ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3023

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:61
Datum uitspraak: 23-05-2022
Datum publicatie: 23-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3023
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Beklaagde hoefde er niet voor te zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Ook heeft hij zich terecht buiten het arbeidsconflict gehouden. Beklaagde heeft wel ten onrechte het arbeidsconflict en de somatische klachten (in het dossier) van elkaar gescheiden en het dossier gesloten terwijl klager nog niet volledig arbeidsgeschikt was en door hem geadviseerde maatregelen om arbeidsongeschiktheid te voorkomen nog niet waren getroffen. Overige klachtonderdelen ongegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 17 mei 2022 naar aanleiding van de op 26 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam ingekomen en vervolgens naar dit college doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S. Mosk,

k l a g e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. T.A.M. van Oosterhout, verbonden aan VvAA te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek met de bijlagen;

- twee brieven met een nadere toelichting en (door het college opgevraagde) stukken

  van de zijde van beklaagde.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 april 2022, waar partijen met hun raadslieden zijn verschenen. Beiderzijds is bij deze gelegenheid een pleitnota overgelegd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het bedrijfsgeneeskundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1    

Klager was in het verleden magazijnchef over zo’n 10 personeelsleden in B, waar hij in de periode waarover het in deze procedure gaat sinds 30 jaar werkte. Ruim tien jaar daarvoor was de vestiging ‘uitgekleed’ tot een afhaalvestiging met 4 personeelsleden, waar klager als baliemedewerker is verdergegaan met deels een bureaufunctie en deels werkzaamheden in het magazijn.

Klager heeft voor zover hier van belang tweemaal een persoonlijk spreekuurcontact gehad met beklaagde en eenmaal tussendoor telefonisch contact.

2.2   Op 19 oktober 2020 is klager als gevolg van zijn ziekmelding op 5 oktober 2020 door beklaagde gezien. Het dossier en de probleemanalyse vermelden samengevat het volgende. Bij klager was in 2012 wegens een tumor een halve long verwijderd, in 2020 was astma gediagnostiseerd en hij vertoonde bij het consult lichte dyspnoe d’effort. Beklaagde constateerde drie werkgerelateerde problemen, te weten communicatieproblemen/steken onder water tussen enerzijds klager en anderzijds een andere medewerker en een leidinggevende, pijnlijke voeten/scheenbenen bij klager door langdurig staan in combinatie met werkdagen van langer dan acht uur en een beperking van klager om in een stoffige ruimte (het magazijn) te werken die niet serieus werd genomen door de leidinggevende. Zijn diagnose luidde met name werkstress. Beklaagde zou de volgende dag met de HR-functionaris contact opnemen zodat aan een structurele oplossing voor de werkgerelateerde problemen kon worden gewerkt. Beklaagde sloot de begeleiding af maar liet weten dat klager altijd welkom was als de problemen aanhielden. In de probleemanalyse heeft beklaagde klager, die rust wilde tot 26 oktober, per
22 oktober 2020 weer 100% arbeidsgeschikt geacht voor de eigen functie. Beklaagde
e-mailde, zoals vermeld in zijn latere e-mail van 19 november 2020, de probleemanalyse gelijktijdig aan klager en diens werkgever.

2.3     Op 28 oktober 2021 liet een personeelsmedewerker per e-mail aan beklaagde weten dat klager die dag weer ziekgemeld was, hij had boos en overstuur het pand verlaten naar aanleiding van het al dan niet moeten dragen van een mondkapje, voelde zich niet gehoord door beklaagde en zijn werkgever en overwoog zowel een deskundigenoordeel omdat hij weer aan het werk moest als een klacht tegen beklaagde. Klager heeft per e-mail aan beklaagde laten weten dat hij zich niet in de probleemanalyse kon vinden en beklaagde heeft per e-mail van 19 november 2020 aan klager op de aangegeven punten gereageerd.

2.4       Op 18 november 2020 heeft klager een deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd om een antwoord te krijgen op de vraag: “Kan ik mijn eigen werk weer volledig doen?”. Door coronaperikelen was dit oordeel eerst op 6 april 2021 gereed. In de samenvatting van het rapport (niet van een bedrijfsarts maar van een arbeidsdeskundige) staat onder meer:

Op basis van de probleemanalyse van de bedrijfsarts d.d. 19-10-2020 kan werknemer zijn eigen werk niet volledig doen.

