ECLI:NL:TGZRZWO:2022:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle GP2020/24

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:84
Datum uitspraak: 21-06-2022
Datum publicatie: 24-06-2022
Zaaknummer(s): GP2020/24
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog/psychotherapeut. Klager verblijft al langere tijd in opeenvolgende tbs-klinieken. De aangeklaagde zorgverlener is betrokken geweest bij zijn behandeling in een van de klinieken. Klager verwijt haar dat zij tegen klager zou hebben gezegd dat hij dwangmedicatie zou krijgen in de volgende kliniek en dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld. Het college verwijst voor het eerste verwijt naar de beslissing met nummer GP2020/18, op een eerdere klacht van klager tegen dezelfde zorgverlener. In die zaak – die nog niet onherroepelijk is ten tijde van deze beslissing – is hetzelfde verwijt naar voren gebracht en is daar al op geoordeeld. Dat oordeel (kennelijk ongegrond) wordt hier als ingelast beschouwd. Wat betreft het tweede verwijt geldt dat de aangeklaagde überhaupt geen diagnose heeft gesteld. De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 21 juni 2022 naar aanleiding van de op 19 november 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Groningen doorgezonden klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

F , gz-psycholoog en psychotherapeut, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D. Zwartjens, advocaat te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

Deze klacht hangt samen met andere klachten, bekend onder de nummers GP2020/14, GP2020/24, GP2020/25, G2020/45, G2020/55 en GP2020/26.

Met ingang van 1 april 2022 zijn de regionale tuchtcolleges te Groningen en Zwolle samengevoegd tot één regionaal tuchtcollege te Zwolle. De bevoegdheid tot behandeling van deze zaak, die aanhangig was bij het regionaal tuchtcollege te Groningen, is per deze datum overgegaan op het regionaal tuchtcollege te Zwolle.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager – geboren in 1987 – is in 2005 veroordeeld en heeft een PIJ-maatregel opgelegd gekregen, inhoudende een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Op 3 juli 2006 heeft klager zich tijdens een begeleid verlof onttrokken aan de begeleiding, waarna hij de volgende dag een poging tot moord heeft gepleegd op zijn ex-vriendin. Daarnaast heeft hij tweemaal een poging tot doodslag gepleegd op de vader en de vriend van zijn ex-vriendin. Tevens heeft hij een vriendin van zijn ex-vriendin meerdere malen bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Klager heeft voor deze geweldsplegingen een gevangenisstraf opgelegd gekregen van vijf jaren en een terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot dwangverpleging.

Klager is in 2010 begonnen aan zijn tbs-behandeling en verbleef sindsdien in verschillende forensisch psychiatrische centra. Vanaf september 2019 is klager opgenomen bij G, locatie H, afdeling I. Dit is een gesloten observatieafdeling en onderdeel van Forensisch Psychiatrische Kliniek J in D. Beklaagde was gedurende de opname van klager, van september 2019 tot augustus 2020, plaatsvervangend hoofd van de inrichting en hoofd van de tbs-kliniek.

Op 16 juni 2020 heeft een zorgconferentie plaatsgevonden, waarbij alle betrokken behandelaren – zo ook beklaagde in hoedanigheid als hoofd van de tbs-kliniek -   aanwezig waren. Ook klager en diens advocaat waren bij de zorgconferentie aanwezig. Het doel van de zorgconferentie was om de verdere behandeling van klager met alle betrokken partijen te bespreken, nu er aanwijzingen waren dat de behandeling stagneerde. Uit het verslag van de zorgconferentie volgt:

“De regiebehandelaar vertelt dat betrokkene in september op de I (opname-afdeling) is opgenomen. Aanvankelijk leek er iets van een samenwerking te ontstaan, dit is slechts kortdurend geweest. Al snel was te merken dat betrokkene alles wat in zijn optiek met behandeling te maken heeft, afhoudt. Hij wordt ervaren als een man, met wie het vanuit de bestaande pathologie niet lukt om tot een samenwerkingsrelatie te komen. Vanaf de eerste dag gaat hij voortdurend in beklag. Hij doet ernstige beschuldigingen naar het personeel en schermt met een eerder uitgebracht P rapport, waarin hij de bevestiging leest dat hij niets hoeft te doen. Er sprake van een ontbrekend probleembesef en –inzicht. Hij neemt geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag, laat afdeling-ontwrichtend gedrag zien en beïnvloedt zijn medecliënten negatief door hen af te raden zich in te zetten voor behandeling.

