ECLI:NL:TADRSGR:2025:38 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-373/DH/DH/D 22-375/DH/DH/D 24-789/DH/DH/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:38
Datum uitspraak: 03-03-2025
Datum publicatie: 04-03-2025
Zaaknummer(s):
  • 22-373/DH/DH/D
  • 22-375/DH/DH/D
  • 24-789/DH/DH/D
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaren over het niet aanleveren van kengetallen gegrond, gezien de vaste (tuchtrecht) jurisprudentie. Verweerders hebben ondanks daartoe verstrekkende verzoeken hun financiële kengetallen niet aangeleverd. Dat hadden zij gezien art. 46 Aw en gedragsregel 29 wel moeten doen. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel. Hoewel het handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar is, ligt aan de weigering diverse principiële bezwaren ten grondslag waarvan niet op voorhand kan worden gezegd dat die onpleitbaar zijn. Een maatregel mag bovendien het bestuursrechtelijke traject niet doorkruisen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 maart 2025 in de zaken 22-373/DH/DH/D, 22-375/DH/DH/D en 24-789/DH/DH/D naar aanleiding van de door:

de deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement Den Haag
de deken

ingediende bezwaren over:

1. […[
verweerster
zaaknummer 22-373/DH/DH/D

2. […]
verweerder 1
zaaknummer 22-375/DH/DH/D

3. […]
verweerder 2
zaaknummer 24-789/DH/DH/D

tezamen aangeduid als: verweerders


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE(S)
1.1 Op 21 april 2022 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) bij de raad een bezwaar ingediend over verweerster. Eveneens op 21 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K101 2022 ia/lb van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 22-373/DH/DH/D.
1.2 Op 25 april 2022 heeft de deken bij de raad een bezwaar ingediend over verweerder 1. Eveneens op 25 april 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K103 2022 ia/lb van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 22-375/DH/DH/D.
1.3 Op 30 oktober 2024 heeft de deken bij de raad een bezwaar ingediend over verweerder 2. Eveneens op 30 oktober 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1896366 ia/lb van de deken ontvangen. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 24-789/DH/DH/D.
1.4 De dekenbezwaren zijn gelijktijdig behandeld op de zitting van de raad van 20 januari 2025. Daarbij waren de deken, vergezeld van mr. [naam 1] en mr. [naam 2], verweerster en verweerder 2 mede namens verweerder 1 aanwezig.
1.5 De raad heeft in alle drie de zaken kennisgenomen van de dekenbezwaren, het verweer met bijlagen d.d. 16 december 2024 en de e-mail met bijlagen van de deken d.d. 6 januari 2025.
1.6 In de zaken 22-373/DH/DH/D en 22-375/DH/DH/D heeft de raad voorts kennisgenomen van de e-mail met bijlage van 22 mei 2024 van de deken. In de zaak 22-373/DH/DH/D heeft de raad verder kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van 3 juli 2024 van verweerster.

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.2 In het kader van (proactief, structureel, risicogestuurd en uniform) financieel toezicht heeft het dekenberaad op aandringen van het College van Toezicht in 2016 besloten dat een lokale deken bij wijze van pilot start met het opvragen van financiële gegevens bij alle kantoren in één arrondissement (hierna: ook de Uitvraag). Het gaat om gegevens over de (vlottende) activa en (vlottende) passiva uit de balans en om gegevens uit de staat van baten en lasten (hierna: de (financiële) kengetallen). Op grond van de opgedane ervaring in 2016 is de pilot in 2017 uitgebreid naar drie arrondissementen en in 2019 naar zeven arrondissementen. Vervolgens heeft het dekenberaad besloten met ingang van 2020 jaarlijks bij advocatenkantoren in alle arrondissementen de kengetallen door de lokale dekens op te vragen.
2.3 De ingezonden gegevens worden geautomatiseerd geanalyseerd en zijn daarna uitsluitend toegankelijk voor de lokale deken en de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: Unit FTA), die waar nodig een analyse uitvoert. Uit de analyse van de Kengetallen door de Unit FTA volgen zogenaamde rode, oranje en groene vlaggen, die met de dekens worden gedeeld. Op basis van deze indicaties wordt door de lokale dekens gericht toezicht bij individuele advocatenkantoren uitgeoefend. De opgevraagde financiële gegevens worden drie jaar bewaard.
2.4 Op 13 juli 2021 heeft de deken naar de kantoren van verweerders, per e-mail een brief gestuurd, waarin verzocht wordt de financiële kengetallen 2019/2020 uiterlijk 31 augustus 2021 aan te leveren. In deze brief verwijst de deken naar het bij de brief gevoegde document “veel gestelde vragen kengetallen”. In dit document wordt onder meer antwoord gegeven op vragen waarom de kengetallen worden uitgevraagd, of een advocaat verplicht is om over de financiële gegevens te beschikken, wat de (juridische) onderbouwing van de Uitvraag is en of de Uitvraag proportioneel en redelijk is.
2.5 Bij brieven van respectievelijk 22 en 25 augustus 2021 hebben verweerders gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen de Uitvraag en geweigerd te voldoen aan het verzoek van de deken.
2.6 Bij e-mail van 30 september 2021 heeft de deken aan verweerders bericht dat de (proef)procedure, die door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam bij de raad van discipline van Amsterdam aanhangig was gemaakt over de Uitvraag, zou worden afgewacht.
