ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3303 en Z2021/3598

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:53
Datum uitspraak: 13-05-2022
Datum publicatie: 16-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3303 en Z2021/3598
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog/psychotherapeut. Klaagster is eerder gehuwd geweest. Uit dit eerdere huwelijk zijn twee kinderen geboren. De ex-partner van klaagster is in het verleden onder behandeling geweest bij beklaagde. Op enig moment heeft hij beklaagde opnieuw geconsulteerd. Naar aanleiding van dit consult heeft beklaagde voor de ex-partner een “Verklaring omtrent psychologische consultatie” opgesteld. Deze verklaring heeft de ex-partner niet veel later ingebracht in een kortgedingprocedure tussen hem en klaagster.Klaagster verwijt beklaagde onder meer het opstellen van de betreffende verklaring en het verstrekken daarvan aan de ex-partner. Ook verwijt zij beklaagde dat zij zich in de verklaring heeft uitgelaten over klaagster en haar kinderen, dat zij op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner en dat zij verschillende bepalingen van de Beroepscode voor psychologen heeft geschonden.Klaagster is rechtstreeks belanghebbende, nu beklaagde in haar verklaring uitlatingen heeft gedaan over klaagster en haar kinderen en klaagster door die uitlatingen in haar belangen kon worden geschaad.Het college oordeelt dat beklaagde geen afdoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat haar verklaring zou kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze was opgesteld. Daardoor heeft zij evenmin gewaarborgd dat misbruik zou worden voorkómen van die verklaring en dus van de resultaten van haar beroepsmatig handelen. Beklaagde heeft met haar uitlatingen de voor haar geldende beroepsregels geschonden. Zij had terughoudender moeten zijn in haar uitlatingen, zeker omdat zij wist dat haar cliënt en klaagster in een vechtscheiding verwikkeld waren. Met haar verklaring wekt beklaagde de indruk dat zij een oordeel kon geven over de omgang van klaagster en de ex-partner met hun kinderen, terwijl het in feite slechts het verhaal van de ex-partner betreft.Het college acht de klacht in alle onderdelen gegrond en legt aan beklaagde in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en psychotherapeut de maatregel van berisping op. Kostenveroordeling.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 mei 2022 naar aanleiding van de op 29 juli 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klachten van

A , wonende te B,

bijgestaan door W.E. van Bentem, te Garrelsweer,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog en psychotherapeut, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.F. Mooibroek, advocaat te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaken zijn behandeld ter openbare zitting van 1 april 2022, waar partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is gehuwd geweest met F (hierna: de ex-partner). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. In 2015 zijn klaagster en haar ex-partner gescheiden.

Beklaagde heeft een eigen praktijk als klinisch psycholoog/psychotherapeut. De ex-partner is hier in het verleden onder behandeling geweest. In het voorjaar van 2016 heeft hij beklaagde opnieuw geconsulteerd. Op 21 juni 2016 heeft beklaagde voor de ex-partner een “Verklaring omtrent psychologische consultatie” opgesteld. Deze verklaring luidt als volgt:

“Geachte heer […],

Op Uw verzoek bevestig ik met dit schrijven dat u vanaf voorjaar 2016 mij opnieuw als klinisch psycholoog/psychotherapeut hebt geconsulteerd. Deze psychologische consultatie was gericht op uw persoon en m.n. op uw wanhopig gevoel en somberheid in verband met het uitblijven van omgang met uw kinderen [….].

Nu gaf u aan dat er veel onenigheid en spanning bestaat tussen u en uw ex-partner, maar dat u nooit fysiek gewelddadig bent geweest noch naar haar, noch naar de kinderen. U gaf aan u af en toe wel onbehouwen te uiten naar haar, zeker wanneer u uiterst gefrustreerd werd door de manier waarop zij, naar uw mening, de omgang bemoeilijkte. U vertelde dat zij u daarentegen wel beticht van fysieke agressie en dat er banden zouden zijn waarop dit te horen zou zijn. Wanneer men nauwkeurig deze banden in hun geheel beluistert, is er naar uw mening geen sprake van agressie zoals zij beweert.

