [I].

2.7 Op 30 juni 2022 heeft de manager van [I] aan verweerder geschreven:

De cleanroom kan niet gebruikt worden en heeft de volgende gebreken: (…)

U geeft aan dat er geen afspraak is gemaakt omtrent het opleveren van de cleanroom op een bepaalde datum. Wij vinden het uitermate teleurstellend dat [de gemachtigde van klaagster] u incorrect heeft geïnformeerd hierover. Wij adviseren u, dat [de gemachtigde van klaagster] u de e-mail laat zien van 7 december 2020. De cleanroom zou volgens zijn planning in de eerste week van februari 2021 afgerond moeten zijn. Dit is helaas niet gebeurd. Hierdoor zijn wij onze opdracht van €1.500.000,00 euro verloren, uit coulance hebben wij een schadevergoeding van €100.000,00 verhaald bij [de gemachtigde van klaagster].

Uit uw e-mail kan ik herleide dat u de e-mails van onze advocaten niet hebt gelezen. Wij adviseren u de dagvaarding van onze advocaten te lezen van 11 februari 2022. Daarin staan alle bewijzen en e-mailcorrespondentie richting [de gemachtigde van klaagster]. [De gemachtigde van klaagster] heeft nog niet inhoudelijk gereageerd op meerdere e-mails van onze advocaten. (…)”

2.8 Op 13 juli 2022 heeft de gemachtigde van klaagster een nadere onderbouwing van de vordering aan verweerder verzonden.

2.9 Op 21 juli 2022 heeft verweerder een dagvaarding laten betekenen. Uit de dagvaarding volgt onder meer:

(…) VERWEER GEDAAGDE

20. IIT verweert zich niet tegen de verplichting tot betaling. Sterk, zij erkent die verplichting, maar brengt daartegen wisselende verweren in stelling. De ene keer zou de cleanroom niet te gebruiken zijn, de andere keer zou die gebreken vertonen, weer een andere keer zou [klaagster] een tegenvordering van €100.00,- verschuldigd zijn. [Klaagster] verwerkt en betwist alle door IIT aangevoerde verweren en constateert dat IIT niets aandraagt wat in de verste verte refereert aan een spoor van beginnend bewijs. IIT roept maar wat! (…)”

Bij de dagvaarding is onder meer een bericht van het Openbaar Ministerie bijgevoegd als bijlage.

2.10 Op 6 september 2022 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder geschreven:

Zie dat er een pittige factuur nog niet is betaald. Hoop dat binnen een week op te lossen. Hopelijk komt er een goed resultaat uit de kwestie, dan zijn die kosten snel vergeten.”

2.11 Op 22 september 2022 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:

De factuur is pittig, maar daar zitten ook de deurwaarderskosten en het griffierecht voor het beslag bij. Inmiddels is er een nieuwe factuur gestuurd, waar ook het griffierecht voor de bodemprocedure in zit. In de afloop van de procedure heb ik wel vertrouwen. (…) Van mijn financiële administratie kreeg ik de vraag wanneer de openstaande factuur betaald wordt, waar je me op 9 september over mailde. Heb je daar al zicht op?”

Daarop heeft de gemachtigde van klaagster diezelfde dag gereageerd:

Dank voor je reactie. !00% gelijk is minder waarschijnlijk, maar dat er betaald wordt lijkt met rechtvaardig. Het betalen van de facturen wordt medio volgende week.”

2.12 Op 28 september 2023 heeft de advocaat van IIT een conclusie van antwoord ingediend. Daaruit volgt, voor zover relevant:

(…) Schending artikel 21 Rv

41. Allereerst merkt [I] op dat zij bezwaren heeft tegen de wijze waarop diverse feiten in de dagvaarding zijn gepresenteerd. Meer specifiek merkt [I] op dat de feiten onvolledig zijn gepresenteerd in de dagvaarding. Van de gevoerde correspondentie vóór 2 juni 2022 wordt in de dagvaarding in het geheel geen melding gemaakt, laat staat dat deze als producties zijn overgelegd. Daardoor wordt door [klaagster] onterecht de indruk gewekt alsof er tot aanmaning van de advocaat van [klaagster] geen correspondentie over de vermeende openstaande facturen zou zijn gevoerd.

