ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3069

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:39
Datum uitspraak: 08-04-2022
Datum publicatie: 11-04-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3069
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde, werkzaam als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij een Bijzondere Zorg Team, is op verzoek van de wijkagent mee gegaan met een tweetal stopgesprekken met klager. Nu het doel van dit gesprek was klager ertoe te bewegen te stoppen met beweerdelijk grensoverschrijdend gedrag, heeft beklaagde zich onvoldoende afgevraagd of zijn aanwezigheid in het belang was of kon zijn van de zorg aan klager en of met zijn aanwezigheid ook een met bemoeizorg beoogd doel (bijvoorbeeld het door beklaagde genoemde ‘toeleiden naar passende zorg’) zou kunnen worden bereikt. Voor klager was kort daarvoor in het zorgafstemmingsoverleg nog geprobeerd passende zorg te vinden. Dit was echter (wederom) niet gelukt. Het klachtonderdeel dat beklaagde klager ongewenst heeft bezocht wordt gegrond geacht en een waarschuwing wordt opgelegd. De klachtonderdelen die zien op vrijheidsbelemmering en het gebruik van verbaal geweld worden afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG  ZWOLLE

Beslissing d.d. 8 april 2022 naar aanleiding van de op 29 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende op een geheim adres,

k l a g e r

-tegen-

B , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te C,

bijgestaan door mr. R. Kuiper, advocaat te Nijmegen,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift;
  • het verweerschrift;
  • aanvullende stukken van klager d.d. 18 augustus 2021;
  • brief van gemachtigde beklaagde d.d. 18 augustus 2021;
  • brief van gemachtigde beklaagde d.d. 20 september 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 8 maart 2022, waar beklaagde is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Klager heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

Ter zitting is de door beklaagde als getuige aangekondigde wijkagent, D, gehoord.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde werkt als sociaal psychiatrisch verpleegkundige bij E en is in die hoedanigheid als gedetacheerde via het Bijzondere Zorg Team van de gemeente C betrokken bij het verlenen van ‘bemoeizorg’.

Klager was bekend bij het Bijzondere Zorg Team. In het verleden is een collega van beklaagde met een wijkagent mee geweest naar een stopgesprek met klager. Deze collega is later niet meer betrokken geweest bij klager. Ook is enkele jaren geleden nog contact geweest met klager, om te onderzoeken of het mogelijk was hem naar passende zorg te begeleiden. Dit is toen niet gelukt. Beklaagde heeft in die tijd enkele malen contact met klager gehad.

Op 20 januari 2021 heeft een “Zorgafstemmingsgesprek Regionale casuïstiektafel hoogcomplexe ggz” plaatsgevonden waarbij klager is besproken. Hierbij was ook een vertegenwoordiger van het meldpunt Bijzondere Zorg aanwezig. De situatie op dat moment was dat klager geen vertrouwen (meer) had in E en graag ergens anders in behandeling wilde. De uitkomst van het overleg was dat het Bijzondere Zorg Team een langdurig ondersteunend contact door maximaal twee medewerkers zou bieden. Hierop is geen vervolg gekomen.

Wijkagent D (hierna: de wijkagent) heeft beklaagde als verpleegkundige bij het Bijzondere Zorg Team gevraagd aanwezig te zijn bij het voeren van een stopgesprek op 24 februari 2021. De wijkagent wilde een stopgesprek met klager voeren omdat klager post zou hebben verstuurd naar het privéadres van een zorgverlener.

Klager wilde de wijkagent en beklaagde niet binnen laten of te woord staan en is naar de fietsenkelder onder het flatgebouw gegaan. Beklaagde en de wijkagent zijn hem de fietsenkelder in gevolgd. Klager, die de fietsenkelder weer wilde verlaten, kon aanvankelijk niet om beklaagde en de wijkagent heen.

De wijkagent heeft beklaagde nogmaals gevraagd aanwezig te zijn bij het voeren van een stopgesprek op 8 maart 2021. Ditmaal vanwege uitlatingen die klager zou hebben gedaan jegens medewerkers van de F te C. Hoewel klager thuis was, deed hij de deur niet open. Zowel de wijkagent als beklaagde hebben geprobeerd door de deur heen contact te leggen met klager. 

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat:

  1. hij klager zonder uitnodiging heeft bezocht en illegaal en absoluut ongewenst aanwezig was;
  2. hij klager heeft belemmerd in zijn vrijheid, zowel in de kelderbox als bij de voordeur waarbij klager gevangen zat in zijn eigen flat;
  3. hij exorbitant veel verbaal geweld heeft gebruikt, wat bij klager heeft geleid tot psychische klachten zoals angst en slapeloosheid.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij op verzoek van de wijkagent aanwezig is geweest bij (een poging tot) het voeren van een tweetal stopgesprekken door de politie met klager. Dit naar aanleiding van grensoverschrijdend gedrag van klager jegens een aantal zorgverleners. Klager was niet bereid het gesprek aan te gaan. Beklaagde kan zich voorstellen dat klager de beide bezoeken als onprettig heeft ervaren, maar meent dat er in geen enkel opzicht sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college merkt verder op dat er geen (enkele) verslaglegging (meer) bestaat van de contacten van klager met het Bijzondere Zorg Team. Welke hulp het Bijzondere Zorg Team in het verleden heeft geprobeerd te bieden is daarmee niet goed te reconstrueren. Ook ontbreekt verslaglegging van de op 24 februari en 8 maart 2021 afgelegde bezoeken. Uitgaande van wat door partijen in deze procedure op schrift en door beklaagde ter zitting naar voren is gebracht, neemt het college aan dat klager bekend was bij het Bijzondere Zorg Team. Bekend was ook dat klager eerder onder behandeling was geweest bij G (onderdeel van E), maar dat deze behandeling ongeveer vier jaar geleden was gestaakt. Klager wilde wel hulp, maar weigerde hulp van E en het vinden van passende hulp was (nog) niet gelukt. Op 20 januari 2021 was klager nog besproken bij een Zorgafstemmingsgesprek, waarbij ook een collega van beklaagde aanwezig was. De zorg die daarbij was afgestemd (het bieden van een langdurig ondersteunend contact door maximaal twee medewerkers van het Bijzondere Zorg Team) was door klager niet geaccepteerd.