Uiteraard ligt het niet in mijn vermogen om hierover te oordelen. Ik heb u in deze context gevraagd of u ooit voor fysiek geweld bent gedaagd, of dat u ergens een strafblad hebt voor dergelijk gedrag. U gaf aan dat dit niet het geval was. U staat [...] niet bekend als agressieveling, maar wel als iemand die geen blad voor de mond neemt. Dit lijkt mij geen reden om u de omgang met de kinderen te weigeren zeker nadat de rechtbank al meerdere keren bij eerdere uitspraken omgang met uw kinderen aan u toegewezen heeft.

Binnen het vakgebied van de psychologie is nog steeds het gedrag in het verleden de beste voorspeller van gedrag in de toekomst. Naar mijn mening zou dit ook op u van toepassing moeten zijn. Zoals ik u heb leren kennen, zowel tijdens onze gesprekken als in het publieke domein, kan ik mij moeilijk voorstellen dat u fysiek agressief naar uw kinderen zou zijn, noch ook (afgezien van negatieve verbale uitingen) naar uw ex-partner. Deze mening baseer ik op mijn kennis van en ervaring met u naar aanleiding van meer dan twee jaar psychotherapie waarbij uw verleden en persoon veelvuldig onderwerp van gesprek zijn geweest.

Het verbaast mij dat er, naar wat u beschrijft, bij het Raadsonderzoek diverse informatiebronnen buiten beschouwing gelaten worden, zoals die van de vorige school van de kinderen, en ook een evaluatie van de psychologische gemoedstoestand van de moeder van de kinderen. Het is namelijk bekend dat wanneer de omgang van kinderen met hun vader gefrustreerd wordt, kinderen blootgesteld worden aan beschadiging van de ouder-kind relatie, en van het geïnternaliseerde vader-imago dat een belangrijke basis vormt voor later gezond psychisch functioneren.

In 2010 heeft de moeder van uw kinderen zich niet bereid verklaart om samen met u in gesprek te gaan toen wij in onze Maatschap haar daar de kans toe wilden bieden. Ik begrijp van u dat er nog steeds geen andere gelegenheden aangegrepen zijn om de situatie in gezamenlijkheid op te lossen. Dat is zeer spijtig maar dit kan m.i. geen reden zijn om u de omgang met uw kinderen te weigeren.

Momenteel is uw plan om mij te blijven consulteren om persoonlijke ondersteuning te krijgen voor uw penibele situatie en om te bespreken hoe u het beste met de huidige situatie om kunt gaan ten gunste van uw kinderen.

U heeft zich naar mij toe opnieuw bereid verklaard te allen tijde klaar te staan om uw kinderen op te vangen en te verzorgen. U maakt zich ernstig zorgen over hun welzijn. Vanuit mijn ervaring met vergelijkbare situaties, waarin het contact met de vader onterecht werd geblokkeerd, kan ik niet anders dan aangeven dat dit ongetwijfeld negatieve sporen na zal laten bij de betrokken kinderen.

Met vriendelijke groet,

[naam beklaagde] klinisch psycholoog/psychotherapeut”

De ex-partner van klaagster is in 2015 door de politierechter veroordeeld voor mishandeling. In juli 2016 is hij in beroep door Gerechtshof E veroordeeld voor mishandeling van klaagster in het bijzijn van de kinderen.

De verklaring van beklaagde is door de ex-partner op 24 juni 2016 ingebracht in een kortgedingprocedure die op 8 juni 2016 aanhangig was gemaakt.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde (nadat zij bij repliek en bevestigd ter zitting de klacht onder 3 heeft ingetrokken)- samengevat – dat:

3. zij op 21 juni 2016 een verklaring omtrent medische consultatie heeft afgegeven aan de ex-partner van klaagster, waarin zij uitspraken doet over klaagster en haar kinderen, zonder dat ze klaagster heeft gezien;

4. in de verklaring van 21 juni 2016 in strijd met de waarheid door beklaagde is gesteld dat klaagster in 2010 niet bereid was om in gesprek te gaan met haar ex-partner toen de maatschap van beklaagde haar daartoe de kans wilde bieden, dan wel dat zij in de verklaring niet de bron heeft vermeld waarop deze stelling is gebaseerd;

6. […]

9. zij zich in verklaring van 21 juni 2016 heeft uitgelaten over klaagster en haar kinderen, terwijl daar geen noodzaak voor bestond;

13. zij op ondeugdelijke gronden in de tweede alinea van de verklaring impliciet een waardeoordeel heeft gegeven over de psychische gemoedstoestand van klaagster;

18. beklaagde in de verklaring op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner;

24. de verklaring van beklaagde niet voldoet aan de criteria van de artikelen 96 en 97 van de Beroepscode voor psychologen 2015 van het NIP (hierna: de Beroepscode);

31. zij in strijd heeft gehandeld met artikel 28 van de Beroepscode omdat zij heeft nagelaten (afdoende) maatregelen te treffen om te voorkomen dat de verklaring zou worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is, althans mocht worden opgesteld;

39. zij in strijd heeft gehandeld met artikel 27 van de Beroepscode nu zij er geenszins voor heeft gezorgd dat er geen misbruik van de resultaten van haar beroepsmatig handelen kon worden gemaakt.

