Zoekresultaten 101-150 van de 185 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2020/55
- Datum publicatie: 24-06-2022
- Datum uitspraak: 21-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:83
Klacht tegen een psychiater. Klager verblijft al langere tijd in opeenvolgende tbs-klinieken. De psychiater is betrokken geweest bij zijn behandeling in een van de klinieken. Klager verwijt de psychiater dat hij onwaarheden over klager heeft verteld, dat hij zich jegens klager agressief heeft opgesteld en dat hij bij klager een onjuiste diagnose heeft gesteld. Deze klachtonderdelen zijn ook al behandeld in een eerdere tuchtzaak (G2020/55) van klager tegen deze psychiater. In de beslissing in die zaak – die nog niet onherroepelijk is ten tijde van deze beslissing – zijn de verwijten kennelijk ongegrond verklaard. Dat oordeel wordt hier als ingelast beschouwd, wat betekent dat ook deze klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/24
- Datum publicatie: 24-06-2022
- Datum uitspraak: 21-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:84
Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut. Klager verblijft al langere tijd in opeenvolgende tbs-klinieken. De aangeklaagde zorgverlener is betrokken geweest bij zijn behandeling in een van de klinieken. Klager verwijt haar dat zij tegen klager zou hebben gezegd dat hij dwangmedicatie zou krijgen in de volgende kliniek en dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het college verwijst voor het eerste verwijt naar de beslissing met nummer GP2020/18, op een eerdere klacht van klager tegen dezelfde zorgverlener. In die zaak – die nog niet onherroepelijk is ten tijde van deze beslissing – is hetzelfde verwijt naar voren gebracht en is daar al op geoordeeld. Dat oordeel (kennelijk ongegrond) wordt hier als ingelast beschouwd. Wat betreft het tweede verwijt geldt dat de aangeklaagde überhaupt geen diagnose heeft gesteld. De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle gp2020/25
- Datum publicatie: 24-06-2022
- Datum uitspraak: 21-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:85
Klacht tegen een gezondheidszorgpsycholoog. Klager verblijft al langere tijd in opeenvolgende tbs-klinieken. De gezondheidszorgpsycholoog is betrokken geweest bij zijn behandeling in een van de klinieken. Klager verwijt de gezondheidszorgpsycholoog – kort samengevat – dat hij een paar uur in een isoleercel heeft gezeten, dat hij bepaalde zaken kwijt is geraakt, dat ze tegen hem heeft gelogen en zich racistisch heeft uitgelaten en dat zij hem wilde overplaatsen naar een extra beveiligde afdeling. Een deel van de klacht is al in een eerdere zaak, met nummer GP2020/14, behandeld. In de betreffende beslissing – die nog niet onherroepelijk is ten tijde van deze beslissing – is dat deel van de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Die beoordeling wordt als ingelast beschouwd in deze beslissing. De overige verwijten zijn volgens het college ook kennelijk ongegrond. Dit betekent dat de klacht in zijn geheel kennelijk ongegrond is.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3566
- Datum publicatie: 23-06-2022
- Datum uitspraak: 17-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:80
Klacht tegen psychotherapeut. Poging om met een valse verwijzingsbrief medische informatie over klaagster van haar huisarts te krijgen? Klacht bevat geen feiten die erop duiden dat beklaagde persoonlijk op enige manier betrokken was bij de brief. Het enkele feit dat beklaagdes halfbroer de ex-partner van klaagster was en dat de brief in de brievenbus van de praktijk van beklaagde terecht is gekomen, vormt geen bewijs van betrokkenheid. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3637
- Datum publicatie: 23-06-2022
- Datum uitspraak: 17-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:78
Klacht tegen psychiater kennelijk ongegrond. Beklaagde is niet betrokken geweest bij de verwijzing van klager naar een andere instelling zoals door klager gewenst. Beklaagde heeft terecht het voorschrijven van psychofarmaca geweigerd nu klager niet in behandeling was en niet door beklaagde was gezien/beoordeeld.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3638
- Datum publicatie: 23-06-2022
- Datum uitspraak: 17-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:79
Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. Beklaagde is niet verantwoordelijk voor medicatie voorschrijven en heeft dat verzoek van klager terecht doorgestuurd naar de psychiater. Beklaagde heeft klager geen hulp onthouden en voldoende inspanningen geleverd ten aanzien van een verwijzing van klager naar een andere instelling.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z221/3297
- Datum publicatie: 23-06-2022
- Datum uitspraak: 20-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:81
Klager heeft zich ziek gemeld bij werkgever. Vanuit de hierna door de werkgever ingeschakelde arbodienst vond begeleiding plaats door de Adviseur Arbeid en Gezondheid. De Adviseur Arbeid en Gezondheid hield waar nodig overleg met de bedrijfsarts. Na betrokkenheid van meerdere bedrijfsartsen heeft een gesprek plaats gevonden tussen klager en beklaagde, bedrijfsarts. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de Adviseur Arbeid en Gezondheid een re-integratieadvies gegeven. Hierna heeft klager aangegeven dat er nog met een behandeling zou worden gestart en dat zijn behandelaar zou hebben aangegeven dat dit niet gelijktijdig kon plaatsvinden met de re-integratie. Beklaagde heeft hierop zijn re-integratieadvies aangepast en eveneens de nog niet opgestelde probleemanalyse opgesteld. Ook heeft beklaagde informatie opgevraagd bij de behandelaar.Werkgever heeft op enig moment een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Aan beklaagde is gevraagd een medische onderbouwing te geven van de door hem vastgestelde belastbaarheid. Dit heeft beklaagde gedaan. Beklaagde heeft klager op dat moment ook op de hoogte gestelde van de door hem opgestelde probleemanalyse.Klager verwijt beklaagde dat hij adviezen heeft gegeven zonder daarvoor informatie te hebben ingewonnen bij de behandelaar van klager, dat hij de adviezen, waaronder de probleemanalyse en het plan van aanpak, niet heeft afgestemd met klager en dat hij zich in zijn berichtgeving aan het UWV zodanig heeft uitgelaten dat dit schadelijk is voor de reputatie van klager. Het college verklaart de klachten ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3563
- Datum publicatie: 23-06-2022
- Datum uitspraak: 20-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:82
Klacht tegen orthopedisch chirurg kennelijk ongegrond. De door beklaagde opgestelde rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Beklaagde heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat al voorafgaande aan het ongeval sprake was van sprake was van een niet goed doorgebouwde spondylodese C6-C7, en dat er reeds voor het ongeval fragmentatie (breuklijnen) van het hydroxyapatiet blokje aangetoond waren.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:76 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3604