2.7 Het Hof van Discipline heeft in deze (proef)procedure op 15 november 2021 uitspraak gedaan (ECLI:NL:TAHVD:2021:214) en - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat de deken bevoegd is om financiële kengetallen van advocatenkantoren op te vragen. De Uitvraag is volgens het Hof van Discipline een vorm van preventief toezicht waardoor op een objectieve en uniforme wijze inzicht wordt verkregen in de financiële positie en daaraan verbonden (potentiële) risico’s voor advocaten en hun cliënten. De Uitvraag is niet onredelijk en voldoet aan de eisen van artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Advocaten zijn verplicht daaraan mee te werken.
2.8 De uitspraak van het Hof van Discipline is opgenomen in de maandelijkse dekennieuwsbrief Aan de Orde van december 2021, waarin advocaten werden opgeroepen alsnog aan de Uitvraag te voldoen.
2.9 Bij brief van 4 februari 2022 heeft de deken de uitspraak van het Hof van Discipline onder de aandacht van verweerders gebracht en hun bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. De deken heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
“Artikel 1:3 Awb bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dat betekent dat er slechts sprake is van een besluit als een mededeling rechtsgevolg heeft. De uitvraag kengetallen behelst alleen een verzoek om informatie en kan dan ook niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb.”
De deken heeft aan verweerders nog een laatste termijn van twee weken gegeven om alsnog te voldoen aan de Uitvraag en er daarbij op gewezen dat zij bij gebreke hiervan rekening moet houden met een dekenbezwaar.
2.10 Verweerders hebben niet voldaan aan het verzoek van de deken. Verweerders, althans een aantal daarvan, hebben tegen de beslissing op bezwaar (samen met een aantal andere advocaten) beroep op nader aan te voeren gronden ingediend bij de rechtbank Den Haag.
2.11 Op 14 juni 2022 heeft verweerster de raad verzocht de behandeling van het dekenbezwaar aan te houden totdat zal zijn beslist in deze beroepsprocedure. De deken heeft op 23 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen aanhouding. De voorzitter van de raad heeft geoordeeld dat de uitkomst van de bestuursrechtelijke zaak van belang kan zijn voor de vraag waar de tuchtrechter van uit moet gaan en het aanhoudingsverzoek ingewilligd. Dat is ook gebeurd bij de behandeling van de dekenbezwaren tegen verweerders 1 en 2.
2.12 Ook tegen de verzoeken van de deken om de financiële gegevens over de boekjaren 2021 en 2022 en de vergelijkende cijfers over de boekjaren 2020 en 2021 in te dienen, hebben verweerders bezwaar gemaakt. Deze bezwaren zijn door de deken bij brieven van 4 en 19 oktober 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerders hebben tegen deze beslissingen op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag.
2.13 De rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht, heeft op 1 mei 2024 in de beroepszaken tegen de beslissingen op bezwaar uitspraak gedaan. Daarin is - voor zover van belang - geoordeeld dat het verzoek om financiële kengetallen niet is aan te merken als een beslissing waaraan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg is verbonden, maar als een vraag in het kader van de toezichthoudende taak van de deken. Een dergelijke vordering is volgens de rechtbank geen besluit, maar een feitelijke handeling die geen rechtsgevolg heeft. Voor zover een dergelijke feitelijke handeling (mede) leidt tot de vaststelling van een bestuursrechtelijk handhavingsbesluit (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom of een boete) kan deze handeling in de procedure over dat handhavingsbesluit worden getoetst op rechtmatigheid. Datzelfde geldt voor de uitvraag CCV. Voorts overweegt de rechtbank dat als verweerders vinden dat het verzoek om financiële kengetallen op zichzelf al zo verstrekkend is dat het als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd, dit aan de civiele rechter kan worden voorgelegd.
2.14 Op 24 mei 2024 heeft de deken aan verweerders een vooraankondiging last onder dwangsom gezonden en hen in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen. Verweerders hebben dat op 7 juni 2024 gedaan.
2.15 Verweerster heeft de raad op 11 juni 2024 verzocht om de inhoudelijke behandeling van het dekenbezwaar uit te stellen in verband met het door haar in te stellen beroep tegen de uitspraak van 1 mei 2024 van de rechtbank.
2.16 Op 17 juni 2024 hebben verweerders bij de Raad van State een beroepschrift op nader aan te voeren gronden ingediend tegen de uitspraak van 1 mei 2024.
2.17 Tegen het aanhoudingsverzoek d.d. 11 juni 2024 heeft de deken op 19 juni 2024 gemotiveerd bezwaar gemaakt.
2.18 Per e-mail van 20 juni 2024 heeft de griffier van de raad aan partijen laten weten dat het verzoek om (verder) uitstel wordt afgewezen.
2.19 Per brief en e-mail van 27 juni 2024 heeft de deken aan verweerders een last onder dwangsom opgelegd.
2.20 Ook tegen de Uitvraag 2024 hebben verweerders bezwaar gemaakt. De deken heeft bij brief van 26 september 2024 ook deze bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.21 Verweerster heeft de raad op 3 juli 2024 wederom gemotiveerd verzocht om de inhoudelijke behandeling van het dekenbezwaar aan te houden. De deken heeft daartegen op 5 juli 2024 bezwaar gemaakt. Per e-mail van diezelfde datum heeft de griffier van de raad aan partijen laten weten dat het aanhoudingsverzoek (nogmaals) wordt afgewezen.
2.22 Op 16 juli 2024 hebben verweerders bij de deken bezwaar op nader aan te voeren gronden gemaakt tegen het besluit van 27 juni 2024.