Betrokkene is erg achterdochtig en wil geen gesprekken aangaan. Dit maakt het erg lastig om contact met betrokkene te krijgen. Er kan gesteld worden dat er een herhaling is te zien van hoe zijn verblijf in vorige klinieken is verlopen.

G zou graag onderzoeken of het na instelling op medicatie mogelijk is om met betrokkene tot een samenwerking te komen. Helaas is dit niet bespreekbaar met betrokkene. G is dan ook van mening dat na alle behandelpogingen geconstateerd moet worden dat de delictdynamiek van betrokkene nog immer actueel is en daarmee het recidivegevaar groot. Met het huidige beeld denkt G dat de behandelmogelijkheden bijna uitgeput zijn en een LFPZ (Langdurig Forensisch Psychiatrische Zorg) plaatsing overwogen moet worden. In dit overleg willen we toetsen of er de inzet van (dwang)medicatie nog een reële optie is om eerst te onderzoeken, alvorens tot een aanvraag LFPZ over te gaan.”

Na deze zorgconferentie heeft beklaagde, zo volgt uit het verslag van 16 juni 2020, eenmalig met klager gesproken teneinde de situatie van klager te bespreken. Door het wegvallen van de Skypeverbinding heeft de terugkoppeling aan klager plaatsgevonden door het hoofd van de tbs-kliniek en de advocaat van klager in het bijzijn van de regiebehandelaar.

Klager is in augustus 2020 overgeplaatst naar het M vanwege het feit dat hij bekend was met privé-informatie over (tenminste) de regiebehandelaar (beklaagde in de klacht met nummer GP2020/14). Dit was voor de kliniek aanleiding een verzoek tot spoedoverplaatsing neer te leggen bij Justitie. Klager is medio juli 2020 – in afwachting van de overplaatsing naar M - overgeplaatst naar een andere afdeling binnen de kliniek.

Op 28 augustus 2020 heeft de kliniek een advies betreffende de verlenging van de
tbs-maatregel uitgebracht aan het ministerie van Veiligheid en Justitie, inhoudende de tbs-maatregel met twee jaar te verlengen. Uit voornoemd advies volgt dat beklaagde samen met haar collega – te weten beklaagde in de klacht met nummer GP2020/14 – tot een diagnostische beschrijving is gekomen. Het medisch dossier vermeldt als beschrijvende diagnose het volgende:

2.1: Diagnostiek

Betrokkene is een 33-jarige man met forse persoonlijkheidsproblematiek met daarbij vooral antisociale en tevens narcistische trekken. Vanuit dossieronderzoek en klinische beeldvorming is in 2020 een hoge psychopathiescore vastgesteld (PCL-R score 33, 1 item open gelaten). In die zin kan gesproken worden van een hoge mate van psychopathie. Secundair lijkt er sprake te zijn van een waanstoornis, waarbij sprake is van forse achterdocht, betrekkingswanen en mogelijke visuele hallucinaties. Dit beeld, waarbij het excessieve klachtenpatroon op de voorgrond staat, past bij een querulantenwaan. Bij betrokkene is de diagnose LVB gesteld middels meerdere intelligentieonderzoeken, gedurende de gehele levensloop. Er is sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel, waardoor er geen totaal IQ kan worden vastgesteld. Op de verbale begripsindex scoort betrokkene op beneden gemiddeld niveau (IQ 83, 78-89). Op de overige indexen scoort betrokkene op een laag niveau. Het is niet uitgesloten dat betrokkene heeft ondergepresenteerd tijdens deze intelligentieonderzoeken. Betrokkene lijkt zich op performaal gebied onzeker te presenteren, terwijl hij zonder toezicht een stuk zelfredzamer oogt.

