ECLI:NL:TGZRZWO:2022:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/5

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:68
Datum uitspraak: 24-05-2022
Datum publicatie: 31-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/5
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (onder supervisie werkende) arts over de door hem opgestelde rapportage in het kader van de Eerstejaars Ziektewet-beoordeling, tevens bejegeningsklacht. De rapportage voldoet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde vereisten. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de bejegening. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 mei 2022 naar aanleiding van de op 6 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. E. Yilmaz, advocaat te Lent,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door F,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 april 2022, waar klaagster en beklaagde zijn verschenen; beiden werden bijgestaan door hun gemachtigden. Beide gemachtigden hebben een pleitnota overgelegd.

De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende

klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder dossiernummer Z2021/6.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1     Klaagster is van 15 september 2003 tot 1 juli 2015 werkzaam geweest als sales advisor bij een winkelketen. Op 23 juni 2015 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten.

2.2     In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (hierna: EZWb) heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het UWV is tot de conclusie gekomen dat klaagster op 21 juni 2016 ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid als bedoeld in artikel 19 van de ZW, omdat zij minder dan 65% van het loon kan verdienen voordat zij ziek werd. De ZW-uitkering is ongewijzigd voortgezet en de verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (hierna: FML) opgesteld.

2.3     Klaagster heeft op 2 april 2017 een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ingediend. Hierop heeft het UWV een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht en op 25 januari 2018 de gevraagde uitkering geweigerd toe te kennen. Het daartegen gemaakte bezwaar van klaagster is ongegrond verklaard.

2.4     Bij besluit van 1 februari 2018 heeft het UWV klaagster per 20 juni 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Het UWV heeft deze uitkering per 4 januari 2019 beëindigd nadat klaagster zich op 21 november 2018 had ziekgemeld en haar een voorschot op de ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 6 februari 2019 is klaagster arbeidsgeschikt geacht voor haar eigen werk; het door klaagster ingediende bezwaar daartegen is gegrond verklaard. Het UWV heeft klaagster per 4 januari 2019 een ZW-uitkering toegekend. Op 27 augustus 2019 is klaagster wegens toegenomen endometriose geopereerd.

2.5     De EZWb is op 14 november 2019 door beklaagde uitgevoerd onder supervisie van een geregistreerde verzekeringsarts. Beklaagde heeft in zijn rapportage vastgelegd dat hij in verband met pijnklachten van klaagster meer beperkingen heeft vastgesteld dan in het kader van de eerdere WIA-beoordeling (20 juni 2017). Hierna is een (nieuwe) FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft deze FML beoordeeld en daarbij vastgesteld dat de eerder geduide functies ondanks toegenomen beperkingen nog steeds geschikt zijn. Na deze datum is beklaagde niet meer bij het dossier van klaagster betrokken geweest.

2.6     Bij beslissing van 14 november 2019 heeft het UWV de ZW-uitkering aan klaagster beëindigd, tegen welke beslissing klaagster bezwaar heeft gemaakt.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Beklaagde heeft niet als een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringsarts gehandeld door een rapportage (d.d. 14 november 2019) op te stellen die niet voldoet aan de eisen die aan een EZWb worden gesteld.

Meer specifiek verwijt klaagster beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij

3. de ernstige klachten en beperkingen van klaagster in onvoldoende mate heeft meegenomen in de medische beoordeling en de ernst van de medische klachten (opzettelijk) heeft onderschat en gebagatelliseerd;

4. bewust belangrijke medische informatie niet bij zijn beoordeling heeft betrokken en zonder lichamelijk onderzoek tot een conclusie is gekomen;

6. buiten zijn deskundigheidsgebied is getreden door zijn oordeel te geven zonder medische informatie bij de behandelaren van klaagster in te winnen. Dit betreft gynaecologische en psychiatrische klachten en een chronisch pijnsyndroom;

9. onvoldoende een vertaalslag heeft gemaakt van de medische aandoeningen naar aan te nemen beperkingen in de functionele mogelijkheden lijst (FML);