Voor het uitvoeren van volledig eigen werk zal er geen sprake zijn beperkingen.

Er gelden beperkingen op persoonlijk functioneren en aanpassing op fysieke omgevingseisen.

De bedrijfsarts heeft niet omschreven waaruit deze beperkingen bestaan.

Er is geen arbeidskundig onderzoek geweest naar de passendheid van volledig eigen werk.”

De toelichting luidt:

De bedrijfsarts [naam beklaagde, RTC] geeft in de probleemanalyse d.d. 19-10-2020 aan dat de bedrijfsarts een gesprek met HR zal voeren zodat er aan een structurele oplossing kan worden gewerkt.

Er zal rekening moeten worden gehouden dat werknemer niet in een stoffige omgeving kan werken.

Werknemer wordt per 22-10-2020 weer volledig arbeidsgeschikt geacht.

Dat wil echter niet zeggen dat werknemer geschikt is voor zijn volledig eigen werk. Hier zal onderzoek naar moeten worden gedaan.”

De conclusie luidt:

Op basis van de aangeleverde stukken en informatie concludeer ik dat de eigen werkzaamheden niet passend zijn. Er is sprake van beperkingen.

Er zal onderzocht moeten worden of de volledig eigen werkzaamheden binnen de door de bedrijfsarts op te stellen belastbaarheid vallen.”

2.5     Op 30 november 2020 belde klager met beklaagde dat hij positief was getest op Covid-19. Tevens kwamen de door klager zo genoemde stoflongen aan de orde. Hij zou beklaagde nog aanvullende informatie hierover e-mailen. Beklaagde sprak af dat klager, die verwachtte er wel uit te zullen komen, met zijn leidinggevende een plan van aanpak zou maken en dat hij óf na een acceptabele oplossing van de ziekenlijst af zou gaan óf op de ziekenlijst zou blijven als de werkgever zou verlangen dat klager in het magazijn moest kunnen werken. De werkgever schakelde een bedrijfshygiënist in om de omstandigheden in het magazijn te onderzoeken. De rapportage was door coronaperikelen eerst rond 1 april 2021 gereed.

2.6     Op 31 maart 2021 heeft klager zich andermaal ziekgemeld. De personeelsmedewerker liet beklaagde die dag per e-mail weten dat ze op basis van hetgeen ze van de vestigingsleider had gehoord het idee had dat hij weer boos was weggelopen maar dat klager zelf had gemeld wel degelijk ziek te zijn. Ten gevolge hiervan had klager op 6 april 2021 een afspraak bij beklaagde. Het dossier van beklaagde vermeldt onder meer naast de bestaande klachten voor zover van belang ook slaapapnoe (OSAS), waarvoor klager een C-Pap apparaat had dat niet goed werkte, waardoor hij vermoeid was, alsmede een HSM-allergie. Het beleid van beklaagde was: nadere informatie opvragen en na ontvangst beperkingen in kaart brengen en zo nodig een FML opstellen. In (de bijstelling van) de probleemanalyse geeft beklaagde aan dat:

  • klager nog niet in staat is volledig zijn eigen werk te verrichten;
  • de mate van arbeidsongeschiktheid is opengelaten in afwachting van informatie na onderzoek en analyse van de behandelaren van klager;
  • de bedrijfsarts nader onderzoek zal doen naar de medische beperkingen in relatie tot het werk;
  • de huidige ziekmelding zijn oorsprong vindt in de communicatieve sfeer, waarbij klager zich niet begrepen voelde, maar zijn werk na een goed gesprek de volgende dag voor 50% zal hervatten;
  • urenuitbreiding (zonder een tijdpad te noemen) mogelijk is in overleg met leidinggevenden;
  • in een gesaneerde ruimte er bij administratief werk geen urenbeperking zou zijn; over een energetische beperking is nog geen uitspraak mogelijk omdat het onderzoek daarnaar nog loopt.  