2.23 Eveneens op 16 juli 2024 hebben verweerders een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht, en daarbij verzocht om het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom te schorsen of om zodanige voorlopige voorzieningen te treffen dat zij hun bezwaren in de bodemprocedure tegen de last onder dwangsom aan de orde kunnen stellen zonder gehouden zijn dwangsommen te betalen.
2.24 Op 28 augustus 2024 hebben verweerders de gronden voor het bezwaar tegen de last onder dwangsom d.d. 27 juni 2024 aan de deken gezonden.
2.25 Per brief van 3 september 2024 heeft de deken aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht, laten weten de werking van het dwangsombesluit op te schorten tot twee weken nadat is beslist op het bezwaar van verweerster tegen de last onder dwangsom d.d. 27 juni 2024. Naar aanleiding daarvan hebben verweerders hun verzoek om een voorlopige voorziening d.d. 16 juli 2024 ingetrokken. Bij beslissing van 30 september 2024 van de voorzieningenrechter is de deken in de proceskosten veroordeeld.
2.26 Op 7 oktober 2024 heeft de deken schriftelijk gereageerd op het bezwaar van verweerders tegen het dwangsombesluit d.d. 27 juni 2024.
2.27 Op 21 oktober 2024 heeft de hoorzitting ten overstaan van de Commissie bezwaarschriften deken Den Haag plaatsgevonden.
2.28 Op 5 november 2024 heeft de Commissie bezwaarschriften geadviseerd om het bestreden besluit van 27 juni 2024 in stand te laten. Volgens de Commissie bezwaarschriften is de deken bevoegd de kengetallen bij advocaten(-kantoren) uit te vragen en houdt het niet tijdig voldoen aan deze vordering een overtreding van de medewerkingsplicht van artikel 5:20 lid 1 Awb in, waartegen de deken op grond van lid 3 handhavend mag optreden.
2.29 Per brief en e-mail van 19 november 2024 heeft de deken aan verweerders bericht het advies van de Commissie bezwaarschriften te volgen en hun bezwaar ongegrond te verklaren.
2.30 Verweerders hebben op 25 november 2024 de gronden voor het beroep tegen het besluit van 27 juni 2024 aan de Raad van State toegezonden.
2.31 Op 2 december 2024 hebben verweerders tegen de beslissing van 19 november 2024 een beroepschrift op nader aan te voeren gronden ingediend.
2.32 Eveneens op 2 december 2024 hebben verweerders een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de voorzieningenrechter van de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag en daarbij verzocht om het besluit tot oplegging van een last onder dwangsom te schorsen of om zodanige voorlopige voorzieningen te treffen dat zij hun beroep in de bodemprocedure tegen de last onder dwangsom aan de orde kunnen stellen zonder gehouden zijn dwangsommen te betalen.
2.33 Op 10 december 2024 heeft de deken een verweerschrift tegen de verzochte voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Den Haag, afdeling bestuursrecht.

3 KLACHT
3.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met gedragsregel 29 en artikelen 5.16 en 5.20 geen gehoor te geven aan de Uitvraag van de deken.
3.2 De deken verwijst ter onderbouwing van het bezwaar naar de overwegingen en beoordeling van het Hof van Discipline in de uitspraak van 15 november 2021 en doet een beroep op dezelfde argumenten.

4 VERWEER
4.1 Verweerders hebben tegen de klacht verweer gevoerd. Dat verweer komt in de kern en zakelijk weergegeven op het volgende neer:
- er is geen gedragsregel geschonden wanneer verweerders de vraag of zij kengetallen moeten aanleveren laten afhangen van een rechterlijk oordeel;
- het tuchtrecht wordt ten onrechte toegepast op een bestuursrechtelijke kwestie. Het gaat niet om enige geschonden norm of gedragsregel, maar om een bestuursrechtelijk bevoegdheidsvraagstuk. Behandeling daarvan hoort niet thuis in het tuchtrecht;
- de deken heeft niet de bevoegdheid om de financiële kengetallen uit te vragen en daarvoor bestaat ook geen rechtsgrond. Titel 5.2 Awb mist toepassing.
- de lasten onder dwangsom zijn opgelegd aan de kantoren van verweerders, terwijl de dekenklachten over verweerders als privépersoon zijn ingediend;
- de deken heeft geen belang bij de Uitvraag en deze is ook niet “redelijkerwijs noodzakelijk”. Er is geen belemmering van de toezichthoudende taak van de deken. De jaarcijfers van verweerders zijn aan de deken toegezonden met een verklaring van de accountant dat aan de boekhoudverplichting ex artikel 6.5 Voda is voldaan. Daarmee is de financiële positie van verweerders duidelijk en is ook duidelijk dat er geen financieel risico is. Bovendien zeggen de opgevraagde cijfers niets over de toekomst.
- het opvragen van bedrijfsvertrouwelijke, financiële gegevens bij advocatenkantoren kwalificeert als een inbreuk op de privacy als bedoeld in artikel 8 EVRM.
- de Uitvraag is een “fishing expedition”. Het doel ervan – het verkrijgen van een algeheel beeld van de advocatenkantoren – laat deze reikwijdte niet toe. Onvoldoende onderbouwd is waarom het totaal van de opgevraagde gegevens benodigd is.
- het uitgeoefende toezicht is niet gelijk, niet uniform. Dat is volgens de Wpta wel een vereiste. Het persoonlijk inkomen wordt in het kader van de Uitvraag niet opgevraagd bij de advocatenkantoren met meer dan 5 werkzame advocaten, hetgeen neerkomt op ca 2/3e van de advocaten in Nederland. Ook de Cohen-advocaten en advocatenkantoren in het buitenland hoeven niets aan te leveren. Al met al zijn ruim 12.000 van de 19.000 advocaten in Nederland uitgezonderd. Er is dus sprake van rechtsongelijkheid.