42. Uit de uitvoerige correspondentie, die door [I] alsnog bij deze conclusie wordt overgelegd, volgt dat [klaagster] de gebreken in feite heeft erkend, maar dat ze die pas wilde herstellen ná betaling van een (vermeende) restant vordering. Er is zelfs vanuit [I] een concept dagvaarding verstuurd. Daaruit volgt onverkort dat in de dagvaarding bij ‘verweer gedaagde’ aantoonbaar onterecht staat dat [I] maar wat zou roepen en niets van bewijs zou aandragen. Het tegendeel is waar. Uit de correspondentie volgt overduidelijk dat het juist [klaagster] is die nooit inhoudelijk heeft gereageerd op de verweren van [I]. Ook in de dagvaarding wordt niet inhoudelijk op de verweren ingegaan, maar volstaat [klaagster] met de blote stelling dat alle aangevoerde verweren worden verworpen en betwist.

43. Het weglaten van de volledige correspondentie met sommaties tot nakoming etc. van [I] getuigt van een verwijtbare vorm van onvolledigheid in de presentatie van de voor een rechterlijke beslissing essentiële feiten (art. 21 Rv). (…)

44. Mocht u, edelachtbare, achten dat afwijzing van de vordering een te zware sanctie is, dan geeft [I] u in overweging om in deze procedure de nevenvorderingen (rente en proceskosten) af te wijzen als sanctie voor het niet nakomen van de verplichting uit hoofde van artikel 21 Rv. (…)”

Bij de conclusie van antwoord is onder meer het bericht van 30 juni 2022 van [I] aan verweerder bijgevoegd.

2.13 Op 23 januari 2023 heeft verweerder een pleitnota voorgelegd aan de gemachtigde van klaagster met het verzoek daarop zijn commentaar te geven.

2.14 Op 24 januari 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. Verweerder heeft tijdens deze zitting gebruik gemaakt van een pleitnota. Daaruit volgt, voor zover relevant:

(…) 18. Tussen partijen zijn begin 2022 gesprekken gevoerd om uit de impasse te komen, maar die zijn op niets uitgedraaid. Telkens als [klaagster] dacht er met [I] uit te kunnen komen, kwam er weer een ander argument op tafel waardoor overeenstemming uitbleef. [I] spreekt in randnummer 37 van een concept dagvaarding die aan [klaagster] toegestuurd zou zijn, maar die is [klaagster] onbekend. Een afschrift daarvan wordt opvallend genoeg ook niet overgelegd.

Juridisch:

19. Dat laatste lijkt misschien irrelevant, maar wint aan belang tegen de achtergrond van het verwijt dat [I] aan [klaagster] maakt dat in strijd met artikel 21 Rv de rechtbank onvolledig is voorgelicht.

20. [I] duidt op gesprekken die tussen partijen gevoerd zijn begin 2022, waarvan [I] meent dat de rechtbank dat had moeten weten. [Klaagster] heeft hier geen belang aan gehecht omdat die gesprekken niet tot overeenstemming geleid hebben en er verder niet toe doen. Bovendien heeft [klaagster] gebreken aan de cleanroom niet erkend en zich in de dagvaarding beperkt tot waar het werkelijk om gaat, namelijk de incasso van openstaande facturen.

(…) 23. Aan [klaagster] valt geen enkele schending van artikel 21 Rv te verwijten, eerder treft dit verwijt [I] zelf. Om die reden meent [klaagster] dat aan de door [I] gesuggereerde gevolgen voorbijgegaan moet worden. (…)”

2.15 Op 20 maart 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:

Vanmiddag bespraken we de declaraties van ons kantoor. Ik heb nog even nagekeken of we het uurtarief per 1 januari substantieel verhoogd hebben. Dat is niet zo, op de reguliere indexering na. Daarom de vraag aan jou om de openstaande declaratie te betalen. In het vervolg zullen we in dit dossier geen kosten mee hoeven maken, behoudens de afwikkeling in geval van een veroordelend vonnis. Dan zullen we verhaal kunnen plegen op de verstrekte bankgarantie. Ik zie je betaling graag tegemoet.”