Betrokkene is in zijn kinderjaren veelvuldig overvraagd, onvoldoende begrensd en verwend door zijn familie. Al op zeer jonge leeftijd vertoonde hij gedragsproblemen, waaronder gedragsproblemen op jeugdige leeftijd, genaamd conduct disorder, impulsiviteit en onverantwoordelijk gedrag. In zijn jeugd is hij behandeld wegens ADHD, waarvoor medicatie werd voorgeschreven. Daar is hij naar eigen zeggen mee gestopt vanwege vermoeidheidsklachten. Betrokkene neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en toont geen remming vanuit gewetensfuncties. Betrokkene is een zeer krenkbare man die vaak achterdochtig is en bang dat anderen hem bewust benadelen.

De persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene staat op de voorgrond. Het LVB-behandelklimaat welke G biedt, sluit niet aan op de zorgvraag van betrokkene. Betrokkene weigert iedere vorm van medewerking aan zijn behandeling en negeert samenwerking met begeleiders en behandelteam. Ondertussen vertoont betrokkene grensoverschrijdende gedragingen zowel op schrift als in het contact, en wordt hij verdacht van het plegen van vernielingen op de afdeling. Ook beïnvloedt hij andere cliënten door het geven van adviezen welke potentieel schadelijk zijn voor het behandelresultaat van de cliënten. Betrokkene heeft een omgeving nodig waarin hij actief begrensd wordt, strakke, duidelijke regels aanwezig zijn en iedere stap die hij zet gecontroleerd en begeleid wordt.”

De bovenstaande diagnostische beschrijving is op grond van de DSM-5 criteria (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition) uitgemond in de volgende diagnose:

DSM-5

05-06-2020 [naam beklaagde in de zaken met nummers GP2020/14 en GP2020/25 en beklaagde in de zaken met nummers G2020/45 en G2020/55, red.]

301.7           Antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken (tevens hoge mate van psychopathie)

297.1           Waanstoornissen met forse achterdocht, betrekkingswanen, mogelijke visuele hallucinaties en paranoïdie.

V62.89         Zwakbegaafdheid

V62.5           Problemen met justitie/politie of met de misdaad

V62.9           Andere psychosociale en omgevingsproblemen.”

Beklaagde heeft verlengingsadvies waarin deze diagnose staat geaccordeerd, samen met de beklaagde in de zaken met de nummers G2020/45 en G2020/55.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde dat:

3. zij tegen klager heeft gezegd dwangmedicatie te zullen inzetten bij de volgende kliniek, zonder het verhaal van klager te hebben gehoord;

4. zij een verkeerde diagnose heeft gesteld.   

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat zij binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen haar door klager wordt verweten en stelt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dat de klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Ontvankelijkheidsverweer in verband met wilsbekwaamheid klager  

Beklaagde stelt dat klager niet-ontvankelijk zou zijn, omdat hij niet wilsbekwaam zou zijn en daardoor niet in staat zou zijn om een klacht bij het tuchtcollege in te dienen. Beklaagde verwijst hiervoor naar het behandeldossier waar klager meermalen beschreven wordt als niet of onvoldoende wilsbekwaam. Naar het oordeel van het college geeft het klaagschrift geen blijk van onvoldoende wilsbekwaamheid om een tuchtklacht in te kunnen dienen. Klager is naar het oordeel van het college dus voldoende wilsbekwaam om deze tuchtklacht in te dienen. 