- de deken interpreteert artikel 6.5 Voda onjuist en vraagt meer gegevens op dan op basis daarvan toegestaan is.
- de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden. Het bestuursrecht is van toepassing, maar sinds 2022 is de Uitvraag een gecombineerde uitvraag die niet losgekoppeld van de CCV kan worden ingevuld. Door aan te kondigen dat bij het niet tijdig indienen van de kengetallen bestuursrechtelijk zal worden gehandhaafd, maar desondanks een tuchtklacht in te dienen, is het vertrouwensbeginsel geschonden.
- de vertrouwelijkheid is niet gewaarborgd. De door de Unit FTA gefilterde oranje en rode vlaggen worden niet alleen aan de deken verstrekt ter verdere controle, maar worden of kunnen ook met de Raad voor Rechtsbijstand worden gedeeld.
De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Verweerders hebben de betoogd dat de deken niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar dekenbezwaar.
5.2 De raad zal daar niet in meegaan. De deken heeft gebruik gemaakt van haar in de Advocatenwet neergelegde bevoegdheid om een dekenbezwaar in te dienen. Dat ze dat zou gaan doen, had ze aangekondigd, waarbij verweerders de mogelijkheid is geboden om te voorkomen dat dat zou gebeuren. Ten tijde van de indiening van het dekenbezwaar had de deken nog niet de ‘bestuursrechtelijke weg’ bewandeld. Bovendien staat het de deken vrij om te kiezen voor de tuchtrechtelijke weg, naast de bestuursrechtelijke; het een sluit het ander niet uit (vgl. ECLI:NL:TAHVD:2021:214, r.o. 5.39 en 5.45, met verwijzing naar de toelichting op de Wpta over de scheiding van het tuchtrecht en toezicht).
5.3 De raad acht de deken ontvankelijk in de bezwaren.
Nader uitstel?
5.4 Zoals vermeld heeft (de voorzitter van) de raad besloten dat met de behandeling van het dekenbezwaar zou worden gewacht tot de uitspraak van de bestuursrechtelijke zaak.
5.5 Verweerders hebben verzocht over te gaan tot nieuw uitstel. Hieraan is ten grondslag gelegd dat rechterlijke uitspraken moeten worden afgewacht, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van State na het hoger beroep tegen de uitspraak d.d. 1 mei 2024 van de rechtbank, maar ook de uitspraken van de rechtbank (en daarna de Raad van State) over de lasten tot dwangsom en de nieuwe Uitvragen, alsmede de civiele uitspraken die zullen worden aangespannen indien via de bestuursrechtelijk weg niet het gewenste doel wordt bereikt.
5.6 De raad heeft, hoewel een inhoudelijk, rechterlijk oordeel toegevoegde waarde kan hebben, ook rekening te houden met voortgang in de tuchtzaak. De Uitvraag die hier aan de orde is, is van 13 juli 2021. Het eerste dekenbezwaar dateert van 21 april 2022. Binnen een redelijke termijn moet daarover worden beslist. Het zal nog jaren duren voordat alle uitspraken in de 5.5 genoemde zaken zullen zijn gewezen en het is bovendien telkens mogelijk om een nieuwe zaak aanhangig te maken. Verder zijn ook bij andere dekenbezwaren in het land over kengetallen niet de rechterlijke uitspraken afgewacht.
5.7 Kortom, de raad ziet geen aanleiding om andere procedures af te wachten en zal het verzoek tot uitstel/aanhouding afwijzen.
Toetsingskader
5.8 De vraag die kort gezegd in de onderhavige zaken centraal wordt gesteld is of de deken bevoegd is om de Uitvraag te doen en of verweerders zijn gehouden aan deze Uitvraag te voldoen.
5.9 De raad zal die vragen beantwoorden in de stand van de (tuchtrecht) jurisprudentie zoals die nu voorhanden ligt. In de proefprocedure waarin dezelfde vragen centraal stonden, heeft het Hof van Discipline het volgende overwogen (ECLI:NL:TAHVD:2021:214):
“juridisch kader toezichthoudende rol van de deken
5.18 Het hof stelt het volgende voorop. In deze zaak gaat het om de uitoefening van het door de (lokale) deken op advocaten uit te oefenen toezicht. De toezichthoudende rol van de deken is geregeld in artikel 45a Aw. Het eerste lid van dit artikel luidt als volgt:
“De deken (…) is belast met het toezicht op de naleving door advocaten (…) van het bepaalde bij of krachtens deze wet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.”
Onder de toezichthoudende rol van de deken valt daarmee ook toezicht op naleving van de voor advocaten geldende kernwaarden (art. 10a Aw).
5.19 De uitoefening van het toezicht door de deken is verder onderworpen aan de desbetreffende bepalingen van de Awb, meer in het bijzonder Titel 5.2 (de artikelen 5:11 tot en met 5:20) Awb. Op grond daarvan is de deken als toezichthouder bevoegd inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb) te vorderen. Volgens artikel 5:13 Awb maakt de toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
5.20 Een verder kader voor het toezicht door de deken is gegeven in artikel 3 van de Algemene Beleidsregel toezicht en klachtbehandeling van het College van Toezicht (besluit van 8 mei 2015, welk besluit is gewijzigd bij Wijzigingsbesluit van 2 oktober 2020), welk artikel bepaalt dat de deken het toezicht (en de klachtbehandeling) uitoefent op een onafhankelijke, zichtbare, effectieve en professionele wijze en die consistent is met de manier waarop de andere dekens deze taken uitoefenen.
toetsingskader handelwijze advocaten
5.21 Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Aw omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Aw omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:125).