Beklaagde heeft de probleemanalyse op 8 april 2021 aan klager en de Arbodienst verzonden. Klager was het oneens met de probleemanalyse; hij verzocht een onafhankelijke second opinion en schreef dat hij een klacht tegen beklaagde ging indienen.

2.7     Na enige e-mails over en weer tussen partijen over de vraagstelling van klager heeft beklaagde op 26 juni 2021 een second opinion aangevraagd. Het resultaat hiervan is niet bekend omdat klager gebruik heeft gemaakt van zijn blokkaderecht.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat hij is tekortgeschoten in de begeleiding van klager na diens ziekmelding. Meer specifiek verwijt hij beklaagde dat deze:

3. de waslijst met fysieke klachten niet serieus heeft genomen en erkend. Beklaagde heeft de (werkgerelateerde) oorzaak en ernst van de longklachten (immunologisch beroepsastma) onvoldoende onderzocht (door bij behandelaren informatie op te vragen dan wel eigen onderzoek te doen);

4. er niet voor heeft gezorgd dat klager niet langer in een hem ziekmakende omgeving hoefde te werken terwijl het werk de astmatische klachten verergert c.q. er is sprake van een beroepsziekte. Tot halverwege juni 2021 moest klager in een stoffige omgeving werken;

6. de richtlijn burn-out niet heeft toegepast ondanks klagers fysieke en psychische klachten, en de psychische klachten als ‘arbeidsconflict’ of ‘werkstress’ heeft afgedaan;

9. na tussenkomst van het UWV een iets uitgebreidere probleemanalyse heeft opgesteld waarin hij aangeeft dat klager 8 uur per dag arbeidsgeschikt is;

13. klager niet in de gelegenheid heeft gesteld om gebruik te maken van zijn inzage- en correctierecht;

18. eenzijdig de begeleiding van klager heeft beëindigd voordat deze weer volledig arbeidsgeschikt was.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij de klachten wel serieus heeft genomen, wat onder meer blijkt uit de beperkingen die hij in de probleemanalyse heeft vermeld. Hij heeft de problematiek met HR besproken en geadviseerd de problemen van klager met betrekking tot stof, lang staan en communicatie met zijn leidinggevende en collega op te lossen. De klachtenlijst uit het dossier is beklaagde onbekend. Hem is onbekend dat er sprake zou zijn van een burn-out. Beklaagde heeft voor kennisgeving aangenomen dat klager zelf voorafgaand aan zijn afspraak bij hem met de werkgever een werkhervatting van 50% had afgesproken. Het onderzoek naar de beperkingen van klager was nog in volle gang; beklaagde had het voornemen informatie op te vragen bij de huisarts, longarts en dermatoloog. Personeelszaken oordeelde dat er bij klager, gezien diens opstelling, een onvoldoende vertrouwensbasis was om beklaagde nog langer als zijn bedrijfsarts te laten optreden. De allergie voor huisstofmijt was niet door het werk ontstaan maar het werk kan wel een negatief effect op de klachten hebben. Beklaagde heeft dan ook acties ondernomen om klager daarbij te ondersteunen en de werkgever gezegd dat klager, hangende het onderzoek, niet in het magazijn zou moeten werken. Klager en de Arbodienst krijgen de brief eerst en de Arbodienst wacht 24 uur alvorens deze in het dossier van de werkgever te plaatsen. Het feit dat klager de brief krijgt die beklaagde aan de werkgever stuurt, betekent dus dat hij gedurende 24 uur inzage- en correctierecht heeft. Klager heeft geen correcties gevraagd, maar een second opinion aangevraagd en deze tuchtklacht tegen beklaagde ingediend.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2      De klachtonderdelen 1 en 3 lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

Beklaagde heeft terecht in zijn probleemanalyse gesignaleerd dat er bij de ziekmelding op 5 oktober 2020 onder meer sprake was van een arbeidsconflict en zich daar overeenkomstig de STECR-richtlijn buiten gehouden door de werkgever te adviseren dit met klager te bespreken. Verder heeft beklaagde terecht geadviseerd dat de werkgever iets moest doen aan het staan bij lange werktijden en het werk in het stoffige magazijn.