2.16 Bij vonnis van 22 maart 2023 heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld:

(…) 4.1. Het meest verstrekkende verweer van IIT houdt in dat de vordering moet worden afgewezen omdat HC de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv heeft geschonden. IIT voert daartoe aan dat HC de feiten onvolledig heeft weergegeven in de dagvaarding door de correspondentie die tussen partijen is gevoerd vóór 2 juni 2022 niet te vermelden en daarvan geen producties te overleggen. HC vermeldt in de dagvaarding dat IIT zich niet tegen de betalingsverplichting verweert en deze erkent, maar daartegen wisselende verweren aanvoert. Uit de door IIT overgelegde correspondentie blijkt echter dat dit onjuist is.

4.2. Volgens artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beoordeling van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Artikel 111 lid 3 Rv bepaalt dat de dagvaarding de door gedaagde aangevoerde verweren en de gronden daarvoor vermeldt. Het voorschrift van artikel 21 Rv betekent onder meer dat partijen geen feiten mogen achterhouden waardoor de rechter op het verkeerde been wordt gezet. Daaronder wordt ook begrepen het geval dat een partij slechts een deel van het verhaal vertelt en enkel de daarbij behorende stukken overlegt. HC heeft aan beide vereisten niet voldaan. Dat blijkt uit de feitelijke gang van zaken. De advocaat van IIT heeft immers al bij brieven van 22 november 2021 en 17 december 2021 uitgebreid bij HC geklaagd op meerdere punten, HC tot nakoming gesommeerd, haar schadevordering kenbaar gemaakt en IIT heeft zich op opschorting van haar betalingsverplichting beroepen. HC meldt in de dagvaarding dat zij met de e-mail van IIT van 16 juni 2022 ineens werd geconfronteerd met een tegenvordering. Echter de advocaat van IIT had in de hiervoor vermelde brieven van november en december 2021 al melding gemaakt van deze schadevordering. Evenmin is sprake van telkens wisselende verweren van IIT. IIT heeft zich vanaf 22 november 2021 op hetzelfde standpunt gesteld, zoals uit de hierboven weergegeven correspondentie blijkt. Het is daarentegen juist HC die tot de e-mail van 29 juni 2022 niet inhoudelijk heeft gereageerd. HC was dus al ruim voor de dagvaarding op de hoogte van het verweer van IIT en was zich ervan bewust dat IIT de vordering niet erkende. Door zo te handelen heeft HC het doel van artikel 21 Rv, namelijk te bevorderen dat het geschil in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure uit de verf komt, bemoeilijkt. Bovendien heeft HC verlof gekregen om beslag te laten leggen ter verzekering van haar vordering, waarbij de voorzieningenrechter de beslissing op hetzelfde onvolledige feitencomplex heeft gebaseerd. Dat uiteindelijk de volledige feiten wel boven tafel zijn gekomen, zoals HC heeft benadrukt, komt omdat IIT, en niet HC, wel de feiten volledig heeft aangevoerd, voorzien van de relevante producties. De rechter kan aan deze schending de gevolgen verbinden die hij geraden acht. Daarover zal hierna worden geoordeeld.

(…) 4.10. IIT moest aan HC betalen de aanneemsom van € 325.489,25 en de hierboven weergegeven meerwerkfacturen, zowel die zij al heeft betaald als die waarover hiervoor is geoordeeld dat zij die moet betalen. Dat is in totaal een bedrag van € 38.208,90 voor meerwerk. In totaal moest IIT dus € 363.698,14 aan HC betalen. Zij heeft betaald € 340.500,51, zodat een nog te betalen bedrag van € 23.197,63 resteert. Dit bedrag zal worden toegewezen.

(…) 4.12. In het licht van het feit dat de vordering deels wordt afgewezen en gelet op de schending door HC van artikel 21 Rv, zullen de proceskosten, waaronder begrepen de beslagkosten, als na te melden worden gecompenseerd. (…)”

2.17 Op 22 maart 2023 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder geschreven:

Leuk telefoongesprek, maar de rekeningen zijn en blijven extreem hoog. In totaal in deze kwestie € 16.096,72. Da’s heel veel geld voor een door mij tot in detail uitgewerkte zaak.