- Datum publicatie: 07-06-2022
- Datum uitspraak: 03-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:76
Klager is bedrijfsarts. De klacht is ingediend tegen een UWV-arts die betrokken is geweest bij een deskundigenoordeel. Hij verwijt beklaagde onder meer dat deze negatieve kwalificaties over het medisch handelen van klager bezigt. Professioneel verschil van inzicht. De voorzitter verklaart klager niet ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3605
- Datum publicatie: 07-06-2022
- Datum uitspraak: 03-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:77
Klager is bedrijfsarts. De klacht is ingediend tegen een UWV-arts die betrokken is geweest bij een deskundigenoordeel. Hij verwijt beklaagde onder meer dat deze negatieve kwalificaties over het medisch handelen van klager bezigt. Professioneel verschil van inzicht. De voorzitter verklaart klager niet ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:71 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle z2021/3786
- Datum publicatie: 03-06-2022
- Datum uitspraak: 02-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:71
Klacht van apotheker tegen collega-apotheker. Geen concreet eigen belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager heeft niet onderbouwd op welke punten zijn patiënten zijn of worden benadeeld ten opzichte van andere patiënten in de regio. De enkele stelling dat zijn patiënten niet van de voordelen van eventuele samenwerkingsafspraken zullen profiteren is onvoldoende. Zonder nadere concretisering is niet inzichtelijk gemaakt dat met de gevolgen die het (gestelde) handelen van beklaagde voor klager heeft (gehad) ook de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg is of wordt geraakt. Klager niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle z2021/3785
- Datum publicatie: 03-06-2022
- Datum uitspraak: 02-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:72
Klacht van apotheker tegen collega-apotheker. Geen concreet eigen belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager heeft niet onderbouwd op welke punten zijn patiënten zijn of worden benadeeld ten opzichte van andere patiënten in de regio. De enkele stelling dat zijn patiënten niet van de voordelen van eventuele samenwerkingsafspraken zullen profiteren is onvoldoende. Zonder nadere concretisering is niet inzichtelijk gemaakt dat met de gevolgen die het (gestelde) handelen van beklaagde voor klager heeft (gehad) ook de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg is of wordt geraakt. Klager niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle z2021/3783
- Datum publicatie: 03-06-2022
- Datum uitspraak: 02-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:74
Klacht van apotheker tegen collega-apotheker. Geen concreet eigen belang dat verband houdt met de individuele gezondheidszorg. Klager heeft niet onderbouwd op welke punten zijn patiënten zijn of worden benadeeld ten opzichte van andere patiënten in de regio. De enkele stelling dat zijn patiënten niet van de voordelen van eventuele samenwerkingsafspraken zullen profiteren is onvoldoende. Zonder nadere concretisering is niet inzichtelijk gemaakt dat met de gevolgen die het (gestelde) handelen van beklaagde voor klager heeft (gehad) ook de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg is of wordt geraakt. Klager niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:73 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle z2021/3144
- Datum publicatie: 03-06-2022
- Datum uitspraak: 02-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:73
Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij de privacy van de mentor van klager heeft geschonden, hij niet op tijd aan de betrokken hulpverleners heeft doorgegeven wie zijn mentor was en hij niet heeft onderkend dat klager ziek was. Ook verwijt klager beklaagde dat hij niets heeft gedaan op het moment dat klager zijn polsen doorsneed en chloor dronk. Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel kan het college de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen niet vaststellen. Klager heeft dit verwijt onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van klachtonderdeel twee en drie geeft het medisch blijk van het feit dat het mentorschap van klagers moeder bij diverse hulpverleners bekend was en dat beklaagde met betrekking tot de zorgvragen van klager met verschillende hulpinstanties contact heeft gezocht. Het college overweegt dat beklaagde de zorgvragen van klager heeft onderkend en serieus heeft genomen. Dit geldt ook voor wat betreft klachtonderdeel vier. Beklaagde heeft, nadat klager zijn polsen had doorgesneden en chloor had gedronken, direct de ambulance gebeld en klager verwezen naar de spoedeisende hulp. Het college acht de verleende zorg toereikend. Het college oordeelt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:75 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3367
- Datum publicatie: 03-06-2022
- Datum uitspraak: 02-06-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:75
Klacht tegen plastisch chirurg. Klaagster wenste overtollige huid aan de hals te laten behandelen. Zij is tweemaal door beklaagde behandeld en is niet tevreden met het resultaat. Klaagster wijt dit onder meer aan communicatieproblemen omdat beklaagde Duits en geen Nederlands spreekt. Beklaagde erkent dat er een communicatieprobleem was, maar zegt dat dit voldoende was gecompenseerd door hulp van een consulente verbonden aan de kliniek. Hij ontkent klaagster onjuist te hebben behandeld. Het college acht aannemelijk dat er miscommunicatie is geweest. Het college neemt voorts aan dat beklaagde bij de tweede ingreep in strijd met de richtlijn geen pre-operatief gesprek met klaagster heeft gehad. Het college kan niet af gaan op de desbetreffende, in het Nederlands gestelde aantekening in het dossier, nu beklaagde deze niet zelf kan hebben geschreven en deze qua inhoud in ieder geval deels op een andere patiënt betrekking lijkt te hebben. Het college oordeelt dat geen informed consent tot stand is gekomen. Klacht in zoverre gegrond. Geen aanwijzingen dat de ingrepen als zodanig verkeerd zijn uitgevoerd. Het college overweegt dat het merendeel van de Nederlandse patiënten het Duits onvoldoende beheerst om medische kwesties voldoende te begrijpen. Nu beklaagde geen Nederlands spreekt, niet doordrongen blijkt van de noodzaak daartoe en niet aangeeft dat hij daaraan werkt acht het college de patiëntveiligheid in Nederland in gevaar. Doorhaling en voorlopige voorziening.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3577
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:70
Klacht over een onder supervisie van een bedrijfsarts werkende arts die via een videoverbinding een spreekuurcontact had om te beoordelen of er bij klaagster sprake was van ziekte en of zij in staat was een gesprek met haar werkgever aan te gaan.Kennelijk ongegrond. De door klaagster en beklaagde gestelde feiten ten aanzien van het spreekuurcontact verschillen. Daardoor kan het college niet vaststellen hoe het spreekuurcontact is verlopen. In ieder geval is op geen enkele wijze gebleken dat beklaagde zijn conclusie over de gezondheid van klaagster heeft gebaseerd op haar huidskleur.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:64 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3057
