ECLI:NL:TGZRZWO:2022:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z221/3297
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2022:81 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-06-2022 |
Datum publicatie: | 23-06-2022 |
Zaaknummer(s): | Z221/3297 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft zich ziek gemeld bij werkgever. Vanuit de hierna door de werkgever ingeschakelde arbodienst vond begeleiding plaats door de Adviseur Arbeid en Gezondheid. De Adviseur Arbeid en Gezondheid hield waar nodig overleg met de bedrijfsarts. Na betrokkenheid van meerdere bedrijfsartsen heeft een gesprek plaats gevonden tussen klager en beklaagde, bedrijfsarts. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de Adviseur Arbeid en Gezondheid een re-integratieadvies gegeven. Hierna heeft klager aangegeven dat er nog met een behandeling zou worden gestart en dat zijn behandelaar zou hebben aangegeven dat dit niet gelijktijdig kon plaatsvinden met de re-integratie. Beklaagde heeft hierop zijn re-integratieadvies aangepast en eveneens de nog niet opgestelde probleemanalyse opgesteld. Ook heeft beklaagde informatie opgevraagd bij de behandelaar.Werkgever heeft op enig moment een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Aan beklaagde is gevraagd een medische onderbouwing te geven van de door hem vastgestelde belastbaarheid. Dit heeft beklaagde gedaan. Beklaagde heeft klager op dat moment ook op de hoogte gestelde van de door hem opgestelde probleemanalyse.Klager verwijt beklaagde dat hij adviezen heeft gegeven zonder daarvoor informatie te hebben ingewonnen bij de behandelaar van klager, dat hij de adviezen, waaronder de probleemanalyse en het plan van aanpak, niet heeft afgestemd met klager en dat hij zich in zijn berichtgeving aan het UWV zodanig heeft uitgelaten dat dit schadelijk is voor de reputatie van klager. Het college verklaart de klachten ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE
Beslissing d.d. 20 juni 2022 naar aanleiding van de op 26 juli 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: mr. J. Meijer, advocaat te Venray,
k l a g e r
-tegen-
C , bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te D,
gemachtigde: K.P. Schuchhard-van Os, verbonden aan Legalbylegal B.V. Amsterdam,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met bijlagen binnengekomen op 26 juli 2021;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 17 maart 2022 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 mei 2022, waar partijen en hun gemachtigden zijn verschenen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
2.1
Klager was sinds februari 2008 werkzaam bij E (hierna: de werkgever) als logistiek medewerker/vorkheftruckchauffeur voor gemiddeld 38 uur per week.
Op 2 oktober 2018 heeft klager zich bij zijn werkgever ziekgemeld. De werkgever heeft hierop arbodienst F (hierna: de arbodienst) ingeschakeld. Vanuit de arbodienst vond begeleiding plaats door de Adviseur Arbeid en Gezondheid (hierna: de AAG). De AAG hield waar nodig overleg met de bedrijfsarts. Er zijn verschillende bedrijfsartsen bij de onderhavige casus betrokken geweest. Toen de laatste beoogde bedrijfsarts vertrok bij de arbodienst is door de AAG omstreeks 3 juli 2019 aan beklaagde verzocht contact op te nemen met klager. Beklaagde was niet in dienst van de arbodienst, maar werkzaam als zelfstandig bedrijfsarts.
2.2
Er heeft op 3 juli 2019 een gesprek plaatsgevonden tussen partijen in G. Van dit gesprek is verslag gedaan aan klager, zijn leidinggevende en de afdeling HR van de werkgever. Beklaagde noteerde in dit verslag onder meer:
“Ik heb betrokkene en zijn vrouw op een locatie buiten het eigen bedrijf gesproken. De vorige bedrijfsarts is momenteel niet beschikbaar.
Er is sprake van een langdurig verstoorde arbeidsrelatie waarvoor enkele maanden geleden mediation is geweest.(…) Werkgever en werknemer waren het er na de mediation beiden over eens dat terugkeer in eigen werk bij de eigen werkgever onwenselijk was.
Vervolgens is gesproken over een vaststellingsovereenkomst (VSO), maar hierover is geen gezamenlijke overeenstemming bereikt.
Daarna heeft de werkgever aan betrokkene passend werk aangeboden bij het naastgelegen bedrijf. Betrokkene heeft de afgelopen 2 weken aldaar 3 maal 2 uur per dag gewerkt, maar hij ervaart deze werkzaamheden als onvoldoende veilig.(…) Vanwege de lange duur van de verstoorde arbeidsrelatie ervaart betrokkene hevige spanningsklachten waarvoor hij professionele begeleiding krijgt.