Voor rechtbankkosten € 3.360,72

Totaal intussen door [het advocatenkantoor van verweerder] gedeclareerd € 26.502,37

Kwestie [B]

€ 1064 hono

€ 3640 hono

€ 523,72 deurwaarder

€676,00 rechtbank

€ 710 hono

€ 2161,00 rechtbank

€ 262 hono

€ 71 hono

€ 6989 (extreem veel, buiten proportie!)

Totaal € 16.096,72

Zoals je voorstelde bestaat de mogelijkheid om in termijnen te betalen. Hier maak ik graag gebruik van.

Hopelijk met een goed resultaat. 1 april een eerste termijn van 33% en zo elke maand tot de factuur is betaald.”

2.18 Op 23 maart 2023 heeft verweerder het vonnis aan de gemachtigde van klaagster doorgestuurd.

2.19 Op 24 maart 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:

Ik deel je mening dat de kosten hoog zijn, er zit ook veel werk in. Je hebt veel documentatie aangeleverd, de keerzijde is dat ik veel werk heb moeten besteden aan het uitzoeken en het opstellen van een vordering die begrijpelijk en klip en klaar aan de rechtbank voorgelegd kan worden. De wetenschap vooraf was dat als je niks zou doen, je ook niks zou krijgen. Wat je moest doen, heb je gedaan en dat heeft tot resultaat geleid. Het vonnis dat de rechtbank gewezen heeft heb je inmiddels en [B] moet aan jou drie bedragen betalen (…) De proceskostenveroordeling is niet uitgesproken omdat die gecompenseerd is. Ieder van de partijen draagt de eigen kosten omdat een deel van de vorderingen afgewezen is. De rechter haalt er nog de schending van artikel 21 Rv bij, maar dat beschouw ik meer als een sneer in onze richting omdat de rechter zich daar op de zitting druk over heeft gemaakt, dan als een dragende motivering. Wat ervan zij, de advocaat van [B] heeft aangekondigd mij volgende week te zullen bellen over een praktische oplossing. Mij lijkt dat die erin gelegen is dat [B] alles ineens betaalt aan onze derdengeldenrekening en dat ik de bankgarantie retourneer. Als dat niet akkoord is, kunnen we ervoor kiezen de bankgarantie te claimen. Misschien dat als de betaling binnen komt, dat jouw probleem met de betaling van de openstaande factuur van ons kantoor daarmee ook verlicht wordt. Hebben we het nog wel over. In elk geval kan het dossier [B] voor jou snel gesloten worden (…)”

2.20 Daarop heeft de gemachtigde van klaagster gereageerd:

Als de poen op mijn rekening staat kan ik beoordelen wat de schade is. Graag zonder omwegen en zo snel mogelijk.”

2.21 Op 18 april 2023 heeft verweerder een bedrag van € 27.556,82 ontvangen van [B] op zijn derdengeldenrekening. Diezelfde dag heeft verweerder aan de gemachtigde van klager geschreven:

[B] heeft vandaag de proceskostenveroordeling voldaan en heeft aan onze derdengeldenrekening een bedrag betaald van € 27.556,82. Bijgaand stuur ik je het overzicht van de openstaande factuur en de einddeclaratie in dit dossier. Het gaat in totaal om een bedrag van € 9.088,31. Ik stel voor dat we dit verrekenen met de ontvangen derdengelden en dat ik het verschil van € 18.468,51 vandaag aan jou over laat maken. Akkoord? Dan ga ik het meteen regelen. (…)”

Daarop heeft de gemachtigde van klaagster gereageerd:

Okay, ik zie de betaling tegemoet.”

Verweerder heeft vervolgens die dag een bedrag van € 18.468,51 overgeboekt van de derdengeldenrekening naar de rekening van klaagster.

2.22 Op 27 juli 2023 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder geschreven:

Zoals met jou besproken ben ik het niet eens met de grote hoeveelheid uren die je hebt gedeclareerd inzake de kwestie [B]. Tevens trek ik de conclusie dat de rechtbank [klaagster] de mogelijkheid heeft ontnomen om de juridische kosten te vorderen bij de tegenpartij. Ik lees dat dit iets te maken heeft met de bezwaren van de rechter in de manier waarop de kwestie aanhangig is gemaakt.