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:64
Ongegronde klacht tegen huisarts. Beklaagde heeft naar aanleiding van een melding van de politie een notitie gemaakt in het medisch dossier. Het college is van oordeel dat de notitie slechts een weergave betreft van hetgeen door de politie aan beklaagde kenbaar is gemaakt en dat dergelijke informatie als subjectieve informatie opgenomen mag worden in het medisch dossier. Beklaagde is niet verplicht een melding van de notitie te maken aan klager. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft beklaagde geen betrokkenheid gehad bij de noodopname van de echtgenote van klager, aldus het college. Met betrekking tot klachtonderdelen drie en vier oordeelt het college dat de echtgenote van klager reeds afdoende zorg had ontvangen op de huisartsenpost en volgt niet uit het medisch dossier dat beklaagde klager niet naar een nieuwe huisarts heeft laten gaan. Het medisch dossier geeft blijkt van het feit dat beklaagde zich heeft ingespannen een nieuwe huisarts voor klager te vinden. De klacht is in zijn geheel kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3045 en Z2021/3504
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:66
Klacht tegen GZ-psycholoog. Klager verblijft in een tbs-kliniek. Beklaagde is in de hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken. Klager verwijt hem het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van onjuist advies omtrent zijn overplaatsing naar een andere afdeling. Ook klaagt klager erover dat hij de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd, en dat beklaagde zijn cultuur en persoonlijkheid heeft beledigd.Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3500
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:67
Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek. Beklaagde is directeur van deze kliniek. Klager verwijt beklaagde dat er geen zorg voor hem is en dat hij zich niet gerespecteerd voelt. Volgens klager is hij weggestuurd bij de medische dienst en was er geen vervoer geregeld toen hij vanwege lichamelijke klachten naar het ziekenhuis moest. Ook is klager door werknemers van de kliniek geweigerd te skypen met zijn familie. Daarnaast is klager een keer in zijn kamer opgesloten. Klager acht beklaagde als directeur eindverantwoordelijk voor alles wat er in de kliniek gebeurt.Vaststaat dat er geen behandelrelatie heeft bestaan tussen beklaagde in zijn hoedanigheid van psychiater en klager en dat beklaagde ook anderszins geen zorg heeft verleend aan klager. Dat betekent dat beklaagde alleen aan het tuchtrecht is onderworpen voor zover sprake is van enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm). De klacht van klager gaat niet over het handelen van beklaagde, maar over het handelen of nalaten van anderen die werkzaam zij binnen de kliniek. Dit is iets waarvoor beklaagde niet zonder meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden, omdat het tuchtrecht in beginsel aangrijpt bij het individuele handelen van de zorgverlener. Feiten en omstandigheden die erop zouden wijzen dat beklaagde desalniettemin tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor handelen ten opzichte van klager, zijn het college niet gebleken.Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/5
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:68
Klacht tegen (onder supervisie werkende) arts over de door hem opgestelde rapportage in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, tevens bejegeningsklacht. De rapportage voldoet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde vereisten. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de bejegening. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/6
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:69
Klacht tegen verzekeringsarts over zijn rapportage in het kader van bezwaar tegen de Eerstejaars ZW-beoordeling, tevens bejegeningsklacht/vooringenomenheid. De rapportage voldoet niet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde vereisten. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de bejegening: geen (schijn van) vooringenomenheid of het niet serieus nemen van de gezondheidsproblematiek van klaagster. Klacht deels gegrond/deels ongegrond. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3391
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65
Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij onzorgvuldig en niet volgens protocol heeft gehandeld. Ook heeft beklaagde, terwijl hij bekend was met het feit dat patiënte eerder nierbekkenontsteking heeft gehad, opnieuw onzorgvuldig gehandeld en klagers niet serieus genomen. Daarnaast zou beklaagde klagers geen excuses hebben aangeboden of contact met hen heeft willen opnemen. Het college is van oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld conform de richtlijn “NHG-standaard Kinderen met koorts”. De dossiervoering van beklaagde voldoet ook niet aan de daaraan te stellen eisen. Beklaagde zou bij koorts zonder focus direct hebben kunnen verwijzen, maar in elk geval afspraken over een herbeoordeling na twee dagen hebben moeten maken. Dat heeft hij nagelaten. Met betrekking tot klachtonderdeel twee overweegt het college dat gelet op de voorgeschiedenis van patiënte, waarvan beklaagde op de hoogte was, en de aanwijzing van de behandelend kinderuroloog, zou beklaagde hebben kunnen besluiten direct te verwijzen, of duidelijke afspraken over het vervolg van het (urine)onderzoek en de verdere behandeling hebben moeten maken. Het eerste heeft hij niet overwogen, het tweede heeft hij nagelaten. Dit handelen was onzorgvuldig en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft geen stappen ondernomen om alsnog in contact te komen met klagers. Ook in dit geval neemt beklaagde geen verantwoordelijkheid en verwijst hij naar een fout van zijn assistente. Dit gebrek aan reflectie rekent het college hem aan. Het college acht de klacht geheel gegrond en legt de maatregel van berisping op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3049
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63
Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek, waar hij aanvankelijk op vrijwillige basis antipsychotische medicatie gebruikte. Omdat klager hier veel moeite mee had, is zijn behandelend psychiater een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een medicatievrije episode. In het kader van dit onderzoek heeft beklaagde een second opinion verricht. In dit verband heeft hij klager gezien en dossieronderzoek verricht. Beklaagde heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat behandeling met antipsychotica noodzakelijk is en dat, wanneer klager dit niet vrijwillig accepteert, behandeling onder dwang gerechtvaardigd is. Klager verwijt beklaagde dat hij hem niet serieus heeft genomen. Volgens klager heeft beklaagde in 15 minuten een diagnose gesteld. Ook meent klager dat beklaagde onvoldoende onafhankelijk is opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis het medisch dossier van zijn behandelaren.Klacht kennelijk ongegrond. Het verzoek om een second opinion betrof expliciet niet een vraag naar (de juistheid van) de gestelde diagnose, maar een vraag naar de noodzaak van dwangbehandeling met antipsychotica. Beklaagde heeft op basis van de onderzoeksbevindingen, de beschikbare stukken, de dreiging van fysieke agressie en het feit dat klager niet vrijwillig medicatie wilde nemen, kunnen concluderen dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat het onderzoek niet onafhankelijk is geweest.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3220
