ECLI:NL:TGZRZWO:2022:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3045 en Z2021/3504

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:66
Datum uitspraak: 24-05-2022
Datum publicatie: 31-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3045 en Z2021/3504
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog. Klager verblijft in een tbs-kliniek. Beklaagde is in de hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken. Klager verwijt hem het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van onjuist advies omtrent zijn overplaatsing naar een andere afdeling. Ook klaagt klager erover dat hij de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd, en dat beklaagde zijn cultuur en persoonlijkheid heeft beledigd.Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 24 mei 2022 naar aanleiding van de op respectievelijk 13 april 2021 en 29 september 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klachten van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. H. Vorsselman,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- de klaagschriften met bijlagen;

- de aanvullende stukken van klager;

- de verweerschriften met bijlagen;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

Met ingang van 1 april 2022 zijn de regionale tuchtcolleges te Groningen en Zwolle samengevoegd tot één regionaal tuchtcollege te Zwolle. De bevoegdheid tot behandeling van deze zaken, die aanhangig waren bij het regionaal tuchtcollege te Groningen, is per deze datum overgegaan op het regionaal tuchtcollege te Zwolle.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is werkzaam in D. Klager verblijft hier sinds 17 juli 2019 in het kader van de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel. Beklaagde is GZ-psycholoog en in de hoedanigheid van behandelcoördinator bij de behandeling van klager betrokken.

Na een verblijf op twee instroomunits, verblijft klager sinds 13 november 2019 op een behandelunit voor in beginsel patiënten met een (dreigende) status van ongewenst vreemdeling en bij wie sprake is van persoonlijkheidsproblematiek.

Klager is in het kader van een instroomonderzoek onderzocht door [onderzoeker]. Hiervan is in januari 2020 een rapport opgesteld. In dit rapport is onder meer het volgende overwogen:

“Op 14 augustus is de casus met de behandelcoördinator besproken. Er is overeenstemming wat betreft de diagnostische vragen. De voornaamste vraag is of betrokkene’s paranoïde basishouding en agressief gedrag voortkomt uit een psychotisch toestandsbeeld en/of een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek. Deze vraag zal in het huidige onderzoek worden onderzocht. Daarnaast zal er onderzoek worden gedaan naar zijn intellectuele capaciteiten. Dit gezien het niet eerder is gedaan. Over PTSS en een depressieve stoornis (in remissie) is consensus bereikt en deze kunnen op basis van dossierinformatie worden gesteld.”

Verder zijn op basis van het onderzoek in het rapport een risicotaxatie en verschillende adviezen neergelegd. De bevindingen uit het rapport zijn op 6 juli 2020 besproken met beklaagde, de psychiater van klager en klagers mentor. Daarbij was sprake van consensus.

Op 27 november 2020 heeft klager een verzoek ingediend om te worden overgeplaatst naar een andere afdeling. Beklaagde heeft naar aanleiding van dit verzoek, samen met de zorginhoudelijk manager, op 22 december 2020 een negatief advies uitgebracht. Op basis van dit advies is het verzoek om overplaatsing bij besluit van 31 december 2020 afgewezen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven-:

3. het stellen van een onjuiste diagnose en het geven van een onjuist advies aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid;

4. dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd;

6. het beledigen van de cultuur en persoonlijkheid van klager.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft de hem gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt daarop hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2

Volgens klager heeft beklaagde een onjuiste diagnose gesteld en een onjuist advies gegeven aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2. weergegeven feiten, is beklaagde niet degene die klager heeft gediagnosticeerd. Beklaagde heeft in dit verband toegelicht dat er binnen D een aparte afdeling is voor het stellen van een diagnose. Uit het rapport blijkt dat klager beperkt heeft meegewerkt aan het onderzoek. Op basis hiervan en op basis van dossieronderzoek is onderzoeker met enige terughoudendheid gekomen tot de gestelde diagnoses. Zo heeft onderzoeker het “aannemelijk” geacht dat bij klager sprake is van PTSS. Ook heeft hij geadviseerd dat het van belang is om het beloop te blijven volgen van de in het dossier beschreven psychotische kenmerken al dan niet in combinatie met een depressieve episode en dat observatie over langere tijd meer duidelijkheid zal geven op dit gebied. Het college ziet niet in wat beklaagde, die enkel heeft ingestemd met de diagnoses en adviezen, op dit punt tuchtrechtelijk kan worden verweten.


Wat betreft het door klager genoemde onjuiste advies, gaat het college ervan uit dat klager doelt op het door beklaagde gegeven negatieve advies van 22 december 2020 omtrent klagers verzoek om overplaatsing. Klager heeft echter niet nader onderbouwd waarom dit advies volgens hem niet deugt. Met beklaagde is het college van oordeel dat in het adviesrapport duidelijk uiteen is gezet waarom negatief werd geadviseerd ten aanzien van overplaatsing. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is het college niet gebleken.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3

Dit betreft het verwijt dat klager de documenten betreffende zijn behandeling niet heeft ontvangen, terwijl hij daar meerdere keren om heeft gevraagd.

Volgens beklaagde is dit verwijt onterecht en heeft hij klager meerdere documenten verstrekt, welke ook zijn vertaald in het E. Deze documenten heeft klager ook als processtuk ingediend bij het tuchtcollege.

Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd en niet nader gespecificeerd welke documenten het betreft. Daarnaast blijkt uit de stukken niet dat beklaagde klager bepaalde documenten heeft geweigerd. Gelet op het feit dat klager aan het college diverse stukken over zijn behandeling heeft overgelegd, kan juist worden geconcludeerd dat hij daar wel over beschikte.

Dit betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4

Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij zijn cultuur en persoonlijkheid heeft beledigd.

Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager ter toelichting op dit klachtonderdeel verklaard dat hij in april 2020 met zijn broer en zus wilde skypen en dat beklaagde hem niet liet skypen. Daarnaast heeft klager verklaard dat hij ingesloten is geweest zonder bed voor een langere tijd in een weekend. Volgens klager was dit onmenselijk en een vorm van marteling.

Ten aanzien van de insluiting heeft beklaagde tijdens het mondeling vooronderzoek verklaard dat dit een weekend betrof waarin hij niet heeft gewerkt en dat klager een uur ingesloten is geweest omdat hij zich niet hield aan de afspraken. De insluiting was noodzakelijk voor de veiligheid van de medewerkers. De beperking was dus het gevolg van het gedrag van klager, aldus beklaagde.

Ook voor dit klachtonderdeel geldt dat klager dit niet nader heeft onderbouwd en dat het college hiervoor geen steun vindt in de stukken. Nu niet kan worden vastgesteld wat er is voorgevallen, kan het college ook niet toetsen of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Zelfs wanneer wél zou kunnen worden vastgesteld dat beklaagde klager heeft verboden om te skypen en dat beklaagde betrokken is geweest bij de insluiting van klager, is daarmee nog steeds niet komen vast te staan dat beklaagde klagers cultuur en persoonlijkheid heeft beledigd en/of dat beklaagde met zijn handelen niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

Dit betekent dat ook klachtonderdeel c ongegrond is.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klachten kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S.L.M. Jorna en N.J. Kroon, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.                                                                                           

             voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.