Wat is de status vandaag, bedrag van het vonnis/uitspraak € 27.556,82

Totaal aan declaraties [kantoor van verweerder] € 19.828,69

Dit is buitenproportie en komt ook niet overeen met de gedetailleerde uitwerking van mij inzake al het geen is aangevoerd door [B]. Tja hoe gaan we hier mee om? Ik beraad me op de te nemen vervolgstappen.”

2.23 Op 10 augustus 2023 heeft verweerder aan de gemachtigde van klaagster geschreven:

Vorige week belde ik je over je onderstaande e-mail, om je uit te leggen hoe ik aan mijn declaraties gekomen ben. Je gaf me aan dat je tevreden bent over de manier waarop ik je zaak behandeld en bepleit heb en dat het resultaat je niet tegen gevallen is, omdat je er tevoren op voorbereid had dat een groot deel van je vordering (1 factuur over de doorbelasting van mankracht) geen (sterke) juridische basis heeft. Ook het uurtarief stelde je niet ter discussie omdat dat tevoren duidelijk was in ik vanaf 1 januari het tarief slechts met een marginale indexatie verhoogd heb, hoewel de wettelijke indexatie veel hoger was.

Je grief zit hem in het aantal uren dat ik voor je zaak berekend heb, wat volgens jou buitenproportioneel is, waardoor ik je ruim € 19.000,= heb gedeclareerd. Je onderbouwt dat met de stelling dat je zelf veel voorwerk gedaan hebt en mij alles pasklaar aangeleverd hebt, wat tijdbesparend had moeten werken. De hoeveelheid uren heb je afgezet tegen het procesresultaat van €27.556,= wat je tot de conclusie brengt dat de tijdsbesteding niet redelijk is. Ik heb je dat in ons gesprek proberen uit te leggen, maar je bleef bij het standpunt en gaf aan dat je overweegt om vervolgstappen te zetten, die bedoeld zijn om voor een deel van de kosten gecompenseerd te worden.

Omdat we het niet eens geworden zijn, merk ik hetgeen we besproken hebben aan als een klacht. Op de overeenkomst die we bij aanvang gesloten hebben, is de klachtenregeling van ons kantoor van toepassing, die je de mogelijkheid geeft een klacht in te dienen bij onze klachtfunctionaris, [kantoorgenoot]. Hij behandelt je klacht over de hoogte van de declaraties en zal je een antwoord geven.

Daarnaast wijs ik je op de gedragsregels advocatuur die op mijn functioneren van toepassing zijn. Gedragsregel 17 lid 1 schrijft voor dat een advocaat te allen tijde een redelijk honorarium in rekening moet brengen. Doet de advocaat dat niet, dan kan dat aanleiding zijn voor een tuchtklacht bij de deken van de orde van advocaten. In mijn geval is dat de deken van de orde Zeeland-West-Brabant, te bereiken via het bureau van de orde.

Ik meen echter dat ik een redelijk honorarium in rekening gebracht heb en ik leg je uit waarom. Vooraf wist je dat als je niets zou doen, [I] niets zou betalen. Je wist dus dat je voor de betaling van je facturen moest procederen. Je leverde mij bewijsmiddelen aan die voldoende waren voor een eerste sommatie, maar al snel bleek dat ik van de zijde van [I] een inhoudelijke betwisting ontving. Om je verhaalspositie veilig te stellen, heb je me opdracht gegeven vooraf conservatoir beslag te leggen. Dat volgde in afgifte van een bankgarantie, waarmee je positie maximaal geborgd was. Om het rekest en de dagvaarding voor te kunnen bereiden heb je me voorzien van documenten. Hoewel je jouw Exel sheet zelf erg duidelijk vond, heb ik er veel aan moeten sleutelen om de cijfers begrijpelijk in een juiste volgorde op één lijn te krijgen met je facturen en de betalingen aan [I]. Ook heb ik enkele malen moeten vragen om nadere onderbouwing, onder andere van de besprekingen over de vorderingen voorafgaand tussen jullie. De e-mails die je me verstrekt hebt daarover bleken niet volledig, omdat de wederpartij bij conclusie van antwoord met nóg meer e-mails kwam. Daar verbond de advocaat van [I] een schending van artikel 21 Rv (de waarheidsplicht) aan en dat nam de rechter op zitting over. Ik vond dat onzin, dus ik heb me daartegen verweerd. In de procedure werd je geconfronteerd met een serieus inhoudelijk verweer. Vooraf hebben we gesproken over jouw factuur aan [I] die zag op de inzet man manuren voor het afmaken van de cleanroom. Je had bedongen dat [I] eigen mensen in zou zetten, maar dat deed [I] niet. Daarom heb je zelf, zonder [I] in de gelegenheid t e stellen zelf in haar verplichtingen te voorzien, mensen aan het werk gezet en daarvoor achteraf gefactureerd. Ik heb je bij aanvang gevraagd naar stukken waaruit zou blijken dat je die gelegenheid wél gegeven hebt, omdat dit anders een zwak punt zou worden, wat ook gebleken is want dat deel van de vordering is afgewezen. Toen het vonnis kwam, bleek dat ook en de proceskosten om die reden gecompenseerd werden. De rechter sleepte er artikel 21 Rv nog wel bij, maar dat was meer een sneer dan dat het werkelijk een dragende motivering was.