Maar het college is, anders dan beklaagde heeft geadviseerd, met het deskundigenrapport van het UWV van oordeel dat klager op het moment van het spreekuurcontact van 19 oktober 2020 geenszins - over drie dagen en tegen zijn wens - volledig arbeidsgeschikt voor eigen werk was te achten. Beklaagde onderkende immers naast het arbeidsconflict de fysieke problemen van klager met staan bij lange werkdagen en met name bij het werken in het stoffige magazijn, beide onderdeel van zijn toenmalige functie, en voor dat deel was klager dus niet arbeidsgeschikt. Beklaagde erkent verder de ‘waslijst fysieke klachten’ van klager te hebben gezien en had om te beginnen meer moeten uitdiepen en inkaderen welk gedeelte van de psychische en lichamelijke klachten waren toe te schrijven aan het arbeidsconflict en welk deel viel binnen de door hem te leveren bedrijfsgeneeskundige zorg. Hij had daar vervolgens meer over moeten opschrijven in zijn dossier. Beklaagde had kennelijk geen informatie over de longklachten en ontkent succesvol de door klager in deze procedure overgelegde, zelf ingevulde en ongedateerde 4DKL-lijst te hebben gezien. Dus had beklaagde voorts nader onderzoek naar de klachten moeten doen door informatie uit de behandelsector op te vragen en/of zelf een 4DKL-vragenlijst af te nemen. En tot slot had hij de behandeling naar aanleiding van het consult op 5 oktober 2020 niet moeten afsluiten. In voormelde zin zijn deze klachtonderdelen gegrond.

5.3      Het college ziet aanleiding verder te gaan bij klachtonderdeel 4. Nadat het deskundigenoordeel van 6 april 2020, van een arbeidsdeskundige, was ontvangen heeft beklaagde adequaat de probleemanalyse aangepast. Anders dan klager meent, valt daar niet in te lezen dat klager (die zelf al 50% werk had afgesproken) aanstonds voor het resterende deel van de werkdag van 8 uur arbeidsgeschikt werd geacht. Beklaagde laat de urenuitbreiding ervan afhangen of klager en zijn werkgever al dan niet afspraken konden maken over aanpassing van de werkzaamheden. Daar valt, anders dan klager betoogt, niets op aan te merken en dit klachtonderdeel is dus ongegrond.

5.4       Wat klachtonderdeel 5 betreft, de gestelde schending van het inzage- en correctierecht, heeft beklaagde op het ene moment in de procedure te kennen gegeven dat hij de probleemanalyse die hij aan klager en de werkgever wilde sturen ter plekke heeft besproken met klager en zo nodig zou hebben aangepast, terwijl hij op een ander moment aanvoert dat hij het exemplaar voor de werkgever eerst heeft verzonden aan de Arbodienst, die deze na 24 uur in het dossier van de werkgever plaatst zodat klager nog tijd had om de analyse te lezen en zo nodig te corrigeren. Het college acht, hoewel klager het ontkent, aannemelijk dat beklaagde zoals bij bedrijfsartsen te doen gebruikelijk de probleemanalyse aan het einde van het spreekuurcontact met klager heeft besproken en daarover na eventuele aanpassing overeenstemming heeft bereikt. Daarmee is voldaan aan het inzage- en correctierecht op een wijze als vermeld in het door klager overgelegde NVAB-advies, dat immers ervan uitgaat dat de probleemanalyse zowel tijdens als na het spreekuurcontact kan worden opgesteld. Pas in het laatste geval dient, zoals klager in zijn klachtonderdeel wenst, de analyse eerst per e-mail of brief aan de werknemer te worden voorgelegd voor inzage en naar behoefte correctie alvorens deze aan de werkgever wordt gezonden. Mogelijk is in dit geval de analyse ’s avonds door beklaagde ingevuld en toegestuurd aan klager en de Arbodienst, zoals beklaagde ter zitting heeft toegelicht, waardoor het heeft kunnen gebeuren dat klager een dag later van zijn werkgever vernam dat hij weer aan het werk kon terwijl hij zelf de schriftelijke probleemanalyse nog niet had gelezen. Maar dat doet er niet aan af dat het college het aannemelijk acht dat klager die analyse op de gebruikelijke wijze al mondeling had vernomen van beklaagde met de mogelijkheid van correctie. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 6 heeft betrekking op de e-mail van beklaagde aan klager van