-mogelijkheden en beperkingen:
Vanuit medisch oogpunt is er de komende 3 maanden sprake van een verminderde stressbestendigheid, een verminderd vermogen langdurig te kunnen concentreren, de aandacht te richten, verdelen en vast te houden.
De aangeboden werkzaamheden bij het buurbedrijf zijn op grond van het ervaren gebrek aan veiligheid als onvoldoende passend te beschouwen.
-advies:
Ik adviseer de werkgever om met betrokkene in gesprek te gaan over de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden. Het is voor betrokkene van groot belang dat hij zich de komende weken veilig voelt. De werkzaamheden bij het buurbedrijf voldoen hier in zijn beleving niet aan. In passend werk op een veilige werkplek, acht ik betrokkene in staat om zijn belastbaarheid in circa 3 maanden op te bouwen tot normale inzetbaarheid. Resterende spanningsklachten zijn dan meer op te vatten als passend bij de duurzaam verstoorde arbeidsrelatie dan als ziekte/gebrek.
-prognose:
Vanuit medisch oogpunt is er over circa 3 maanden sprake van normale belastbaarheid zonder beperkingen. Opbouwen in werkuren op een veilige werkplek of een outplacementtraject dragen bij aan het weer normaliseren van het werkvermogen op de lange termijn.
Vanuit preventief oogpunt (van een weer opspelend arbeidsconflict) is het onwenselijk betrokkene aangepaste werkzaamheden aan te bieden waar hij zich niet veilig voelt. Ik acht betrokkene in staat om onder woorden te brengen welk soort werkzaamheden voor hem wel veilig voelen.
-vervolgafspraak: Ik heb geen vervolgafspraak gemaakt. Voor het maken van een (eventuele) vervolgafspraak kunt u contact opnemen met uw leidinggevende of met P&O.”
2.3
Nadat de AAG een re-integratie advies had gegeven heeft klager aan de AAG aangegeven dat hij inmiddels contact had gehad met zijn behandelend psycholoog en dat er een behandelplan was opgesteld. Hierop heeft beklaagde op 14 augustus 2019 telefonisch contact opgenomen met klager. Door en namens klager is in dat gesprek verteld dat op korte termijn zou worden gestart met een EMDR-behandeling, waarbij de psycholoog aan klager had laten weten dat het niet wenselijk was dit in het begin van de behandeling te combineren met stressvolle activiteiten zoals het starten van het re-integratie traject. Naar aanleiding van dit gesprek heeft beklaagde zijn advies als volgt aangepast:
“ Ik adviseer de eerste 4 weken van de volgende week te starten behandeling dit nog niet te combineren met re-integratie activiteiten. Daarna geleidelijk werkuren en werkzaamheden opbouwen in passend werk op een veilige werkplek of in een 2e spoor traject. Bouw de belastbaarheid in circa 3 maanden op tot normale inzetbaarheid.”
2.4
Naar aanleiding van het telefonisch consult op 14 augustus 2019 heeft beklaagde met instemming van klager contact opgenomen met de psycholoog van klager en informatie opgevraagd. Op 14 augustus 2019 heeft beklaagde eveneens op verzoek van de AAG de probleemanalyse opgesteld.
2.5
Nadat beklaagde de gevraagde informatie van de psycholoog van klager had ontvangen bleek dat de psycholoog re-integratie tijdens de eerste vier EMDR behandelingen niet wenselijk achtte. Hierop heeft beklaagde op 30 oktober 2019 telefonisch contact met klager opgenomen. Op 30 oktober 2019 hadden de eerste vier EMDR sessies inmiddels plaatsgevonden. Beklaagde heeft hierop geadviseerd de re-integratie spoor 2 op te starten waar klager de belastbaarheid in 3 maanden zou gaan opbouwen.
2.6
De adviezen van beklaagde hebben niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen klager en zijn werkgever. Hierop heeft de werkgever een deskundigenoordeel gevraagd aan het UWV. Op grond hiervan heeft het UWV op 3 maart 2020 aan beklaagde verzocht een medische onderbouwing te geven van de door hem vastgestelde belastbaarheid.
2.7
Beklaagde heeft de gevraagde informatie op 9 maart 2020 aan het UWV gestuurd. Op deze dag heeft beklaagde eveneens de probleemanalyse d.d. 14 augustus 2019 aan klager verzonden.
2.8
Door en namens beklaagde is aan het UWV onder andere het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan mijn adviezen van 30-10-2019 en eerder om te re-integreren in passende werkzaamheden in spoor 2. Hiermee werd gepoogd de impasse te doorbreken waarbij betrokkene aangeeft vanwege zijn spanningsklachten niet in staat te zijn om te re-integreren. Deze spanningsklachten vloeien voort uit het arbeidsconflict.
