ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3048

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:42
Datum uitspraak: 22-04-2022
Datum publicatie: 24-04-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3048
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen tandarts. Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen en facings vanwege erosie door reflux. In totaal heeft zij 21 kronen en zes facings. Deze zijn eerder al door een andere tandarts vervangen vanwege allergie voor de gebruikte tandheelkundige materialen. Omdat zij na vervanging van de kronen en facings opnieuw klachten ervaarde van de gebruikte materialen, is zij na doorverwijzing bij beklaagde terechtgekomen. Klaagster is hier, samen met haar echtgenoot, voor een eerste consult geweest. Daar heeft beklaagde onder meer uitgelegd dat hij, gezien de complexiteit van de casus en de veelheid aan klachten, vervolgonderzoek noodzakelijk achtte. Hij heeft met klaagster en haar echtgenoot besproken dat hij eerst een screeningsformulier ter inventarisering van de klachten wilde bespreken met de psycholoog en dan in overleg met zijn collega’s een vervolgtraject wilde uitstippelen. Nadien heeft beklaagde nog telefonisch contact gehad met de echtgenoot van klaagster, waarin hij heeft aangegeven dat er ten behoeve van uitbreiding van de diagnostiek een gecombineerd tandarts-/psycholoogconsult noodzakelijk was.Volgens klaagster heeft beklaagde haar klachten gepsychologiseerd en heeft hij haar fysieke en allergische gezondheidsklachten ontkend. Het college volgt klaagster hierin niet. Door naast de tandheelkundige aspecten tevens oog te hebben voor een mogelijke psychologische component, heeft beklaagde juist het nodige gedaan om een diagnose te kunnen stellen en op grond daarvan tot een compleet behandelvoorstel te kunnen komen. Ook voor het overige volgt het college klaagster niet.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 april 2022 naar aanleiding van de op 3 juni 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C, echtgenoot,

k l a a g s t e r

-tegen-

D, tandarts, (destijds) werkzaam te E,

bijgestaan door M. Kroes, juridisch consultant te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- de patiëntenstatus;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek met de bijlagen;

- een usb-stick van klager, ingekomen op 18 oktober 2021;

- de dupliek met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 maart 2022, waar de gemachtigde van klaagster en beklaagde zijn verschenen. De gemachtigde van beklaagde heeft online deelgenomen aan de zitting.

2. DE RELEVANTE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster heeft in het verleden haar gebit, op het onderfront na, laten voorzien van palladium kronen vanwege erosie door reflux.

Op 13 april 2017 heeft klaagster bij de dermatoloog een allergieonderzoek ondergaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat klaagster allergisch is voor palladium en enkele andere grondstoffen/materialen die gebruikt worden voor tandheelkundige restauraties. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is klaagster door de dermatoloog verwezen naar een tandarts die de palladium kronen en facings van klaagster in de periode juni-augustus 2017 heeft verwijderd en vervangen door noodkronen. Klaagster bleek ook allergisch te reageren op de voor de noodkronen gebruikte materialen.

Klaagster heeft zich vervolgens op 30 november 2017 per e-mail tot een andere tandarts gewend met het verzoek om alle metalen uit haar gebit te verwijderen en metaalvrije kronen te plaatsen. Deze tandarts heeft haar vervolgens op 18 december 2017 behandeld, waarbij alle noodkronen zijn verwijderd en vervangen door kronen van het materiaal LithiumDiSilicaat, bevestigd met Variolink DC met Adhese Universal.

Omdat klaagster ook hiervan klachten ondervond, heeft de behandelend tandarts klaagster verwezen naar F. Daarnaast heeft de dermatoloog klaagster verwezen naar een internist in F. Deze heeft lichamelijk en bloedonderzoek verricht. Dit onderzoek heeft niet geleid tot een verklaring voor de bij klaagster bestaande klachten.

Vervolgens is klaagster eind 2018/begin 2019 door zowel de dermatoloog als de behandelend tandarts voor diagnosestelling verwezen naar G.


Deze verwijzing heeft uiteindelijk geleid tot een doorverwijzing naar H. Hier kwam klaagster op 5 februari 2019 voor een eerste consult bij beklaagde terecht. Beklaagde heeft hierover onder meer het volgende genoteerd[1]:

“Pte is door collega I direkt naar ons doorverwezen.

(…)

Pte heeft een veelheid aan klachten welke zijn begonnen in 2014 en na veel onderzoeken worden deze klachten in 2017 toegeschreven aan een allergie voor palladium en goud, tevens zijn er een allergie voor oa amalgaam en een bestandsdeel van composiet aangetoond door de dermatoloog middels plaktesten.

(…)

Gezien de complexiteit van de casus en de veelheid aan klachten is vervolgonderzoek noodzakelijk. Ik bespreek met partner en pte dat ik eerst een screeningsformulier ter inventarisering van de klachten wil bespreken met onze spycholoog en dan in overleg met mijn collega’s een vervolgtraject wil uitstippelen.

Ook bespreek ik de mogelijke psychische component van de klachten welke eventueel ook behandeling behoeft.

Aanvuillend onderzoek naar de allergie is ook noodzakelijk, zeker naar eventuele complicaties bij gebruik van lokaal anesthesie maar ook naar allergieen voor tandheelkundige materialen. Dit is van belang voor een eventuele tandheelkundige behandling in de toekomst.”

Vervolgens heeft er op 27 februari 2019 telefonisch contact plaatsgevonden tussen beklaagde en de echtgenoot van klaagster. Hierover heeft beklaagde het volgende opgeschreven:

“Vandaag heb ik zelf telefomisch gesproken met de echtgenoot van pt’e. Uitgelegd dat volgens de Wet AVG, medische informatie zonder toestemming van patiente niet met hem besproken mogen worden.