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:57
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Beklaagde concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar. Daarna sprak beklaagde een controle af voor weer een jaar later. De omstandigheid dat bij een latere operatie aan de linkerknie de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Er was ook geen reden aan te nemen dat de klachten werden veroorzaakt door een endorotatie van de prothese. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Het college heeft voorts niet kunnen vaststellen dat beklaagde de terugkoppeling van het eerste consult zonder toestemming van klaagster met de eerste chirurg heeft gedeeld. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3276
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:58
Klacht tegen anesthesioloog. Klager heeft een tijd oxycodon gebruikt tegen langdurige pijnklachten, maar ondervond veel last van de bijwerkingen van het middel. Hij wilde van de oxycodon af en liet zich verwijzen naar de pijnpoli. Hij werd pas na een paar maanden door een anesthesioloog gezien op de pijnpoli. Klager verwijt de anesthesioloog dat zij hem te laat heeft gezien, dat zij onvoldoende heeft gedaan om hem het gebruik van oxycodon af te laten bouwen en dat zij hem verwees voor pijnrevalidatie, wat hij als een laatste redmiddel beschouwt. Een collega van haar heeft hem op een later moment andere pijnmedicatie voorgeschreven, waarmee het hem lukte het gebruik van oxycodon af te bouwen. Volgens klager was er dus alternatieve medicatie voorhanden die de aangeklaagde anesthesioloog hem ook al eerder had kunnen voorschrijven. Het college is van mening dat de verwijten niet terecht zijn en verklaart de klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3453
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:59
Klacht tegen anesthesiemedewerker die ten tijde van het verweten handelen als verpleegkundige in het BIG-register was ingeschreven. De klacht is ingediend door de nabestaande partner van een na een operatie overleden patiënte. Klacht is ontvankelijk. Het feit dat een BIG-geregistreerd verpleegkundige in een andere hoedanigheid optreedt (zoals in dit geval als anesthesiemedewerker) sluit in beginsel niet uit dat deze mede in zijn hoedanigheid van verpleegkundige handelt en daarop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Het college beoordeelt aan de hand van de feitelijke werkzaamheden van beklaagde of dit zo is en constateert dat bepaalde werkzaamheden mede tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige kunnen worden gerekend. Het verwijt heeft voorts met name betrekking op het monitoren van de vitale functies van patiënte en het signaleren, onderkennen en zo nodig bespreken van (alarm)signalen. Nu dit werkzaamheden zijn die mede kunnen worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige is het college van oordeel dat de klacht ontvankelijk is. Het college komt verder tot het oordeel dat beklaagde voor de afwijkende metingen afzonderlijke verklaringen heeft gevonden maar niet heeft overwogen en onderzocht of de verschillende verklaringen voor de afwijkende metingen op zichzelf al alarmerend zouden kunnen zijn. Ook heeft beklaagde de verschillende signalen niet in hun onderlinge samenhang beschouwd. De wisselende bloeddruk in combinatie met de andere afwijkende metingen en het uitblijven van verbetering na toediening van vocht en medicatie maakte handelen of overleg nodig. Door anderhalf uur af te wachten bij voortdurende alarmsignalen ondanks toediening van vocht en medicatie heeft beklaagde onvoldoende adequaat gereageerd. Hij heeft in dat opzicht niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend verpleegkundige (werkzaam binnen een klinische setting) mocht worden verwacht. Klacht in zoverre gegrond. Vanwege de specifieke omstandigheden wordt met een waarschuwing volstaan.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3562
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 23-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:60
Klacht tegen huisarts over het stellen van een verkeerde diagnose en hiervoor geen verantwoordelijkheid nemen. Het college verklaart de klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3233
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:55
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door een fellow orthopedie gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. De fellow orthopedie achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De brief aan de huisarts is mede namens beklaagde, supervisor, ondertekend. Het conservatieve beleid paste bij de bevindingen. Er was geen aanleiding (nader) onderzoek te doen. Voor nadere beeldvorming bestond dan ook geen indicatie. Dat beklaagde als supervisor akkoord is gegaan met de bevindingen en het beleid kan hem dan ook niet worden verweten.Klaagster onderbouwt voorts niet waaruit zou blijken dat beklaagde zijn collega heeft geïnstrueerd niet naar de klachten van klaagster te luisteren en het oordeel al klaar te hebben. Nu in het dossier ook geen aanknopingspunt te vinden is voor de juistheid van de stellingen van klaagster op dit punt, kan het klachtonderdeel niet slagen. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3561
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:62
Klacht tegen huisarts. Klager beklaagt zich erover dat de huisarts de ernst van zijn klachten heeft gemist waardoor klager onnodig lang geen adequaat hulp heeft ontvangen.Beklaagde is als huisarts verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke praktijkorganisatie en kan tuchtrechtelijk worden aangesproken als er iets schort aan de praktijkorganisatie waaronder het mogelijk niet goed functioneren van haar assistente. Niet gebleken is dat hiervan sprake was. Hoewel de inschatting van de klachten van klager achteraf gezien niet juist was, leidt ditniet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3232
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:56