5.22 De advocaat is op grond van Regel 29 jo artikel 5:20 Awb verplicht de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145).
Ad i) Is de deken bevoegd de Uitvraag te doen?
5.23 Bij invoering van de Wpta per 1 januari 2015 is het toezichtstelsel op de advocatuur gewijzigd. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat de wetgever met de wijzigingen het toezicht onafhankelijker, transparanter, uniformer en effectiever wilde maken. Het bestaande toezicht was voornamelijk repressief van karakter en te weinig proactief. Het doel en karakter van het (preventief) toezicht wordt in de toelichting op de Wpta (zie paragraaf 3 van de toelichting op de tweede nota van wijziging, nr. 10 TK 2011-2012, 32382) als volgt geformuleerd:
“Toezicht op de advocatuur behelst de controle op naleving van wettelijke voorschriften (wetgeving in formele zin, in verordeningen vastgelegde beroeps- en gedragsregels, etc.) en voorziet erin vroegtijdig en stelselmatig normovertredingen te signaleren en waar mogelijk te voorkomen. Toezicht bestaat uit het verwerven van informatie, het bepalen van een oordeel over het handelen en nalaten van beroepsbeoefenaren en, bij gebleken noodzaak, uit het nemen van maatregelen om het gedrag van beroepsbeoefenaren te beïnvloeden. Het heeft tot doel de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen. Ook draagt toezicht eraan bij dat maatschappelijke risico’s die samenhangen met de bijzondere positie van de advocatuur – zoals het mogelijk misbruik van het verschoningsrecht – vroegtijdig kunnen worden opgespoord. Van de uitvoering van controles op de naleving van wettelijke voorschriften, zonder dat van een overtreding hoeft te zijn gebleken, gaat een belangrijke preventieve werking uit. Zo kunnen in een vroegtijdig stadium gedragingen, die strijdig zijn met een wettelijk voorschrift, worden voorkomen of kan door bijvoorbeeld aansporingen na constatering van een overtreding worden bereikt dat voorschriften alsnog worden nageleefd.”
5.24 Over de wijze waarop het toezicht effectief en eventueel ook preventief kan worden uitgeoefend, vermeldt de toelichting op de Wpta (zie paragraaf 5 van de toelichting op de tweede nota van wijziging, nr. 10 TK 2011-2012, 32382) het volgende:
“Effectief toezicht
Om het toezicht daadwerkelijk te kunnen effectueren, moeten het college van toezicht en de toezichthouders over een passend instrumentarium beschikken. De dekens en andere toezichthouders krijgen daartoe allereerst de beschikking over het bevoegdhedenpakket op grond van titel 5.2 Awb. Dit betekent onder andere dat dekens in het kader van de uitoefening van het toezicht plaatsen mogen betreden (artikel 5:15 Awb), inlichtingen mogen vorderen (artikel 5:16 Awb), gegevens en bescheiden mogen inzien (artikel 5:17 Awb) en onderzoek mogen verrichten (artikel 5:18 Awb). Advocaten zijn vervolgens gehouden hieraan medewerking te verlenen (artikel 5:20, eerste lid, Awb). Mede in het licht van het tweede lid van artikel 5:20 Awb, kan op grond van artikel 45b, derde lid, de geheimhoudingsplicht van advocaten worden doorbroken bij het houden van toezicht. Op de toezichthouders rust vervolgens een afgeleide geheimhoudingsplicht. Zie hierover verder de toelichting op artikel 45b.
Preventief toezicht
Bij modern toezicht is er sprake van controle op de naleving van wettelijke voorschriften zonder dat van een overtreding hoeft te zijn gebleken. Zo kan worden voorkomen dat overtredingen plaatsvinden, kan bij gebleken overtredingen in een zo vroegtijdig mogelijk stadium worden bereikt dat wettelijke voorschriften alsnog worden nageleefd, en kan indien nodig een klacht snel bij de tuchtrechter worden ingediend. Een en ander laat onverlet dat ook naar aanleiding van een klacht van bijvoorbeeld een cliënt (aanvullende) controles kunnen plaatsvinden. Toezicht dient met name een preventieve functie te hebben en niet in hoofdzaak repressief van aard te zijn. Het huidige toezicht op advocaten is in een aantal opzichten te zeer gekoppeld aan de indiening van een klacht, waardoor het gewenste preventieve karakter van het toezicht onvoldoende uit de verf komt. Toezicht vindt vooral plaats naar aanleiding van een klacht en ter voorbereiding op een tuchtzaak. Het wordt in dat geval feitelijk uitgeoefend in het kader van het tuchtrecht. Hierdoor raken toezicht en tuchtrecht te zeer met elkaar vermengd. Met onder meer het instrumentarium dat in deze nota van wijziging wordt geboden aan de deken, wordt het toezicht meer preventief van karakter”
5.25 Uit voormelde passages uit de toelichting op de tweede nota van wijziging leidt het hof af dat de deken toezicht houdt op - kort gezegd - de naleving door advocaten van de voor hen geldende wettelijke regels en normen en dat dit toezicht met name preventief is en niet in hoofdzaak repressief van aard. Als toezichthouder beschikt de deken daarbij over de in Titel 5.2 Awb opgenomen toezichthoudende bevoegdheden.