Na het vonnis heb ik nog voor je moeten corresponderen over de rente en later over eventueel hoger beroep en hetgeen [I] nog meende van jou te kunnen eisen. Ik heb de advocaat van [I] geantwoord, zij liet de termijn voor het hoger beroep verlopen en vanaf dat moment was je nergens meer aan gebonden en kon je verder met [I] op jouw voorwaarden.

Het hele verhaal in cijfers ziet er als volgt uit. Vóór de procedure eindigde jullie onderhandelingen in het voorstel van [I] dat jij €100K schadevergoeding zou betalen en dat jij dan een restant op je openstaande facturen van €18K betaald zou krijgen. Dat was de reden om mij opdracht te geven voor de incasso. De vordering die we instelden was € 52.431,42 te verhogen met kosten en rente. Dat bedrag was de moeite en de kosten van het procedure waard, wetende dat je rekening moest houden met het zwakke punt van de onterechte factuur van ruim €21K. Ik heb je voor de hele behandeling van A tot Z een honorarium in rekening gebracht van €13.519,00. Daarnaast heb ik je de kosten van de deurwaarder, het griffierecht en de BTW moeten declareren. Je klacht gaat over het aantal berekende uren, dus over de hoogte van het honorarium. Dat is naar jouw mening te hoog en daarvoor wil je gecompenseerd worden.

Ik ben van mening dat de door mij bestede tijd, afgezet tegen de omvang van de procedure, de voorbereiding en het verweer, redelijk is. Bovendien vraag ik me af waarom je tijdens de procedure nooit een probleem gemaakt hebt van de bestede uren en daar pas achteraf (voor het eerst op 20 maart 2023) mee komt. Je hebt nooit geklaagd over mijn declaraties of het aantal uren en je hebt steeds mijn facturen betaald.

Daarom begrijp ik je grief achteraf niet en concludeer ik dat ik niet gehouden ben je te compenseren. Het spijt me enorm dat achteraf het honorarium tegengevallen is, maar naar mijn inzicht is het redelijk. Je hebt netto €16.873,00 aan kosten moeten betalen om € 27.557,00 binnen te halen en dat staat in verhouding, je juridische positie in aanmerking genomen.”

2.24 Op 14 augustus 2023 heeft de gemachtigde van klaagster aan verweerder geschreven:

Je email bevestigd dat je declaraties niet zijn gebaseerd op een gedegen onderzoek van het dossier. Jammer dat ik dit nu pas constateer. Heb je gelezen dat we tijdens de bouw heel veel extra werk hebben moeten uitvoeren, wat niets te maken had met de opdracht? [B] had geen personeel!

Deze kwestie kwam jou ongelegen en is hals over kop in elkaar gerommeld. Welk deel van de gedeclareerde uren heb – jij – aan deze zaak besteed? Je was op wintersportvakantie?

Een kwestie tegen een partij die in de medische sector recentelijk zeer serieus was veroordeeld voor valsheid in geschrifte. Zo’n vergrijp is in deze branche dodelijk. Je wist dit, we hebben er samen over gesproken, maar je ‘vergat’ dit tijdens je pleidooi te melden aan de rechter. Belangrijk; want enkele dagen na het ondertekenen van ‘mijn’ opdracht/aanneemsom is het vonnis uitgesproken en daarop in diverse media besproken.