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door beklaagde gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. Beklaagde achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De omstandigheid dat bij de operatie aan de linkerknie in januari 2021 de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Beklaagde kan evenmin worden verweten dat hij niet de diagnose heeft gesteld dat een endorotatie van de prothese(n) oorzaak was van de bij klaagster na plaatsing van de prothese ontstane klachten. Een endorotatie van een patellofemorale prothese kan leiden tot klachten, maar dat hoeft niet. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Beklaagde kan niet worden verweten dat hij de mogelijkheid van het (laten) maken van een CT-scan niet met klaagster heeft besproken. Gezien de bevindingen en conclusies bestond er namelijk geen indicatie voor een CT-scan. Dat beklaagde niet naar klaagster heeft geluisterd en zijn oordeel vooraf al klaar had kan dan ook niet worden vastgesteld. De omstandigheid dat beklaagde niet tot een ander beleid is gekomen dan (het conservatieve beleid van) zijn voorganger, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3023
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 23-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61
Klacht tegen bedrijfsarts. Beklaagde hoefde er niet voor te zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Ook heeft hij zich terecht buiten het arbeidsconflict gehouden. Beklaagde heeft wel ten onrechte het arbeidsconflict en de somatische klachten (in het dossier) van elkaar gescheiden en het dossier gesloten terwijl klager nog niet volledig arbeidsgeschikt was en door hem geadviseerde maatregelen om arbeidsongeschiktheid te voorkomen nog niet waren getroffen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/73
- Datum publicatie: 16-05-2022
- Datum uitspraak: 13-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51
Klacht tegen psychotherapeut. Klager lag in echtscheiding toen zijn (ex-)echtgenote cliënte was van beklaagde. Naar aanleiding van informatie van de (ex-)echtgenote dat zij kinderporno zou hebben geconstateerd op de laptop van klager, heeft beklaagde een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts van (ex)-echtgenote en de Raad voor de Kinderbescherming nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie.Klager heeft bij zijn klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad.Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen. Uit de eerdere terugkoppeling van Veilig Thuis, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager. Beklaagde heeft met haar handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening overschreden. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2021/3125
- Datum publicatie: 16-05-2022
- Datum uitspraak: 06-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:54
Klachten dat beklaagde zonder reden ontslag uit de FPA heeft geweigerd en dat zij klager niet de zorg heeft verleend die hij nodig had toen hij tijdens zijn opname hartklachten kreeg zijn kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/020
- Datum publicatie: 16-05-2022
- Datum uitspraak: 13-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:52
klacht tegen huisarts. Klaagster beklaagt zich er over dat de huisarts haar moeder te snel terminaal heeft verklaard, een te hoge dosis Haldol heeft toegediend en haar aan haar lot heeft overgelaten.Het college verklaart alle klachtonderdelen gegrond en legt een berisping op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3303 en Z2021/3598
- Datum publicatie: 16-05-2022
- Datum uitspraak: 13-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Klaagster is eerder gehuwd geweest. Uit dit eerdere huwelijk zijn twee kinderen geboren. De ex-partner van klaagster is in het verleden onder behandeling geweest bij beklaagde. Op enig moment heeft hij beklaagde opnieuw geconsulteerd. Naar aanleiding van dit consult heeft beklaagde voor de ex-partner een “Verklaring omtrent psychologische consultatie” opgesteld. Deze verklaring heeft de ex-partner niet veel later ingebracht in een kortgedingprocedure tussen hem en klaagster.Klaagster verwijt beklaagde onder meer het opstellen van de betreffende verklaring en het verstrekken daarvan aan de ex-partner. Ook verwijt zij beklaagde dat zij zich in de verklaring heeft uitgelaten over klaagster en haar kinderen, dat zij op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner en dat zij verschillende bepalingen van de Beroepscode voor psychologen heeft geschonden.Klaagster is rechtstreeks belanghebbende, nu beklaagde in haar verklaring uitlatingen heeft gedaan over klaagster en haar kinderen en klaagster door die uitlatingen in haar belangen kon worden geschaad.Het college oordeelt dat beklaagde geen afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar verklaring zou kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze was opgesteld. Daardoor heeft zij evenmin gewaarborgd dat misbruik zou worden voorkómen van die verklaring en dus van de resultaten van haar beroepsmatig handelen. Beklaagde heeft met haar uitlatingen de voor haar geldende beroepsregels geschonden. Zij had terughoudender moeten zijn in haar uitlatingen, zeker omdat zij wist dat haar cliënt en klaagster in een vechtscheiding verwikkeld waren. Met haar verklaring wekt beklaagde de indruk dat zij een oordeel kon geven over de omgang van klaagster en de ex-partner met hun kinderen, terwijl het in feite slechts het verhaal van de ex-partner betreft.Het college acht de klacht in alle onderdelen gegrond en legt aan beklaagde in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en psychotherapeut de maatregel van berisping op. Kostenveroordeling.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3154
- Datum publicatie: 12-05-2022
- Datum uitspraak: 09-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:46
Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3152
- Datum publicatie: 12-05-2022
- Datum uitspraak: 09-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:47
Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken geweest. Klaagster verwijt haar onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou zij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling en de conclusies uit het verrichte onderzoek. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de naar aanleiding van het opnamegesprek weergegeven heteroanamnese en klachten. Daarbij acht het college van belang dat een anamnese geen woordelijk gespreksverslag is, maar een weergave (en daarmee interpretatie) van de arts van wat er verteld is. Uitgaande van een juist weergegeven heteroanamnese en juist weergegeven klachten, heeft het college geen reden om het uitgezette onderzoekstraject onjuist te achten.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd.Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening)en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3153
- Datum publicatie: 12-05-2022
- Datum uitspraak: 09-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:48
Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende arts assistenten. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en heeft maag-/darmklachten. Met deze klachten is zij, na meerdere onderzoeken, opgenomen geweest ter observatie. Beklaagde is als een van de dienstdoende arts assistenten bij de opname betrokken geweest. Klaagster verwijt hem onder meer een onjuiste weergave van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Daarbij zou hij klaagster en haar dochter niet serieus hebben genomen. Ook maakt klaagster beklaagde verwijten over de diagnose, de behandeling, de conclusies uit het verrichte onderzoek en de bejegening van klaagster en haar dochter. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Van de contacten die beklaagde tijdens de visites met klaagster heeft gehad, ziet het college geen aanleiding voor het oordeel dat de door beklaagde genoteerde anamnese en klachten verkeerd in het dossier zijn genoteerd. Ook ziet het college geen aanleiding om de door beklaagde genoteerde aantekeningen van de bezoeken en het beleid onjuist te achten, dan wel te oordelen dat beklaagde klaagster (en haar dochter) niet serieus zou hebben genomen.Wat betreft de diagnose volgt het college beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Ook ten aanzien van het uitgevoerde onderzoek (MMSE screening) en de daaruit getrokken conclusies heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3151
- Datum publicatie: 12-05-2022
- Datum uitspraak: 09-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:49
Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, heeft een klacht ingediend tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten meerdere malen bij beklaagde op consult geweest en door beklaagde onderzocht. Onder meer heeft beklaagde de PPI’s van klaagster aangepast en heeft zij een gastroscopie laten verrichten, waarbij maagzweren zijn aangetroffen. Nadat klaagster hiervoor was behandeld met medicijnen waren de maagzweren bij een gastroscopie ter controle niet meer te zien. Vanwege terugkerende buikpijnklachten is klaagster vervolgens, na verwijzing van beklaagde, opgenomen ter observatie.Klaagster verwijt beklaagde onder meer dat zij haar niet met voorrang heeft verwezen naar een MDL-arts en dat zij (te) laat een gastroscopie heeft aangevraagd. Ook maakt klaagster beklaagde meerdere verwijten omtrent het gebruik van de PPI’s. Zo meent klaagster dat er een reboundeffect is opgetreden doordat beklaagde het gebruik van de PPI’s ineens, zonder afbouwschema, heeft gestopt. Dit heeft volgens klaagster geleid tot haar maag-/darmklachten.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Uit het dossier leidt het college af dat beklaagde bij uitstek heeft gekeken naar de maag-/darmklachten van klaagster. Het college acht het zorgvuldig dat beklaagde, nadat de maagzweren verdwenen waren, ook breder heeft gekeken naar een mogelijke oorzaak van de buikpijnklachten.Wat betreft het gebruik, staken en vervangen van de PPI’s blijkt uit het dossier dat dit telkens in overleg met en met goedkeuring van klaagster heeft plaatsgevonden. Mogelijke bijwerkingen heeft beklaagde nagevraagd bij de farmacotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde voldoende onderbouwd dat het reboundeffect in het geval van klaagster niet is opgetreden.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3150
- Datum publicatie: 12-05-2022
- Datum uitspraak: 09-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:50
Klacht tegen drie klinisch geriaters en twee arts assistenten. Beklaagde is een van de betreffende geriaters. Klaagster is eerder gediagnosticeerd met dementie en is vanwege maag-/darmklachten, na meerdere onderzoeken, opgenomen ter observatie. Beklaagde was in haar rol van supervisor van de dienstdoende arts assistenten bij deze opname betrokken. Klaagster, vertegenwoordigd door haar dochter, verwijt beklaagde dat zij een foute diagnose heeft gesteld, een onjuiste behandeling heeft uitgezet en opgelegd, onjuist onderzoek heeft uitgevoerd en foutieve conclusies heeft getrokken. Ook verwijt zij beklaagde dat zij de dochter van klaagster onheus heeft bejegend en klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld. Klaagster ging ervan uit dat de focus bij de opname zou liggen op haar maag-/darmklachten, maar in plaats daarvan werd de nadruk gelegd op het vergeten te eten en haar dementie.Het college acht de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond. Het college volgt beklaagde erin dat het vergeten te eten een verschijnsel is dat past bij dementie en dat dat in dit geval een reële mogelijkheid was. Beklaagde heeft dan ook op basis hiervan beleid kunnen uitzetten dan wel als supervisor kunnen accorderen. Een en ander is telkens met klaagster afgesproken en zij heeft hiermee ingestemd. Beklaagde heeft op basis van de observaties tijdens de opname kunnen concluderen dat klaagster baat had bij maaltijdtoezicht. Van onheuse bejegening van de dochter van klaagster is geen sprake. Ook is niet gebleken dat beklaagde klaagster als wilsonbekwaam heeft behandeld.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/17
- Datum publicatie: 03-05-2022
- Datum uitspraak: 02-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:45
Klacht tegen GZ-psycholoog. Klaagsters moeder is onder behandeling bij beklaagde. Klaagster klaagt deels over de behandeling van moeder door beklaagde en deels over hoe beklaagde met haar zelf is omgegaan. Zij verwijt beklaagde onder meer dat deze haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie over klaagster met haar moeder en anderen te delen. Tevens beklaagt zij zich erover hoe beklaagde zich tegen die anderen over haar heeft uitgelaten. Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk voor zover de klacht de behandeling van patiënte (moeder) betreft. Klaagster bezat geen volmacht om namens moeder te klagen. Voor zover de klacht klaagster zelf betreft oordeelt het college dat de drie gegronde klachtonderdelen wijzen op een voor een GZ-psycholoog onacceptabele onbewustheid van de noodzaak om een duidelijkheid onderscheid te maken tussen de behandelrelatie met de patiënt enerzijds en diens omgeving anderzijds. Beklaagde heeft haar professionele grenzen onvoldoende bewaakt. Beklaagde heeft niet getoond zich bewust te zijn geweest hoe zij om moest gaan met informatie van klaagster, die haar patiënt niet was. Evenmin heeft zij aan klaagster duidelijk gemaakt waar zij de informatie over de persoon van klaagster nu precies voor nodig had. Zij heeft dit niet expliciet met klaagster besproken noch tegen klaagster gezegd dat zij niks met deze informatie kon als zij deze niet kon delen. Zij is uitgegaan van impliciete toestemming van klaagster en heeft de informatie van klaagster gedeeld met haar patiënt, en deels ook met de vader, met de therapeut van klaagster en met de familievertrouwenspersoon, zonder dat zij zelf doel en noodzaak daartoe en de mogelijke riskante effecten daarvan leek te overwegen en te overzien. Beklaagde heeft zich aldus in een spagaat gemanoeuvreerd waar zij niet meer uit kon komen. De klachten zijn, op één onderdeel na, gegrond. Berisping.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3058
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:44