In een eerder stadium is aan betrokkene aangepast werk aangeboden in spoor 2, maar omdat dit bedrijf dicht bij het eigen bedrijf ligt en betrokkene mensen kent die er werken, voelde dit voor hem niet veilig. Het bedrijf kon hiervoor geen begrip opbrengen. De bedrijfsarts heeft toen aan de werkgever aangegeven dat de perceptie van de betrokkene hierin leidend was (mede bepaald vanuit ziekte) dus dat een andere werkplek in spoor 2 noodzakelijk was om betrokkene te activeren. Vervolgens zijn alle pogingen om betrokkene daadwerkelijk in spoor 2 te laten re-integreren mislukt omdat betrokkene zich op het standpunt blijft stellen dat hij teveel spanningsklachten ervaart om ingezet te worden in welke vorm van arbeid dan ook. Hiermee blijft de vicieuze cirkel helaas in stand.
Een bijkomende factor die de stagnatie in de hand werkt is het feit dat de behandelend psycholoog van betrokkene zelf ook is uitgevallen voor langere tijd, inmiddels voor de tweede keer. De behandeling van betrokkene bij H. wordt opgeschort.
Aan betrokkene is aangeboden om een inzetbaarheidsadvies te krijgen door een bedrijfsarts dichter bij de woonplaats van betrokkene op 6-2-2020 te I. Dit heeft betrokkene geweigerd, ondanks uitdrukkelijk verzoek hiertoe vanuit de arbodienst.
Het verlenen van adequate arbodienst verlening is door F buitengewoon lastig geweest in deze casus, omdat de oorspronkelijke bedrijfsarts van het bedrijf met pensioen is gegaan. De adviseur arbeid en gezondheid heeft naar beste eer en geweten de begeleiding voortgezet in samenspraak met meerdere waarnemende bedrijfsartsen, maar er was geen vaste bedrijfsarts voor het bedrijf beschikbaar. De geografische afstand tot de overige bedrijfsartsen van F is zodanig groot, dat aan de werkgever is geadviseerd om een arbodienst dichterbij te zoeken.
Bedrijfsarts (beklaagde red.) is verzocht om op 3 juli 2019 betrokkene te zien op een locatie die voor betrokkene enigszins bereikbaar was (Gemeente G) vanwege een onverwacht vertrek van de beoogde opvolgende bedrijfsarts, zodat er in ieder geval een inzetbaarheidsadvies kon worden verstrekt aan werkgever en werknemer. Nadien heeft bedrijfsarts (beklaagde red.) nog tweemaal telefonisch contact gehad met betrokkene vanwege het ontbreken van een opvolgend bedrijfsarts bij de werkgever. Geenszins is het de bedoeling geweest de casus daadwerkelijk over te nemen van de oorspronkelijke bedrijfsarts.
Al mijn adviezen ten aanzien van het opbouwen van de belastbaarheid in aangepast werk zijn echter niet opgevolgd door betrokkene, waarbij hij in mijn beleving zich structureel klachtgericht opstelt in plaats van tijdcontingent te re-integreren in aangepast werk. Activatie in aangepast werk komt hierdoor niet van de grond. In november heb ik hierover mail contact gehad met betrokkene.
Inmiddels is het conflict nog verder juridisch geëscaleerd.
…….”
2.9
De informatie die aan het UWV is verstuurd bevat ook de volgende aantekeningen van het consult op 3 juli 2019 in het dossier van de bedrijfsarts:
“SU BA 03-07-2019 door C”…..
Richting WG laten weten dat re-integratie in veilig werk in een periode van 12 weken kan leiden tot normale inzetbaarheid. Dan geen medisch vraagstuk meer maar een arbeidsvoorwaardelijk vraagstuk. VSO kan dus wel opgesteld worden, maar er is nog een stuk re-integratie noodzakelijk om de belastbaarheid weer te normaliseren.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager heeft in zijn klaagschrift 42 klachten genoemd. Deze klachten zijn tijdens het vooronderzoek tot 7 klachten gereduceerd. Ter zitting en met instemming van de advocaat van klager is het geschil beperkt tot de volgende (hoofd)klachten waarover klager een uitspraak wenst van het college.
Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – :
3. dat hij adviezen heeft gegeven zonder daarvoor informatie te hebben ingewonnen bij de behandelaar van klager;
4. dat hij zijn adviezen, waaronder de door hem opgestelde probleemanalyse en het plan van aanpak, niet heeft afgestemd met klager;
6. dat hij zich in zijn berichtgeving aan het UWV op 9 maart 2020 zodanig heeft uitgelaten dat dit schadelijk is voor (de reputatie van) klager.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat de tegen hem ingediende klachten ongegrond zijn. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel is het college van oordeel dat er voor beklaagde geen noodzaak bestond om informatie in te winnen bij de behandelaar van klager omdat daar geen aanleiding voor was. Uit de stukken en hetgeen naar voren is gekomen op de zitting blijkt immers dat er tijdens het consult van 3 juli 2019 tussen partijen overeenstemming was over de aard van de medische problematiek van klager. Beklaagde mocht er bovendien van uitgaan dat het een eenmalig consult was met als doel een inzetbaarheidsadvies te geven. Toen op een later moment wel discussie ontstond over de invulling van het re-integratiebeleid en er nog geen nieuwe bedrijfsarts betrokken was, heeft beklaagde, alsnog contact opgenomen met de behandelend psycholoog. Naar aanleiding hiervan werd het advies van beklaagde aangepast. Het eerste klachtonderdeel is aldus ongegrond.
5.3
Ook het tweede klachtonderdeel is naar het oordeel van het college ongegrond. Ter zitting is komen vast te staan dat tussen partijen geen inhoudelijk geschil bestond over de advisering tijdens de gevoerde consulten. Partijen waren het erover eens dat klager niet meer bij oude werkgever zou re-integreren maar via een tweede spoortraject. In de loop van de tijd is discussie ontstaan tussen partijen over het moment waarop klager deze re-integratie zou starten.
Evenwel staat vast dat de probleemanalyse zonder overleg en afstemming met klager is opgesteld. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat hij de probleemanalyse op verzoek van de AAG heeft vastgesteld op 14 augustus 2019 omdat was gebleken dat de probleemanalyse nog niet eerder was opgesteld. Dat dit advies er nog niet was kan beklaagde niet worden verweten; hij was immers nog niet eerder betrokken. Op voornoemde datum heeft beklaagde telefonisch contact gehad met klager en beklaagde heeft aangegeven dat de probleemanalyse was gebaseerd op dit spreekuurcontact. Dit blijkt ook uit de stukken.
Het college geeft beklaagde in overweging dat het gezien de precaire situatie en het arbeidsconflict beter was geweest de probleemanalyse met klager te bespreken alvorens deze naar de werkgever te sturen. Dit is echter onvoldoende om beklaagde hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
Dit geldt ook voor de invulling van het plan van aanpak. Het plan van aanpak valt niet onder de verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts en het kan beklaagde dan ook niet worden verweten dat dit niet is afgestemd met klager.
5.4
Het derde klachtonderdeel richt zich op de uitlatingen van beklaagde in zijn bericht aan het UWV van 9 maart 2020.
Het college hecht eraan op te merken dat uit de medische onderbouwing aan het UWV niet (direct) valt af te leiden welke uitspraken gedaan zijn door de AAG en welke door beklaagde. Hierdoor ontstaat onduidelijkheid. Het was ook beter geweest als beklaagde zijn uitlatingen meer feitelijk had beschreven en had getoetst met klager, zeker gelet op de precaire situatie en de gevolgen die deze uitlatingen voor klager zouden kunnen hebben. Er bestaat echter geen verplichting om de informatieverstrekking aan het UWV voorafgaand met klager te delen. Wel moet deze informatie in overeenstemming zijn met de bevindingen die uit het dossier blijken.
5.5
Voor wat betreft de toonzetting in de informatieverstrekking aan het UWV valt het het college op dat de beweringen aan het UWV stelliger zijn dan uit de consultverslagen valt af te leiden. Feitelijk kan echter wel worden vastgesteld dat de re-integratie van klager nog niet was opgestart. Dit is aan het UWV medegedeeld tezamen met de consultverslagen. Die ondersteunen hetgeen is meegedeeld.
Beklaagde dient zich bij zijn woordkeuze aan het UWV bewust te zijn van de (mogelijke) consequenties die verkeerde interpretatie van de informatie met zich mee kan brengen. Het college gaat ervan uit dat beklaagde dit advies ter harte zal nemen. Het college is echter van oordeel dat de medische onderbouwing aan het UWV voldoende feitelijk is opgesteld en niet (opzettelijk) schadelijk is voor (de reputatie van) klager. Aldus is ook het derde klachtonderdeel ongegrond.
6. Slotsom
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
7. DE BESLISSING
Het college verklaart de klachten ongegrond.
Aldus gegeven door J. Sap, voorzitter, W.J. de Boer, lid-jurist, H. Donkers, P. Eken en
M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H.D de Groot, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
7. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard
of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.