Aangegeven dat er tbv uitbreiding van de diagnostiek een gecombineerd tandarts/psycholoog consult noodzakelijk is. Dgr geeft aan dat zij niet willen dat het op de psychische tour gaat. Ik geef aan dat de situatie nu een grote im[pact heeft op het psychisch welbevinden van pte en partner dat ik dit mee moet nemen in het opstellen van een behandelplan. Wanneer ik aangeef dat de eerste gelegenheid over een maand is wordt hij boos en hangt de telefoon op.”

Na dit telefoongesprek heeft er geen contact meer plaatsgevonden tussen klaagster en beklaagde.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven –:

3. oneerlijke psychologisering die eraan heeft bijgedragen dat klaagster tot op de dag van vandaag de benodigde zorg wordt ontzegd, onnodig pijn lijdt en belast wordt met allergische reacties;

4. dat de ontkenning van haar fysieke en allergisch astmatisch belastende gezondheidsklachten zorgt voor (psychische) schade en wanhoop. Het ontkennen, negeren, stereotyperen, degenereren en maken van stigmatiserende opmerkingen door beklaagde is zeer kwetsend en beledigend geweest;

6. dat hij niet de moeite heeft genomen om de expertise van I in te roepen;

9. dat hij niet heeft onderkend dat er restauratief ook behoorlijk wat tekort schoot, hetgeen een deel van de klachten kon verklaren. Van een tandarts “bijzondere tandheelkunde” mag meer deskundigheid worden verwacht.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Volgens beklaagde is er geen sprake geweest van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten. Voor zover nodig wordt hierna, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachtonderdelen a en b zien beide op het feit dat beklaagde behalve een tandheelkundig onderzoek ook een psychologisch onderzoek heeft willen laten doen om tot een behandelplan te komen. Om die reden zal het college deze klachtonderdelen gezamenlijk behandelen.

Beklaagde heeft toegelicht dat hij zorgvuldig wilde omgaan met de klachten van klaagster door zich niet blind te staren op de tandheelkundige invalshoek, maar de klachten ook te bezien vanuit een mogelijk psychologisch perspectief. Hij wilde zelf een diagnose stellen om tot een behandelplan te kunnen komen. Daarvoor was een gecombineerd consult van psycholoog en tandarts aangewezen. Daar kwam bij dat voor een behandeling in J vereist is dat sprake moet zijn van een multidisciplinaire aanpak voor de behandeling van de klachten, aldus beklaagde. Een allergie vormt op zich geen voldoende indicatie voor een multidisciplinaire aanpak.

Naar het oordeel van het college heeft beklaagde door aandacht te besteden aan een mogelijke psychologische component, de klachten niet onnodig gepsychologiseerd en evenmin de fysieke klachten ontkend. Door naast de tandheelkundige aspecten tevens oog te hebben voor een mogelijke psychologische component, heeft beklaagde juist het nodige gedaan om een diagnose te kunnen stellen en op grond daarvan tot een compleet behandelvoorstel te kunnen komen.

Uit de geluidsopnamen die (de echtgenoot van) klaagster heeft gemaakt van het consult op 5 februari 2019 en het telefoongesprek op 27 februari 2019 blijkt ook geenszins dat beklaagde de klachten van klaagster ontkent of niet serieus neemt. Integendeel, uit de opname van het consult komt naar voren dat beklaagde alle tijd heeft genomen voor het onderzoek en daarbij verschillende invalshoeken de revue heeft laten passeren. Uit de opname kan niet worden afgeleid dat beklaagde een allergologische oorzaak van de klachten uitsloot of niet serieus nam. Evenmin blijkt uit de opname dat hij zich onheus heeft uitgelaten naar klaagster. Ook in het telefoongesprek van 27 februari 2019 is geen sprake van een onheuse bejegening.

De klachtonderdelen a en b zijn dan ook ongegrond.

5.3

Het verwijt dat beklaagde heeft verzuimd de expertise van I in te schakelen is naar het oordeel van het college onterecht. Er is slechts één consult geweest. Beklaagde heeft toegelicht dat dit consult was bedoeld voor de beoordeling of sprake was van een indicatie voor een behandeling in J. Het consult zag dan ook niet inhoudelijk op de zorgvraag. Een behandelvoorstel moest nog worden gemaakt. In die fase was het inschakelen van professor I niet aan de orde. Evenmin kon beklaagde in die fase van het traject worden aangemerkt als regiebehandelaar, zoals klaagster in haar repliek heeft gesteld. Om die reden is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.4

Tot slot verwijt klaagster beklaagde dat hij niet heeft onderkend dat er restauratief het een en ander tekort schoot. Zij had van beklaagde meer deskundigheid verwacht.

Zoals hiervoor al aan de orde kwam, was het eerste consult bedoeld voor de beoordeling of sprake was van een indicatie voor een behandeling in J. Beklaagde heeft toegelicht dat de beoordeling van de dentale staat van het gebit pas op een later moment aan de orde zou komen. Doordat klaagster niet wilde meewerken aan het door beklaagde voorgestelde gecombineerde consult bij beklaagde en een psycholoog, is het niet gekomen van die verdere beoordeling. Gelet op het doel van het eerste consult is het college van oordeel dat beklaagde tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij tijdens het eerste consult nog geen beoordeling heeft gemaakt van de dentale staat van het gebit. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, L. Groefsema, lid-jurist,

F.S. Kroon en J.G.J.M. Niessen en Th.J.M. Hoppenreijs, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Moeke, secretaris

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

[1] Typefouten zijn in de citaten overgenomen