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen, heeft klaagster zich tot beklaagde gewend om de kronen en facings te laten vervangen. Beklaagde heeft alle kronen en facings vervangen voor noodkronen en –facings voor materiaal waarvan hij dacht dat dit geschikt was voor klaagster. Nadien bleek klaagster ook hierop allergisch te reageren. Naast verwijten over (het niet serieus nemen van) de opspelende allergische klachten en het onvoldoende inspannen voor doorverwijzing voor expertise, verwijt klaagster beklaagde dat het haar nooit duidelijk was dat hij niet tevens de definitieve kronen en facings zou plaatsen. Volgens beklaagde heeft hij niet gezegd dat hij de noodkronen door definitieve kronen zou vervangen. Aangezien rehabilitatie niet zijn specialisme is, heeft hij ook niet aangeboden om die te verrichten. Beklaagde ging ervan uit dat de noodkronen vrij snel door een andere tandarts zouden worden vervangen door definitieve kronen. Het college constateert dat beide partijen een andere lezing hebben over de afspraken ten aanzien van de te verrichten behandeling. De onduidelijkheid over de feiten is naar het oordeel van het college te wijten aan het feit dat beklaagde niet heeft voldaan aan zijn dossierplicht. Beklaagde heeft geen behandel- of zorgplan opgesteld waaruit kan worden afgeleid wat de afspraken omtrent de behandeling waren. Omdat beklaagde de afspraken niet heeft vastgelegd, laat het college de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klaagster voldoende heeft geïnformeerd over de behandeling in zijn nadeel uitvallen en gaat het college ervan uit dat dit niet het geval is. Het college acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gelet op het feit dat beklaagde overigens niet onzorgvuldig heeft gehandeld en het feit dat hij inmiddels met pensioen is, kan naar het oordeel van het college volstaan worden met het opleggen van een waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3048
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42
Ongegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Omdat zij na vervanging van de kronen en facings opnieuw klachten ervaarde van de gebruikte materialen, is zij na doorverwijzing bij beklaagde terechtgekomen. Klaagster is hier, samen met haar echtgenoot, voor een eerste consult geweest. Daar heeft beklaagde onder meer uitgelegd dat hij, gezien de complexiteit van de casus en de veelheid aan klachten, vervolgonderzoek noodzakelijk achtte. Hij heeft met klaagster en haar echtgenoot besproken dat hij eerst een screeningsformulier ter inventarisering van de klachten wilde bespreken met de psycholoog en dan in overleg met zijn collega’s een vervolgtraject wilde uitstippelen. Nadien heeft beklaagde nog telefonisch contact gehad met de echtgenoot van klaagster, waarin hij heeft aangegeven dat er ten behoeve van uitbreiding van de diagnostiek een gecombineerd tandarts-/psycholoogconsult noodzakelijk was.Volgens klaagster heeft beklaagde haar klachten gepsychologiseerd en heeft hij haar fysieke en allergische gezondheidsklachten ontkend. Het college volgt klaagster hierin niet. Door naast de tandheelkundige aspecten tevens oog te hebben voor een mogelijke psychologische component, heeft beklaagde juist het nodige gedaan om een diagnose te kunnen stellen en op grond daarvan tot een compleet behandelvoorstel te kunnen komen. Ook voor het overige volgt het college klaagster niet.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3056
- Datum publicatie: 24-04-2022
- Datum uitspraak: 22-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:43
Gegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen voor noodkronen en -facings vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Klaagster heeft zich tot beklaagde gewend om de noodkronen en –facings te laten vervangen voor definitieve kronen en facings. Tijdens een eerste consult is door klaagster, haar echtgenoot en beklaagde gesproken over de te gebruiken materialen. Ruim twee weken later heeft de behandeling plaatsgevonden. Zonder dat daarvoor een acute medische noodzaak bestond, heeft beklaagde ervoor gekozen om op één dag alle kronen en facings te verwijderen en vervangen. Het college acht dit niet verantwoord. Dit heeft erin geresulteerd dat een aantal van de kronen niet op de juiste plek is terechtgekomen. Ook zijn er veel cementresten achtergebleven. Beklaagde had dit moeten signaleren. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast verwijt het college beklaagde dat hij niet aan zijn dossierplicht heeft voldaan. Zo heeft hij geen zorg-/behandelplan in het dossier vastgelegd en begint het dossier pas bij de behandeling, terwijl daarvoor al twee consulten hadden plaatsgevonden.Naar het oordeel van het college zou het opleggen van een waarschuwing onvoldoende recht doen aan de aard en ernst van de vastgestelde tekortkomingen. De vervanging van de kronen en facings betreft een ingrijpende behandeling en zowel deze behandeling als de dossiervorming daarover voldoet op fundamentele onderdelen niet aan de daaraan te stellen eisen. Het college acht het daarom passend en geboden om beklaagde te berispen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2022/4045
- Datum publicatie: 19-04-2022
- Datum uitspraak: 15-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:40
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Beklaagde wordt verweten dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven en onprofessioneel heeft gecommuniceerd. Ook zou hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling hebben overgelaten aan de basispsycholoog. Voorts verwijt klager beklaagde dat hij zijn medisch dossier niet heeft geraadpleegd en dat hij teksten in het medisch dossier heeft verwijderd en aangepast. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde als werkbegeleider verantwoordelijk is voor het handelen van de basispsycholoog. Dit brengt met zich dat beklaagde ook verantwoordelijk is voor de herbeoordeling van de diagnose van klager door de basispsycholoog. Niet is gebleken dat het oordeel van beklaagde om de diagnose in stand te houden onzorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel 1 is ongegrond. Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. Ter zitting heeft de getuige verklaard dat de door beklaagde gestelde vragen bestempeld moeten worden als een diagnostisch instrument om te onderzoeken hoe klager zou reageren buiten een niet-geprotocolleerde vragenlijst om. Daaruit blijkt niet dat beklaagde zich onprofessioneel heeft uitgelaten. Klachtonderdelen 3 en 4 acht het college gegrond. Beklaagde was als werkbegeleider inhoudelijk verantwoordelijk voor het handelen van de basispsycholoog. Op grond daarvan had beklaagde met klager in gesprek moeten gaan om de instandhouding van de diagnose te bespreken. Door dit niet zelf te doen, maar over te laten aan de basispsycholoog heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond. Het college is van oordeel dat beklaagde niet het medisch dossier hoefde te raadplagen aangezien hij van de behandeling op de hoogte werd gehouden door de basispsycholoog. Het verwijt van klager dat beklaagde tekst in het medisch dossier heeft verwijderd of aangepast is niet komen vast te staan. Het college legt, nu de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/15
- Datum publicatie: 19-04-2022
- Datum uitspraak: 15-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:41
Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Beklaagde wordt verweten dat hij onzorgvuldige diagnostiek heeft bedreven en onprofessioneel heeft gecommuniceerd. Ook zou hij de communicatie over de betwiste diagnose en de afsluiting van de behandeling hebben overgelaten aan de basispsycholoog. Voorts verwijt klager beklaagde dat hij zijn medisch dossier niet heeft geraadpleegd en dat hij teksten in het medisch dossier heeft verwijderd en aangepast. Ten aanzien van klachtonderdeel 1 is het college van oordeel dat beklaagde als werkbegeleider verantwoordelijk is voor het handelen van de basispsycholoog. Dit brengt met zich dat beklaagde ook verantwoordelijk is voor de herbeoordeling van de diagnose van klager door de basispsycholoog. Niet is gebleken dat het oordeel van beklaagde om de diagnose in stand te houden onzorgvuldig is geweest. Klachtonderdeel 1 is ongegrond. Klachtonderdeel 2 is eveneens ongegrond. Ter zitting heeft de getuige verklaard dat de door beklaagde gestelde vragen bestempeld moeten worden als een diagnostisch instrument om te onderzoeken hoe klager zou reageren buiten een niet-geprotocolleerde vragenlijst om. Daaruit blijkt niet dat beklaagde zich onprofessioneel heeft uitgelaten. Klachtonderdelen 3 en 4 acht het college gegrond. Beklaagde was als werkbegeleider inhoudelijk verantwoordelijk voor het handelen van de basispsycholoog. Op grond daarvan had beklaagde met klager in gesprek moeten gaan om de instandhouding van de diagnose te bespreken. Door dit niet zelf te doen, maar over te laten aan de basispsycholoog heeft beklaagde niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn ongegrond. Het college is van oordeel dat beklaagde niet het medisch dossier hoefde te raadplagen aangezien hij van de behandeling op de hoogte werd gehouden door de basispsycholoog. Het verwijt van klager dat beklaagde tekst in het medisch dossier heeft verwijderd of aangepast is niet komen vast te staan. Het college legt, nu de klachtonderdelen 3 en 4 gegrond zijn, de maatregel van waarschuwing op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3069
- Datum publicatie: 11-04-2022
- Datum uitspraak: 08-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39
Beklaagde, werkzaam als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij een Bijzondere Zorg Team, is op verzoek van de wijkagent mee gegaan met een tweetal stopgesprekken met klager. Nu het doel van dit gesprek was klager ertoe te bewegen te stoppen met beweerdelijk grensoverschrijdend gedrag, heeft beklaagde zich onvoldoende afgevraagd of zijn aanwezigheid in het belang was of kon zijn van de zorg aan klager en of met zijn aanwezigheid ook een met bemoeizorg beoogd doel (bijvoorbeeld het door beklaagde genoemde ‘toeleiden naar passende zorg’) zou kunnen worden bereikt. Voor klager was kort daarvoor in het zorgafstemmingsoverleg nog geprobeerd passende zorg te vinden. Dit was echter (wederom) niet gelukt. Het klachtonderdeel dat beklaagde klager ongewenst heeft bezocht wordt gegrond geacht en een waarschuwing wordt opgelegd. De klachtonderdelen die zien op vrijheidsbelemmering en het gebruik van verbaal geweld worden afgewezen.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3237
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:35
Klacht tegen GZ-psycholoog, inhoudende dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld, geen medewerking heeft verleend aan een second opinion en zonder toestemming van klaagster het complete rapport aan de jeugdzorginstelling heeft doen toekomen. Het college oordeelt met betrekking tot klachtonderdeel A dat het rapport van beklaagde aan de daarvoor geldende criteria voldoet. De door beklaagde gehanteerde onderzoeksmethode naar de intelligentie van klaagster is te doen gebruikelijk en passend en beklaagde heeft in redelijkheid tot haar conclusie kunnen komen. Voorts is niet aannemelijk dat beklaagde voor het overige niet zou hebben willen meewerken aan een second opinion, bijvoorbeeld door haar onderzoeksresultaten ter beschikking te stellen. Ook klachtonderdeel B is ongegrond. Daar klachtonderdeel C inhoudt dat beklaagde haar geheimhoudingsplicht dan wel het blokkeringsrecht heeft geschonden, overweegt het college dat beklaagde gezien het haar gegeven advies door de jurist van het NIFP en de motivering als genoemd in het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Den Haag van 19 september 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:11303) in de gegeven omstandigheden op grond van artikel 7.3.11, lid 4 van de Jeugdwet de inroeping door klaagster van haar blokkeringsrecht mocht passeren. Zij heeft daarbij delen die niet relevant waren voor de jeugdzorginstelling weggelaten, zodat beklaagde er blijk van heeft gegeven dat zij zich desalniettemin de belangen van klaagster heeft aangetrokken. Klachtonderdeel C is ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0018
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:38
Klaagster heeft klachten ingediend tegen drie artsen die betrokken zijn geweest bij de opname en behandeling van haar moeder (patiënte) die tijdens de opname in het ziekenhuis is overleden.Beklaagde is alleen gedurende de nacht kort betrokken geweest bij de zorg voor patiënte, namelijk via een telefonisch overleg met een verpleegkundige naar aanleiding van de achterblijvende urineproductie. De beslissing van beklaagde de situatie even aan te zien was op dat moment voldoende zorgvuldig. Er was geen sprake van een acute situatie die direct ingrijpen noodzakelijk maakte. Het verwijt dat beklaagde ten onrechte niet heeft ingegrepen is dan ook ongegrond.Beklaagde is verder niet bij de zorg van patiënte betrokken geweest. Zijn dienst eindigde op 10 januari 2015 om 08.00 uur. Gelet op wat klaagster zelf van het contact met beklaagde beschrijft blijkt ook niet dat het inderdaad beklaagde is geweest met wie klaagster contact heeft gehad en die het beleid in de loop van 10 januari 2015 heeft voortgezet. In de klacht wordt beklaagde namelijk beschreven als vrouw, terwijl het een man betreft. Klacht (kennelijk) ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:33 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3229
- Datum publicatie: 04-04-2022
- Datum uitspraak: 01-04-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:33
Klacht tegen bedrijfsarts in opleiding. Klager heeft drie (telefonische) consulten bij beklaagde gehad. Voorafgaand aan het eerste consult heeft beklaagde telefonisch contact gehad met de teamchef van klager, waarin deze meedeelde dat sprake was van een arbeidsconflict. Naar aanleiding van de consulten heeft beklaagde telkens een belastbaarheidsadvies opgesteld. Klager verwijt beklaagde dat zij vooringenomen en niet objectief is geweest, nu zij de informatie van de teamchef heeft gebruikt in het voordeel van de werkgever en daarmee willens en wetens een onjuist rapport heeft opgesteld. Ook verwijt hij haar onder meer dat zij niet betrokken is geweest en dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat zij een oordeel zou hebben gevormd en een diagnose zou hebben gesteld voordat alle informatie beschikbaar was. Het college acht de klacht in alle onderdelen ongegrond.