[B] had extra korting bedongen op de aanneemsom. Men zou als tegenprestatie monteurs leveren. Tijdens de bouw van het project werd ons duidelijk dat [B] geen personeel had.

Ik heb alles uitgewerkt, je zegt moeite gehad te hebben met mijn notities, waarom heb je me niet gebeld? Deze kwestie was een schot voor open doel, maar je bent vergeten te schieten.

Als jouw conclusie vooraf duidelijk was; dan had ik dit graag geweten.

Heb je al onze extra facturen gezien, uren en materialen die niets hadden te maken met de aanneemsom. Waarom heeft de rechter van jou niet gehoord dat de tegenpartij continue aan [klaagster] extra diensten opdroeg. Allemaal werkzaamheden die niets te maken hadden met de aanneemsom. Waarom is dit niet verwerkt in je pleidooi? [B] heeft een onzinnige ‘korting’ bedongen; men had geen personeel.

[B] had geen personeel, vroeg [klaagster] steeds om extra werkzaamheden uit te voeren, maar heeft wel een contract ondertekend met [klaagster] én korting bedongen, terwijl [I]/[B] geen personeel had en niet aan mensen kon komen. Maar, de rechter had een oordeel, was kwaad, omdat jij een procedurefout had gemaakt….

In het vonnis van de rechter zie je dat het een klare zaak was. [B] moest betalen, alleen de juridische kosten werden gelijk verdeeld i.v.m. jouw conflict met de rechter.

Je declaraties zijn onterecht hoog en hebben geen relatie met de werkelijkheid. Een serieuze credit nota is terecht. (meer dan € 19.000, dat is heel veel geld)

Als ik aan het eind van de week geen goed voorstel ontvang ga ik opzoek naar andere wegen.”

2.25 Op 15 augustus 2023 heeft verweerder gereageerd op de e-mail van de gemachtigde van klaagster:

Ik heb je e-mail besproken met onze klachtenfunctionaris [kantoorgenoot]. Hetgeen je schrift, betwist ik. In het bijzonder steekt het me dat je nu ook mijn integriteit in twijfel trekt. Dat je gefrustreerd bent rechtvaardigt naar mijn idee niet dat je er zaken bijhaalt die aantoonbaar niet juist of niet relevant zijn. Je e-mail geeft me geen aanleiding mijn standpunt te herzien. Als je een klacht wilt indienen bij [kantoorgenoot], kun je met hem in gesprek over de inhoud van de zaak. Elke andere maatregel die je in gedachte hebt zie ik met vertrouwen tegemoet. Ik zal me daar inhoudelijk tegen verweren.”

2.26 Verweerder heeft op 12 september 2022, 6 oktober 2022, 7 november 2022, 9 februari 2023, 18 april 2023 en 6 juli 2023 tussentijdse declaraties verstuurd. Bij de tussentijdse declaraties is een overzicht gevoegd van datum, betrokken medewerker, het tarief, de tijd en een omschrijving van de verrichte werkzaamheden.

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a. Verweerder heeft op onjuiste wijze de procedure ingeleid met als gevolg dat de rechter ondanks een toewijzend vonnis de mogelijkheid van een proceskostenveroordeling ten laste van de wederpartij heeft uitgesloten en de proceskosten door klaagster moest worden gedragen;

b. Verweerder heeft extreem hoge declaraties verzonden;

c. Verweerder heeft in zijn pleitnota niet de informatie meegenomen die klaagster heeft aangeleverd en cruciaal was, ondanks dat hij daartoe bij herhaling op was gewezen;

d. Verweerder heeft zonder overleg met klaagster de derdengelden verrekend met openstaande facturen. Ook heeft verweerder de boel op sluwe wijze gechanteerd door het afwerken van het dossier steeds uit te stellen.

4. VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5. BEOORDELING

Toetsingskader

5.1 De klacht gaat over de dienstverlening door de (eigen) advocaat. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (vergelijk Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). De raad zal de genoemde klachtonderdelen hierna aan de hand van deze maatstaf beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De raad toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.2 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen betrekt de raad de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen, waaronder ook de kernwaarden die in artikel 10a Advocatenwet zijn uitgewerkt. De tuchtrechter is niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen als invulling van de in artikel 46 Advocatenwet genoemde behoorlijkheidsnorm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Klachtonderdeel a)

5.3 Anders dan verweerder van mening is, volgt de raad hem niet dat de schending van artikel 21 Rv enkel als sneer is bedoeld en niet dient als dragende motivering voor het compenseren van de proceskosten door de rechtbank. Die beslissing wordt immers gestoeld op zowel het gedeeltelijk afwijzen van de vordering als op de schending van artikel 21 Rv. Vervolgens is de raad van oordeel dat die door de rechtbank geconstateerde schending van artikel 21 Rv verweerder ook kan worden aangerekend. Al voordat de dagvaarding is uitgebracht, heeft de manager van de wederpartij verweerder namelijk gewezen op de eerder gevoerde correspondentie – waarop de schending van artikel 21 Rv zag. Verweerder had dus kennis van het bestaan daarvan en het had vervolgens als een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat op zijn weg gelegen om die correspondentie op te vragen bij klaagster of de wederpartij. Dat klaagster die correspondentie niet uit haarzelf heeft verstrekt, ontslaat verweerder niet van zijn verantwoordelijkheid om die zelf op te vragen. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Klachtonderdeel b)

5.4 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter geen oordeel geeft over declaratiegeschillen. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. De raad ziet onvoldoende aanleiding voor een dergelijk oordeel. Hoewel de raad begrijpt dat de betaalde en gefactureerde bedragen hoog waren voor klaagster, is dat op zichzelf onvoldoende om te spreken van excessieve declaraties. De werkzaamheden van verweerder zijn verantwoord met urenspecificaties en een concrete omschrijving van de werkzaamheden. Uit het dossier volgt dat verweerder ook voldoende opheldering heeft gegeven aan klaagster hoe de hoogte van dit bedrag tot stand is gekomen. De raad ziet in de gefactureerde bedragen verder geen aanknopingspunten dat sprake is van excessief declareren. Klachtonderdeel b) is ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.5 De raad stelt vast dat verweerder zijn pleitnota de dag voor de zitting in concept heeft voorgelegd aan de gemachtigde van klaagster, met het verzoek om daarop zijn opmerkingen te geven. Uit het dossier is niet op te maken dat de gemachtigde van klaagster daarop heeft gereageerd. Het is voor de raad daarom niet vast te stellen of namens klaagster voorafgaand aan de zitting aanpassingen zijn voorgesteld op de pleitnota. Verweerder heeft er bovendien op gewezen dat hij al in de dagvaarding de aandacht heeft gevestigd op het bericht van het Openbaar Ministerie over de valsheid in geschrifte door de wederpartij, waar het klaagster – zo begrijpt de raad – om te doen was. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.6 Tot slot wordt verweerder verweten dat hij zonder overleg zijn facturen met de derdengelden zou hebben verrekend. Dat blijkt echter niet uit de feiten. Verweerder heeft de gemachtigde van klager namelijk gevraagd of hij akkoord ging met die verrekening, waarop instemmend is gereageerd. Dat verweerder ‘de boel op sluwe wijze gechanteerd’ zou hebben door het afwerken van het dossier uit te stellen, volgt evenmin uit het dossier. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Conclusie

5.7 Op grond van het voorgaande zal de raad klachtonderdeel a) gegrond verklaren. Klachtonderdelen b) tot en met d) zijn ongegrond.

6. MAATREGEL

6.1 Aan klaagster is door de rechtbank tegengeworpen dat zij met haar dagvaarding artikel 21 Rv heeft geschonden. Mede daarom heeft de rechtbank bepaald dat de proceskosten worden gecompenseerd. Dit kan verweerder worden aangerekend, omdat hij die schending van artikel 21 Rv had kunnen voorkomen als hij kennis had genomen van de eerder gevoerde correspondentie met de wederpartij. Op het bestaan daarvan was hij al vóór de dagvaarding gewezen. Door die correspondentie niet op de vragen, heeft verweerder niet gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat betaamt. Mede gelet op het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder, volstaat de raad met de oplegging van een waarschuwing.

7. GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 25,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b) tot en met d) ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in overweging 7.4;

Aldus beslist door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mrs. M. Callemeijn en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.

Griffier Voorzitter

Verzonden op: 3 maart 2025