5.26 In deze zaak heeft de deken Amsterdam de Uitvraag gedaan in het kader van financieel toezicht op de advocatuur. Deze Uitvraag is gedaan zonder dat er sprake was van signaal of een gebleken overtreding van enig wettelijk voorschrift. De Uitvraag vindt zijn oorsprong in het verzoek van het College van Toezicht (CvT) aan dekens om structureel financiële Kengetallen op te vragen om een breder en meer structureel overzicht van de situatie in de balie te krijgen (zie jaarverslag CvT 2015, waaruit blijkt dat het CvT er bij de dekens op heeft aangedrongen om structureel financiële Kengetallen op te vragen bij alle kantoren. Ook uit de daaropvolgende jaarverslagen van het CvT blijkt het belang dat het Cvt hecht aan de Uitvraag). Met de deken is het hof van oordeel dat de Uitvraag voldoet aan de uitgangspunten van Wpta. Met de Uitvraag wordt op een objectieve en uniforme wijze inzicht verkregen in de financiële positie en daaraan verbonden (potentiële) risico’s voor advocatenkantoren en hun cliënten. Aldus houdt de deken preventief toezicht op regels die krachtens artikel 46 Aw voor advocaten gelden. Het hof wijst daarbij op de administratieplicht die uit artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur (Voda) volgt, de kernwaarde (financiële) integriteit en de zorg die advocaten behoren te betrachten ten opzichte van hun cliënten.
5.27 Het hof beantwoordt de eerste vraag dan ook bevestigend. Verder is de deken in het kader van zijn toezichthoudende taak als bedoeld in artikel 45a Aw bevoegd om een algemene uitvraag te doen. Daarmee verwerpt het hof het standpunt van verweerders dat de deken die bevoegdheid niet heeft omdat een speciale wettelijke grondslag voor de Uitvraag ontbreekt. Het hof volgt verweerders niet dat het toezicht op de financiële soliditeit van advocatenkantoren niet valt onder het toezicht op de naleving van de voor de advocaat geldende (financiële) regels. Het hof verwerpt in dit verband ook het standpunt van de landelijk deken dat de Uitvraag kan worden aangemerkt als een “meer dan een beperkte inbreuk” op grondrechten die maakt dat voor de Uitvraag een speciale wettelijke grondslag nodig zou zijn. De opgevraagde gegevens betreffen immers gegevens van de (vlottende) activa en (vlottende) passiva uit de balans en gegevens uit de staat van baten en lasten, welke gegevens ook bij een regulier kantoorbezoek aan de deken Amsterdam ter inzage worden gegeven. Het hof volgt de landelijk deken dan ook niet dat er bij de Uitvraag sprake is van een toezichtmethode die een inbreuk op grondrechten oplevert.
5.28 Zoals de deken Amsterdam zelf aangeeft, gaat het bij het doen van een algemene uitvraag om preventief, proactief toezicht waar mogelijk, na analyse van de verstrekte gegevens, een nader onderzoek op volgt. Anders dan de deken Amsterdam kan het hof een dergelijk algemeen verzoek om inlichtingen zonder dat is gebleken van een overtreding van een wettelijk voorschrift of enig ander signaal dan ook niet kwalificeren als een verzoek om inlichtingen dat met een mogelijk tuchtrechtelijk onderzoek verband houdt. De onderhavige Uitvraag kan dan ook niet zijn grondslag vinden in het tuchtrecht.
5.29 Het hof overweegt dat de Uitvraag moet worden aangemerkt als een vordering tot medewerking in de zin van de artikelen 5:16 en 5:20 Awb. De bevoegdheid tot het doen van de Uitvraag volgt uit artikel 45a Aw. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van Awb biedt. Het hof verwerpt daarmee ook het standpunt van verweerders dat de Uitvraag slechts een verzoek om informatie is en geen vordering om inlichtingen in de zin van artikel 5:16 Awb waaraan voldaan zou moeten worden. Gelijk de raad heeft overwogen, is de Uitvraag van de deken Amsterdam als toezichthouder geen vrijblijvende vraag om informatie en moet deze als een vordering in de zin van artikel 5:16 Awb worden opgevat. Verweerders hebben dat redelijkerwijs ook zo begrepen. Met andere woorden: over de aard van de Uitvraag kon geen misverstand bestaan.
tussenconclusie
5.30 De deken Amsterdam is op grond van artikel 45a Aw bevoegd om de Uitvraag te doen en heeft daarbij gebruik kunnen maken van het instrumentarium dat de Awb (titel 5.2) hem biedt.
ad ii) Zijn verweerders gehouden aan de Uitvraag te voldoen? En zo ja, op welke grond?
5.31 Het antwoord op deze vraag moet worden gevonden in het antwoord op de vraag of de Uitvraag redelijk is. De toets daarvoor is vergelijkbaar met de norm van art. 5:13 Awb: heeft de deken van zijn bevoegdheden gebruikt gemaakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is?
5.32 Indien de Uitvraag redelijk is, dienen verweerders daaraan te voldoen. De vraag is op welke grond: op grond van artikel 46 Aw of op grond van artikel 5:20 Awb. In dat kader is relevant langs welke weg een weigering dient te worden gehandhaafd. Kan de deken daarvoor de tuchtrechtelijke weg bewandelen of dient hij daarvoor de bestuursrechtelijke weg te kiezen?