Klaagster heeft verzocht beklaagde te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht omdat zij geen rechtstreeks belanghebbende is. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 meent beklaagde daarnaast dat sprake is van verjaring.

Subsidiair stelt beklaagde zich op het standpunt dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Voor zover nodig wordt hierna, bij de beoordeling van de klachtonderdelen, nader op het standpunt van beklaagde ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

5.1

Naar het oordeel van het college is klaagster ontvankelijk in alle onderdelen van haar klacht.

Beklaagde heeft in haar verklaring uitlatingen gedaan over klaagster en haar kinderen. Door deze uitlatingen kon klaagster in haar belangen worden geschaad. Daarom kan zij worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 van de Wet BIG. Dit geldt ook voor klachtonderdeel 6. Weliswaar ziet dit klachtonderdeel op een door beklaagde gegeven waardeoordeel over de ex-partner (en ziet dat niet expliciet op klaagster), maar impliciet kan dit waardeoordeel wel van invloed zijn (geweest) op de (juridische) positie van klaagster waarvan zij nadeel kan ondervinden. Aan de verklaring van beklaagde over de ex-partner kan door de rechter in onder meer een procedure over de omgang met de kinderen immers wel een bepaalde waarde worden toegekend. Beklaagde had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat de ex-partner de verklaring zou kunnen gebruiken in een juridische procedure.

Daarnaast wordt het verweer, dat klaagster ten aanzien van klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege verjaring, door het college niet gevolgd. Zoals klaagster in dit verband terecht heeft gesteld, heeft dit klachtonderdeel betrekking op hetgeen beklaagde in haar verklaring van 21 juni 2016 heeft gesteld over iets dat in 2010 zou hebben plaatsgevonden. Het betreft dus geen klacht over handelen van beklaagde in 2010, maar over handelen in 2016.

Het toetsingskader

5.2

Het college beoordeelt of beklaagde heeft gehandeld volgens de op dat moment geldende regels en beroepsnormen. Het college toetst dus of beklaagde heeft gehandeld zoals van haar als GZ-psycholoog en psychotherapeut mocht worden verwacht. Het uitgangspunt daarbij is of zij bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dit toetsingskader volgt uit artikel 47, eerste lid, van de Wet BIG.

Om te beoordelen aan welke beroepsnormen getoetst moet worden, is het van belang om vast te stellen of de verklaring van 21 juni 2016 een rapportage betreft als bedoeld in de Beroepscode.

In artikel 1.16 van de Beroepscode is een rapportage gedefinieerd als alle tot één of meer personen herleidbare bevindingen, beoordelingen of adviezen, die mondeling of schriftelijk worden uitgebracht. De verklaring van beklaagde valt hier ook onder. Immers, de verklaring betreft schriftelijk uitgebrachte bevindingen die te herleiden zijn tot klaagster, haar ex-partner en haar kinderen.

Dit betekent dat de verklaring is onderworpen aan de criteria die in de Beroepscode aan een rapportage worden gesteld.

In het bijzonder zijn daarbij van belang de door klaagster genoemde artikelen 27, 28, 96 en 97 van de Beroepscode. Deze artikelen luiden als volgt:

“Artikel 27    Voorkómen van misbruik van resultaten

Psychologen zorgen ervoor, voor zover dat in hun macht ligt, dat geen misbruik wordt gemaakt van de resultaten van hun beroepsmatig handelen.

Artikel 28      Voorkómen van onbedoeld gebruik en misbruik van rapportage

Psychologen treffen maatregelen om te voorkómen dat een rapportage wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is opgesteld. Daartoe dient in de rapportage te worden vermeld dat deze van vertrouwelijke aard is. Bovendien wordt vermeld dat de conclusies alleen betrekking hebben op de aan de rapportage ten grondslag liggende doel- of vraagstelling en niet zonder meer kunnen dienen voor de beantwoording van andere vragen. Ook wordt in de rapportage vermeld na verloop van welke termijn de conclusies redelijkerwijs hun geldigheid verloren kunnen hebben.