5.2     Ontvankelijkheid klachtonderdeel 1 in verband met eerdere uitspraak

Deze klacht hangt onder andere samen met de klacht bekend onder nummer GP2020/18 tegen dezelfde beklaagde, waarin op 21 maart 2022 uitspraak is gedaan. Beide klachten overlappen elkaar wat betreft klachtonderdeel 1. Aangezien de beslissing van 21 maart 2022 nog niet onherroepelijk is op het moment waarop de beslissing in deze zaak wordt uitgesproken, is klager ontvankelijk in het betreffende klachtonderdeel in de onderhavige klacht. Voor het oordeel op klachtonderdeel 1 verwijst het college kortheidshalve naar de beslissing met nummer GP2020/18, die aan deze beslissing is gehecht. Op basis van de beoordeling in die beslissing van hetzelfde verwijt, die hier als ingelast moet worden beschouwd, wordt klachtonderdeel 1 in de onderhavige beslissing ook kennelijk ongegrond verklaard.

5.3     Klachtonderdeel 2

Het college overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel als volgt. Beklaagde heeft niet zelf feitelijk een diagnose gesteld. Wel heeft zij het verlengingsadvies ten aanzien van de tbs-maatregel d.d. 28 augustus 2020, waarin de gewraakte diagnose staat, geaccordeerd. Het college leest klagers verwijt aldus dat beklaagde door haar handelen (mede)verantwoordelijk is voor een in zijn ogen onjuiste diagnose. De diagnose is daadwerkelijk gesteld door de regiebehandelaar en de behandelend psychiater, beiden beklaagden in andere zaken. Hun bevindingen waren dat klager onder andere leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Tevens volgt uit de diagnose dat er bij klager sprake is van een hoge mate van psychopathie, onderbouwd met de PCL-R. Voor het weergeven van de diagnostische bevindingen is gebruik gemaakt van de criteria volgend uit de DSM-5. Het college acht de door beklaagde geaccordeerde diagnose verdedigbaar gezien het behandeldossier van klager. Dat betekent dat dit klachtonderdeel faalt en ook kennelijk ongegrond is.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, Th.A.M. Deenen en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 21 maart 2022 naar aanleiding van de op 17 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Groningen doorgezonden klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog en psychotherapeut, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. D. Zwartjens,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 14 september 2014 gehouden mondeling vooronderzoek.

Naast deze klacht zijn twee met deze klacht verband houdende klachten ingediend tegen collega’s van beklaagde. Deze klachten zijn bekend onder de nummers G2020/45 en GP2020/14.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken – alsmede het behandeldossier - dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager – geboren in 1987 – is in 2005 veroordeeld en heeft een PIJ-maatregel opgelegd gekregen, inhoudende een plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen. Op 3 juli 2006 heeft klager zich tijdens een begeleid verlof onttrokken aan de begeleiding, waarna hij de volgende dag een poging tot moord heeft gepleegd op zijn ex-vriendin. Daarnaast heeft hij tweemaal een poging tot doodslag gepleegd op de vader en de vriend van zijn ex-vriendin. Tevens heeft hij een vriendin van zijn ex-vriendin meerdere malen bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Klager heeft voor deze geweldsplegingen een gevangenisstraf opgelegd gekregen van vijf jaren en een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot dwangverpleging.

Klager is in 2010 begonnen aan zijn TBS-behandeling en verbleef sindsdien in verschillende forensisch psychiatrische centra. Vanaf september 2019 is klager opgenomen bij E, locatie F, afdeling G. Dit is een gesloten observatieafdeling en onderdeel van Forensisch Psychiatrische Kliniek H in D. Beklaagde was gedurende de opname van klager, van september 2019 tot augustus 2020, plaatsvervangend hoofd van de inrichting, te weten het hoofd van de TBS.