(…)
5.36 Gelet op voormelde onderbouwing van de Uitvraag acht het hof die Uitvraag niet onredelijk. De deken Amsterdam heeft genoegzaam onderbouwd dat de uitgevraagde informatie relevant is voor zijn toezichthoudende taak. Het hof wijst er op dat de relevantie van de uitgevraagde informatie terughoudend wordt getoetst. Niet is gebleken, zoals de landelijk deken heeft aangevoerd, dat de Uitvraag te algemeen en te breed is voor het beoogde doel. In het verlengde hiervan volgt het hof ook niet het standpunt van verweerders. Evenmin is gebleken dat de Uitvraag te gedetailleerd is voor het beoogde doel. Zoals overwogen, heeft de deken gemotiveerd aangegeven dat hij de uitgevraagde gegevens nodig heeft voor een vroegtijdige detectie van financiële risico’s waardoor problemen voor advocaten en rechtzoekenden kunnen worden voorkomen dan wel in een zo vroeg mogelijk stadium kunnen worden aangepakt. Verweerders konden naar aanleiding van de Uitvraag dan ook niet volstaan met de gegeven algemene globale informatie over hun financiële positie en het aanbod om de jaarrekening op het kantoor te kunnen inzien.
tussenconclusie
5.37 De Uitvraag betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken waaraan verweerders hadden dienen te voldoen.
handhaving: tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke weg
(…)
5.39 Het hof wijst erop dat in de toelichting op de Wpta over de scheiding van het tuchtrecht en toezicht het volgende (zie paragraaf 5 toelichting op de tweede nota van wijziging, nr. 10 TK 2011-2012, 32382 [onderstreping Hof] is opgenomen:
“Scheiding toezicht / tuchtrecht
Gelet op het wenselijk geachte preventieve karakter van het toezicht, wordt aan dat toezicht een sterkere zelfstandige functie toegekend. Daarmee wordt in alle gevallen de afhankelijkheid van een klacht voor het houden van toezicht weggenomen. Het nieuwe toezicht op de advocatuur is derhalve toezicht als bedoeld in titel 5.2 Awb. Thans vindt het toezicht, zoals gezegd, voornamelijk plaats naar aanleiding van een klacht en ter voorbereiding op een tuchtzaak. De rol van de deken zal met deze nota van wijziging veel nadrukkelijker komen te liggen op het houden van preventief toezicht alsmede – na rechtstreekse indiening van een klacht (door cliënten) bij de tuchtrechter – op het verrichten van onderzoek naar de klacht, in opdracht van de tuchtrechter. Om de zelfstandige positie van toezicht én tuchtrecht te versterken, kunnen klachten tegen advocaten in de toekomst, naast de deken, door een ieder met enig redelijk belang rechtstreeks en zelfstandig worden voorgelegd aan de tuchtrechter. Dit laat onverlet dat ook de dekens een tuchtrechtelijke procedure kunnen starten naar aanleiding van klachten die hen bereiken of naar aanleiding van hun toezichthoudende werkzaamheden. Om klachten in een vroegtijdig stadium zoveel mogelijk af te vangen, wordt voorzien in de invoering van een griffierecht. De invoering van het griffierecht beweegt klagers ertoe om een afweging te maken omtrent het indienen van een klacht. Die afweging kan meebrengen dat de klager er de voorkeur aan geeft het geschil op alternatieve wijze te doen beslechten (bijvoorbeeld via behandeling door een geschillencommissie), of door zijn beklag onder de aandacht van de deken te brengen. De deken kan vervolgens bemiddeling tussen partijen beproeven. Besluit de deken naar aanleiding daarvan een klacht in te dienen bij de tuchtrechter, dan is geen griffierecht verschuldigd. Dient de klager wel rechtstreeks de klacht in bij de tuchtrechter, en wordt de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaard, of komt het tot een minnelijke schikking, moet het griffierecht door de betrokken advocaat aan de klager te worden voldaan”
(…)
5.44 De vraag die partijen opwerpen, ziet dan ook op de toekomst. Maar ook in het geval de deken de beschikking heeft over een bestuursrechtelijk handhavingsinstrument is het hof van oordeel dat het aan de deken is om te kiezen langs welke weg hij wenst te handhaven. De deken heeft aangegeven dat de dekens bezig zijn om beleid over de inzet van Awb-instrumentarium te ontwikkelen. In het evaluatierapport over de Wpta wordt ook de aanbeveling aan de dekens dan wel het dekenberaad gedaan (pag. 145 van dat rapport) om een zogeheten tweewegenleer te ontwikkelen. Het is niet aan het hof daarop vooruit te lopen en op de stoel van de dekens of het dekenberaad te gaan zitten. Het hof laat zich dan ook niet verder uit over een eventuele tweewegenleer.
5.45. Het hof overweegt verder dat door de wetgever weliswaar is beoogd om het tuchtrecht en toezicht meer van elkaar te scheiden maar de rol van tuchtrechter is bij het houden van toezicht uitdrukkelijk in beeld gebleven. Immers in de toelichting (zie hierboven onder 5.39) staat dat dekens naar aanleiding van hun toezichthoudende werkzaamheden een tuchtrechtelijke procedure kunnen starten. Hieruit leidt het hof af dat het de deken vrij staat een tuchtprocedure te starten (een dekenbezwaar) in het kader van zijn toezichthoudende werkzaamheden. In de (advocaten)wet is geen aanknopingspunt te vinden dat de handelwijze van de deken daarmee in strijd is.