Artikel 96      Rapporteren over anderen dan de cliënt

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.

Artikel 97      Rapportage beperken tot noodzakelijke gegevens

De psycholoog beperkt zich in rapportages tot het vermelden van de gegevens en beoordelingen die voor het doel van de rapportage noodzakelijk zijn. Het rapport dient minimaal aan de volgende eisen te voldoen:

    • Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
    • Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
    • Uit de rapportage moet duidelijk blijken op welke gronden de bevindingen en conclusies berusten en wat de beperkingen daarvan zijn;
    • Het rapport vermeld de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
    • In de rapportage wordt melding gemaakt van de vertrouwelijke aard en na verloop van welke termijn de conclusies redelijkerwijs hun geldigheid hebben verloren.”

Daarnaast is van toepassing de Beroepscode voor psychotherapeuten van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie. Hierin is (in artikel III.3.1.1) bepaald dat geen (schriftelijke) verklaring uitgegeven mag worden met een waardeoordeel; ook mag de informatie niet verder reiken dan voor het doel van de informatieverstrekking noodzakelijk is (artikel III.5.2).  

Inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen

5.3

Met inachtneming van het hierboven weergegeven toetsingskader, verklaart het college de klachten in alle onderdelen gegrond. Hieronder legt het college uit waarom.

5.4

Volgens beklaagde was de verklaring een weergave van haar bevindingen van één consult in het voorjaar van 2016. De verklaring, die zij op verzoek van de ex-partner heeft gemaakt, was volgens beklaagde uitsluitend bedoeld voor haar cliënt om na te lezen wat was besproken en niet om te gebruiken in een procedure. Beklaagde meent dat het haar vrij stond om de verklaring aan de ex-partner te verstrekken, omdat hij recht heeft op een afschrift van zijn dossier en de gespreksaantekeningen die zij had gemaakt geen onderdeel uitmaken van het dossier. Dit verweer treft geen doel. Gespreksaantekeningen maken wel onderdeel uit van een dossier en kunnen middels een kopie aan een cliënt worden overhandigd.

Beklaagde heeft daarnaast op geen enkele manier in de verklaring kenbaar gemaakt dat deze uitsluitend bedoeld was voor eigen gebruik van haar cliënt. Dat blijkt overigens ook niet uit haar aantekeningen. Beklaagde heeft derhalve geen afdoende maatregelen getroffen om te voorkomen dat de verklaring zou kunnen worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze was opgesteld. Daardoor heeft zij evenmin gewaarborgd dat misbruik zou worden voorkómen van die verklaring en dus van de resultaten van haar beroepsmatig handelen. Door dit nalaten heeft beklaagde gehandeld in strijd met de artikelen 27 en 28 van de Beroepscode.

5.5

Beklaagde heeft verder aangevoerd dat zij zich in de verklaring niet heeft uitgelaten over klaagster en de kinderen, maar dat zij enkel heeft bevestigd wat de ex-partner jegens haar had verklaard, waarbij zij op enkele punten haar overwegingen heeft gegeven. Volgens beklaagde heeft zij haar overwegingen met de nodige reserves weergegeven en heeft zij expliciet kenbaar gemaakt dat de overwegingen gebaseerd waren op feiten die de ex-partner aan haar bekend maakte.

Het college volgt beklaagde hierin niet. Zoals het college hiervoor onder 5.1 heeft overwogen, heeft beklaagde in haar verklaring uitlatingen gedaan over klaagster en haar kinderen. Daarbij heeft zij niet getoetst of deze uitlatingen juist waren. Beklaagde lijkt zonder meer te zijn afgegaan op de juistheid van de lezing van de ex-partner.

Zo lijkt beklaagde voor waar te hebben aangenomen dat er bij het Raadsonderzoek informatie (onder meer over klaagster) buiten beschouwing is gelaten en dat het contact van de kinderen met de ex-partner onterecht is geblokkeerd:

Het verbaast mij dat er, naar wat u beschrijft, bij het Raadsonderzoek diverse informatiebronnen buiten beschouwing gelaten worden, zoals die van de vorige school van de kinderen, en ook een evaluatie van de psychologische gemoedstoestand van de moeder van de kinderen. Het is namelijk bekend dat wanneer de omgang van kinderen met hun vader gefrustreerd wordt, kinderen blootgesteld worden aan beschadiging van de ouder-kind relatie, en van het geïnternaliseerde vader-imago dat een belangrijke basis vormt voor later gezond psychisch functioneren.”