21 april 2021. Na de bijgestelde probleemanalyse van 6 april 2021 is er een voortdurende e-mailwisseling geweest tussen beklaagde enerzijds en klager en de werkgever anderzijds over de second opinion en over de vraag of klager verder wilde met beklaagde als bedrijfsarts. Toen beklaagde uiteindelijk geen antwoord meer ontving van klager en dus niet wist waar hij aan toe was, heeft hij zijn e-mail van 21 april 2021 verzonden. Anders dan klager meent, valt hier geen eenzijdige beëindiging in te lezen. Beklaagde heeft het in deze e-mail over een voorlopige beëindiging indien de onderling afgesproken aanpassing zou zorgen voor een voldoende vermindering van de klachten en klager in overleg met de personeelsmedewerker en zijn leidinggevende weer van de ziekenlijst af zou kunnen. Dan zou het voor beklaagde ook niet nodig zijn om informatie bij de behandelaren op te vragen. En indien dat niet zo zou zijn, dan wilde beklaagde klager verwijzen naar het NKAL voor een expertise. Ook liet beklaagde weten dat hij graag hoorde van klager of deze afspraken voldoende zouden zijn voor klager. Eerst zonder tegenbericht zou beklaagde het dossier voorlopige sluiten, met tot slot het aanbod dat klager uiteraard altijd welkom zou zijn op het spreekuur voor overleg en advies. Zoals gezegd valt hier, zeker tegen de achtergrond van de voorafgaande correspondentie, geen eenzijdige beëindiging in te lezen en ook dit klachtonderdeel is dus niet gegrond.

5.6      Tot slot klachtonderdeel 2, dat ervan uitgaat dat beklaagde ervoor had moeten zorgen dat klager niet langer in een voor hem ziekmakende omgeving hoefde te werken. Deze veronderstelling gaat eraan voorbij dat de bedrijfsarts werknemer en werkgever adviseert en het vervolgens, voor zover in dit verband van belang, aan de werkgever is om op basis daarvan maatregelen te nemen. Beklaagde had wel als bedrijfsarts mede de bedrijfsgeneeskundige zorg voor klager, maar daarmee kon hij niet ‘ervoor zorgen’ dat klager niet meer in door hem als ziekmakend ervaren omstandigheden hoefde te werken. Uit de bovenstaande overwegingen volgt dat beklaagde in het algemeen de juiste adviezen heeft gegeven, die overigens in het algemeen ook in overleg met klager door de werkgever werden opgevolgd. Daarmee heeft beklaagde in deze kwestie, waarin er slechts twee spreekuurcontacten en tussendoor een telefonisch contact is geweest, in zoverre gehandeld als een redelijk bekwaam bedrijfsarts.

5.7      Uit het voorgaande volgt dat het eerste en derde klachtonderdeel in overwegende mate gegrond zijn. Er is geen reden geen maatregel op te leggen. In de gegeven omstandigheden is een waarschuwing passend.

5.8      Klager heeft veroordeling verzocht van beklaagde in zijn proceskosten, bestaande uit kosten rechtsbijstand ad 1,5 punt en reiskosten bij 50 km enkele reis ad € 50,-. Dit verzoek is niet betwist. Het college acht deze kosten toewijsbaar. De proceskosten bedragen volgens de Oriëntatiepunten kostenveroordeling van de tuchtcolleges 1,5 x

€ 541,- = € 811,50.

6. DE BESLISSING

Het college:

        
         - verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 gegrond zoals aldaar is aangegeven; 

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
         - legt een waarschuwing op.

- veroordeelt beklaagde in de hierboven vastgestelde kosten van klager van in

  totaal € 861,50 (achthonderdeenenzestig euro en vijftig cent) en veroordeelt

  hem dit bedrag te voldoen op de bankrekening van (de raadsvrouw van) klager

  binnen een maand nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de

  tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft

  laten weten.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, A.L. Smit, lid-jurist, C.W.M. Hosmus, H.A.M. Veneman en A.A.G. van den Ende, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.