5.46 Voor zover door de landelijk deken is bedoeld te betogen dat de tuchtrechter niet zou kunnen oordelen over de toelaatbaarheid van het onderhavige toezicht kan het hof de landelijk deken daarin niet volgen. Het toezicht en de uitoefening daarvan worden door de tuchtrechter net als elk ander dekentoezicht getoetst aan het hierboven in 5.18-5.20 weergegeven kader.
5.47 Het praktische bezwaar aan een tuchtrechtelijke procedure tegen een advocatenkantoor dat door de landelijk deken nog is aangevoerd, leidt evenmin tot een ander oordeel. Immers het is vaste jurisprudentie van het hof dat klachten tegen advocatenkantoren ontvankelijk zijn en ook is reeds uitgemaakt wie dan als verantwoordelijke van het advocatenkantoor tuchtrechtelijk kunnen worden aangesproken (zie onder meer HvD 21 september 2020, ECI:NL:TAHVD:2020:196).
tussenconclusie
5.48 De deken kan de weigering van verweerders te voldoen aan de Uitvraag tuchtrechtelijk handhaven en laten toetsen.
slotsom
5.49 Nu verweerders hebben geweigerd aan de Uitvraag te voldoen, die naar het oordeel van het hof redelijk is, hadden verweerders op grond van artikel 46 Aw onverkort aan het verzoek dienen te voldoen. Gedragsregel 29 bepaalt in dit verband ook dat de betrokken advocaat (in dit geval het betrokken advocatenkantoor) verplicht is alle gevraagde inlichtingen aanstonds aan de deken te verstrekken. Door dat na te laten hebben verweerders het toezicht van de deken belemmerd. Dat is hen tuchtrechtelijk aan te rekenen. Daarmee behoeft, anders dan de raad, niet afzonderlijk te worden getoetst of de weigering aan de Uitvraag te voldoen als (on)betamelijk handelen moet worden aangemerkt.
5.50 Het hof zal het dekenbezwaar gegrond verklaren. De beroepsgronden van partijen behoeven gelet op het voorgaande geen afzonderlijke bespreking.”
5.10 Kort en goed heeft het Hof van Discipline overwogen dat 1) de deken bevoegd is om de Uitvraag te doen en 2) verweerders zijn gehouden aan deze Uitvraag te voldoen. Dat is daarna, in ieder geval vooralsnog, vaste (tuchtrecht) jurisprudentie geworden. De raad ziet thans geen aanleiding hiervan af te wijken, ook niet door de argumenten die verweerders naar voren hebben gebracht. Die argumenten zien overigens louter op de vraag of de deken bevoegd is de Uitvraag te doen. De raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat in het tuchtrecht het handelen of nalaten van advocaten centraal staat. De raad ziet geen aanleiding voor een verdergaande toetsing van de bevoegdheid van de deken om de Uitvraag te doen dan het Hof van Discipline heeft gedaan, waarbij wel heeft te gelden dat de tuchtrechtelijke handhaving als gevolg van uitspraken van de raad het publiekrecht niet op onaanvaardbare wijze mag doorkruisen.

5.11 Gedragsregel 29 ziet op de algemene medewerkingsplicht van de advocaat aan verzoeken van de deken. De vraag is of, indien een advocaat het niet eens is met het verzoek van de deken, het tuchtrechtelijk geoorloofd is de medewerking te weigeren, zo lang niet in rechte vaststaat dat de deken daartoe bevoegd is. Naar het oordeel van de raad staat het de advocaat, vanuit het tuchtrecht beschouwd, dat niet vrij. Buiten kijf staat dat de advocaat het met de deken oneens mag zijn en daarover ook de rechter mag aanzoeken. Zolang de advocaat het gelijk van de rechter echter nog niet heeft gekregen, betaamt het de advocaat om de medewerking te verlenen. Dit kan anders zijn indien het verzoek van de deken evident onrechtmatig/onredelijk is, maar dat is hier, gelet op de huidige stand van de (tuchtrecht) jurisprudentie, niet aan de orde.
5.12 Verweerders hebben ondanks daartoe strekkende verzoeken hun financiële kengetallen niet aangeleverd. Daarmee hebben zij geen gehoor gegeven aan verzoeken van de deken, hetgeen zij op grond van artikel 46 Advocatenwet en Gedragsregel 29 hadden moeten doen. Door dat na te laten, hebben zij het toezicht van de deken belemmerd.
5.13 De raad zal de bezwaren van de deken daarom gegrond verklaren.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerders hebben het toezicht van de deken belemmerd door ondanks verzoeken daartoe geen kengetallen aan te leveren. Hoewel dit handelen van verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar is, stelt de raad vast dat zij aan hun weigering diverse principiële bezwaren ten grondslag hebben gelegd waarvan niet op voorhand kan worden gezegd dat die onpleitbaar zijn. Verder neemt de raad in aanmerking dat een maatregel niet het bestuursrechtelijke traject mag doorkruisen. Bijvoorbeeld een schorsing onder voorwaarde van medewerking is dus niet geoorloofd, omdat dat zou vooruitlopen op hetgeen de bestuursrechter nog moet vaststellen.
6.2 Gelet op alle feiten en omstandigheden ziet de raad aanleiding om te volstaan met een gegrondverklaring, zonder oplegging van een maatregel.

7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad geen maatregel oplegt, volgt geen veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de dekenbezwaren tegen verweerders gegrond;
- bepaalt dat aan verweerders geen maatregel wordt opgelegd.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. A.B. Baumgarten, N. de Boer, A.T. Bol en M.G. van den Boogerd, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2025.