“Vanuit mijn ervaring met vergelijkbare situaties, waarin het contact met de vader onterecht werd geblokkeerd, kan ik niet anders dan aangeven dat dit ongetwijfeld negatieve sporen na zal laten bij de betrokken kinderen.”

Ook heeft zij zich zonder enige terughoudendheid uitgelaten over klaagster:

In 2010 heeft de moeder van uw kinderen zich niet bereid verklaart om samen met u in gesprek te gaan toen wij in onze Maatschap haar daar de kans toe wilden bieden.”

Daarnaast heeft zij in haar verklaring bevindingen en conclusies opgenomen zonder kenbaar te maken op welke gronden deze berusten:

U staat […] niet bekend als agressieveling, maar wel als iemand die geen blad voor de mond neemt. Dit lijkt mij geen reden om u de omgang met de kinderen te weigeren zeker nadat de rechtbank al meerdere keren bij eerdere uitspraken omgang met uw kinderen aan u toegewezen heeft.”

“Binnen het vakgebied van de psychologie is nog steeds het gedrag in het verleden de beste voorspeller van gedrag in de toekomst. Naar mijn mening zou dit ook op u van toepassing moeten zijn. Zoals ik u heb leren kennen, zowel tijdens onze gesprekken als in het publieke domein, kan ik mij moeilijk voorstellen dat u fysiek agressief naar uw kinderen zou zijn, noch ook (afgezien van negatieve verbale uitingen) naar uw ex-partner. Deze mening baseer ik op mijn kennis van en ervaring met u naar aanleiding van meer dan twee jaar psychotherapie waarbij uw verleden en persoon veelvuldig onderwerp van gesprek zijn geweest.”

De “kennis van en ervaring met” de ex-partner waarop beklaagde zich kennelijk baseert, heeft zij niet nader gespecificeerd. Hierdoor kan niet getoetst worden hoe beklaagde tot haar bevindingen is gekomen. Met klaagster is het college van oordeel dat beklaagde hiermee op ondeugdelijke gronden een waardeoordeel heeft gegeven over de ex-partner.

Beklaagde heeft met haar uitlatingen de voor haar geldende beroepsregels geschonden. Zij had terughoudender moeten zijn in haar uitlatingen, zeker omdat zij wist dat haar cliënt en klaagster in een vechtscheiding verwikkeld waren. Met haar verklaring wekt beklaagde de indruk dat zij een oordeel kon geven over de omgang van klaagster en de ex-partner met hun kinderen, terwijl het in feite slechts het verhaal van de ex-partner betreft.

Conclusie

5.6

Nu de klachten gegrond zijn, zal het college een maatregel opleggen.


Bij de bepaling van de aard van de maatregel betrekt het college dat beklaagde op meerdere fronten ernstig tekort is geschoten in haar handelen als GZ-psycholoog/psychotherapeut. Het college acht daarom de maatregel van berisping aangewezen.

Proceskostenveroordeling

5.7

Klaagster heeft het college verzocht beklaagde te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.

In artikel 69, vijfde lid, van de Wet BIG is een regeling met betrekking tot de gemaakte proceskosten opgenomen. Omdat de klachten gegrond worden verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan het college beklaagde veroordelen in de proceskosten. Het college ziet aanleiding dat in dit geval te doen. Daarbij beschouwt het college de zaken vanwege hun samenhang als één zaak. Het college bepaalt de voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor rechtsbijstand op € 1.352,50 (1 punt voor het klaagschrift + 0,5 punt voor de repliek + 1 punt voor de zitting x tarief € 541,00). 

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klachten gegrond; 
  • legt aan beklaagde in haar hoedanigheid van GZ-psycholoog en psychotherapeut de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt beklaagde in de hierboven vastgestelde kosten van klaagster van in totaal € 1.352,50 en veroordeelt haar dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klaagster binnen een maand nadat deze haar schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten.

Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell en R. van der Ree en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris                                                                                                  

  voorzitter

  secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.