13. zich niet respectvol naar klaagster heeft opgesteld door haar klachten theatraal te noemen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij zich niet in de klacht herkent. Klaagster heeft wel eerdere psychiatrische problematiek benoemd maar ook gezegd dat zij niet meer bij een psychiater onder behandeling is en zij heeft geen documenten overhandigd die daar betrekking op hebben. Beklaagde heeft daarom aangenomen dat er geen toename van beperkingen op dit gebied waren. Beklaagde heeft de operatie van klaagster op 27 augustus 2019 meegewogen; klaagster heeft het operatieverslag niet overhandigd. Beklaagde heeft haar klachten wel degelijk serieus genomen en haar als toegenomen beperkt beoordeeld. De klachten en beperkingen zijn niet (opzettelijk) onderschat. Beklaagde heeft de gynaecologische klachten niet herbeoordeeld maar de klachten vertaald naar beperkingen in de FML. De rapportage voldoet aan de daarvoor geldende criteria. Het opvragen van extra informatie was niet nodig en klaagster en haar mede-aanwezige hebben daar ook niet om gevraagd, evenmin als om de inzet van onafhankelijk psychiatrische expertise. Beklaagde heeft klaagster lichamelijk onderzocht en in de rapportage het woord theatraal in die context gebruikt. Hiermee bedoelde hij niet om te kwetsen maar hij beschrijft daarmee de hevige pijnreactie van klaagster op zijn minimale aanraking van de buik met de stethoscoop. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit het dossier niet valt af te leiden dat klaagster niet serieus zou zijn genomen, noch dat zij op een dergelijke wijze bejegend zou zijn.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Naar vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (hierna: CTG) moet een rapportage als door beklaagde is uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:

5. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

6. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

8. in het rapport wordt op een inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

11. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen en

15. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college toetst ten volle of het onderzoek door beklaagde uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage vindt een marginale toetsing plaats, dat wil zeggen dat getoetst wordt of de rapporteur in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

5.3     De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4

De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 hangen zodanig nauw met elkaar samen dat deze gezamenlijk worden behandeld. Het college heeft geconstateerd dat beklaagde alle stappen van het onderzoek heeft uitgevoerd en beschreven. Beklaagde heeft klaagster op het spreekuur van 14 november 2019 gezien en daar een anamnese afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. Beklaagde heeft de medische klachten van klaagster in de rapportage uitgesplitst en meegewogen. Over de operatie die zij heeft ondergaan, schrijft hij dat die geen verlichting van haar klachten heeft opgeleverd. Beklaagde heeft lichamelijk onderzoek verricht. De hevige reactie van klaagster op de aanraking van haar buik heeft beklaagde vertaald naar beperkingen als ‘grove trillingen op het lijf’ en bij ‘lopen’, ‘traplopen’, duwen en trekken’ en ’zwaar fysiek werk’. Op basis van de beschikbare medische informatie en het consult op 14 november 2019 heeft beklaagde geconstateerd dat er sprake is van toegenomen beperkingen, waarbij hij de wijze waarop klaagster haar klachten beleeft ook heeft meegewogen. Niet is gebleken dat hij de door klaagster geuite pijn en klachten niet serieus heeft genomen of deze heeft onderschat, of dat hij belangrijke medische informatie niet bij de rapportage heeft betrokken. Beklaagde is met zijn beoordeling van de medische klachten van klaagster binnen de grenzen van zijn deskundigheid als arts gebleven. Voor de vertaling van de klachten naar beperkingen bleek het niet noodzakelijk aanvullende informatie op te vragen. Het college is van oordeel dat beklaagde bij de klachten een voldoende vertaalslag ten behoeve van de FML heeft gemaakt.

Deze klachtonderdelen zijn ongegrond. 

5.4     Klachtonderdeel 5

In de rapportage staat: “De presentatie doet soms enigszins theatraal aan, zoals bij het lichamelijk onderzoek.” Beklaagde heeft ter zitting verklaard dat hij daarmee bedoelde weer te geven dat hij – op grond van zijn ervaring – de hevigheid van de reactie van klaagster op zijn lichte aanraking van haar buik niet had verwacht. Het college is van oordeel dat het in het kader van deze rapportage niet handig is geweest dat beklaagde met betrekking tot de reactie van klaagster de op zichzelf niet ongebruikelijke vakterm ‘theatraal’ heeft gehanteerd, maar het gaat te ver om hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht in zijn geheel ongegrond is.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, A.L. Smit, lid-jurist, H.A.M. Veneman en C.W.M. Hosmus en A.A.G. van den Ende, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.