Op 16 juni 2020 heeft een zorgconferentie plaatsgevonden, waarbij alle betrokken behandelaren – zo ook beklaagde in hoedanigheid als hoofd van de TBS-kliniek -  aanwezig waren. Ook klager en diens advocaat waren bij de zorgconferentie aanwezig. Het doel van de zorgconferentie was om de verdere behandeling van klager met alle betrokken partijen te bespreken, nu er aanwijzingen waren dat de behandeling stagneerde. Uit het verslag van de zorgconferentie volgt:

“De regiebehandelaar vertelt dat betrokkene in september op G (opname-afdeling) is opgenomen. Aanvankelijk leek er iets van een samenwerking te ontstaan, dit is slechts kortdurend geweest. Al snel was te merken dat betrokkene alles wat in zijn optiek met behandeling te maken heeft, afhoudt. Hij wordt ervaren als een man, met wie het vanuit de bestaande pathologie niet lukt om tot een samenwerkingsrelatie te komen. Vanaf de eerste dag gaat hij voortdurend in beklag. Hij doet ernstige beschuldigingen naar het personeel en schermt met een eerder uitgebracht I rapport, waarin hij de bevestiging leest dat hij niets hoeft te doen. Er sprake van een ontbrekend probleembesef en –inzicht. Hij neemt geen verantwoordelijheid voor eigen gedrag, laat afdeling-ontwrichtend gedrag zien en beïnvloedt zijn medecliënten negatief door hen af te raden zich in te zetten voor behandeling.

Betrokkene is erg achterdochtig en wil geen gesprekken aangaan. Dit maakt het erg lastig om contact met betrokkene te krijgen. Er kan gesteld worden dat er een herhaling is te zien van hoe zijn verblijf in vorige klinieken is verlopen.

E zou graag onderzoeken of het na instelling op medicatie mogelijk is om met betrokkene tot een samenwerking te komen. Helaas is dit niet bespreekbaar met betrokkene. E is dan ook van mening dat na alle behandelpogingen geconstateerd moet worden dat de delictdynamiek van betrokkene nog immer actueel is en daarmee het recidivegevaar groot. Met het huidige beeld denkt E dat de behandelmogelijkheden bijna uitgeput zijn en een LFPZ (Langdurig Forensisch Psychiatrische Zoerg) plaatsing overwogen moet worden. In dit overleg willen we toetsen of er de inzet van (dwang)medicatie nog een reële optie is om eerst te onderzoeken, alvorens tot een aanvraag LFPZ over te gaan.”

Na deze zorgconferentie heeft beklaagde, zo volgt uit het verslag van 16 juni 2020, eenmalig met klager gesproken teneinde de situatie van klager te bespreken. Door het wegvallen van de Skypeverbinding heeft de terugkoppeling aan klager plaatsgevonden door het hoofd van de TBS-kliniek en de advocaat van klager in het bijzijn van de regiebehandelaar.

Klager is in augustus 2020 overgeplaatst naar J vanwege het feit dat hij bekend was met privé-informatie over (tenminste) de regiebehandelaar (beklaagde in de klacht met nummer GP2020/14). Dit was voor de kliniek aanleiding een verzoek tot spoedoverplaatsing neer te leggen bij Justitie. Klager is medio juli 2020 – in afwachting van de overplaatsing naar J - overgeplaatst naar een andere afdeling binnen de kliniek.

Op 28 augustus 2020 heeft de kliniek een advies betreffende de verlenging van de TBS-maatregel uitgebracht aan het ministerie van Veiligheid en Justitie. Dit advies is ondertekend door beklaagde en hield in de TBS-maatregel met twee jaar te verlengen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde dat zij heeft gezegd dwangmedicatie te zullen inzetten bij de volgende kliniek, zonder het verhaal van klager te hebben gehoord.  

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat zij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen haar door klager wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college overweegt ten aanzien van de klacht van klager – welke door beklaagde wordt betwist - als volgt. Als vaststaand feit dient beschouwd te worden dat tussen klager en beklaagde - na de zorgconferentie - een gesprek heeft plaatsgevonden. Op grond van de stukken kan echter niet worden afgeleid wat inhoudelijk tussen klager en beklaagde is besproken. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of beklaagde klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klager en van beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, niet vaststellen. Als gevolg daarvan is het handelen van beklaagde niet toetsbaar. Het college oordeelt dat de klacht niet kan slagen en acht de klacht kennelijk ongegrond.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, Th.A.M. Deenen en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.