Klachtonderdeel a (ongewenst bezoek)

5.3

Het college begrijpt deze klacht zo dat klager beklaagde verwijt dat hij in zijn rol van verpleegkundige bij het Bijzondere Zorg Team met de wijkagent aan de deur is geweest in het kader van een tweetal stopgesprekken.

5.4

GGD GHOR Nederland, GGZ Nederland en de KNMG hebben in september 2014 de “handreiking gegevensuitwisseling bij bemoeizorg” vastgesteld. In deze handreiking wordt het volgende begrip gehanteerd van bemoeizorg:

  • zogeheten ‘zorgwekkende zorgmijders’ te helpen bij het onderkennen en stellen van hun hulpvraag als er sprake is van complexe psychische en/of psychosociale en/of somatische problematiek,
  • hen actief uit te nodigen zorg te accepteren en
  • het zorgaanbod op hun vragen en problemen af te stemmen.

De doelen van bemoeizorg worden in de handreiking als volgt omschreven:

  • het geleiden van zorgwekkende zorgmijders naar reguliere zorg;
  • het verminderen van problemen die de cliënt zelf of zijn omgeving ervaart;
  • de kwaliteit van leven van de cliënt te verhogen;
  • de overlast, die deze cliënt in sommige gevallen veroorzaakt, te verminderen.

5.5

Inherent aan het handelen in het kader van bemoeizorg is dat dit ongevraagd (en ongewenst) kan plaatsvinden. Het (mogelijk) ongewenste karakter van bemoeizorg maakt wel dat vooraf zorgvuldig moet worden afgewogen of met het voorgenomen handelen de doelen van bemoeizorg worden gediend. Ook moet worden afgewogen of de genoemde doelen op een minder ingrijpende manier kunnen worden gediend.

5.6

Beklaagde is op verzoek van de wijkagent meegegaan met een stopgesprek op

24 februari 2021. Het doel van dit gesprek was klager ertoe te bewegen te stoppen met beweerdelijk grensoverschrijdend gedrag. Beklaagde heeft de wijkagent vergezeld ter ondersteuning van de wijkagent. Daarbij heeft beklaagde zich onvoldoende afgevraagd of zijn aanwezigheid in het belang was of kon zijn van de zorg aan klager en of met zijn aanwezigheid ook een met bemoeizorg beoogd doel (bijvoorbeeld het door beklaagde genoemde ‘toeleiden naar passende zorg’) zou kunnen worden bereikt. Zou beklaagde zich dit wel hebben afgevraagd, dan had hij tot de conclusie moeten komen dat dit niet het geval was. Voor klager was kort daarvoor in het zorgafstemmingsoverleg nog geprobeerd passende zorg te vinden. Dit was echter (wederom) niet gelukt. Er was dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat klager wel zorg zou accepteren in een situatie waarin de beklaagde in het kader van een stopgesprek in het kielzog van een wijkagent aan de deur kwam. In plaats daarvan bestond wel een risico dat klagers vertrouwen in zorgverleners verder zou afnemen. Beklaagde had een andere afweging kunnen en moeten maken en er bijvoorbeeld mee kunnen volstaan de wijkagent handvatten te geven voor een gesprek met klager. Mogelijk had beklaagde dan na terugkoppeling door de wijkagent contact op kunnen nemen met klager voor ondersteuning.

Uit het voorgaande volgt dat beklaagde door in deze omstandigheden de wijkagent op

24 februari 2021 te vergezellen, niet binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening als verpleegkundige in de bemoeizorg is gebleven. Dit geldt des te meer voor het stopgesprek op 8 maart 2021. Gezien de ervaringen op 24 februari 2021, was de verwezenlijking van enig met bemoeizorg te dienen doel namelijk nog minder te verwachten. Dit betekent dat dit klachtonderdeel gegrond is.

Klachtonderdeel b en c (vrijheidsbelemmering en gebruik verbaal geweld)

5.7

Hiervoor is al overwogen dat beklaagde kan worden verweten dat hij de wijkagent heeft vergezeld bij de bezoeken op 24 februari 2021 en 8 maart 2021. De vraag die ten aanzien van de klachtonderdelen b en c moet worden beantwoord is of beklaagde zich daarbij ook zo heeft gedragen dat hem ook van dit gedrag een verwijt in tuchtrechtelijke zin kan worden gemaakt.

5.8

Vast is komen te staan dat beklaagde met klager en de wijkagent is meegelopen naar de fietsenkelder en dat hij op 8 maart 2021 door de brievenbus geprobeerd heeft verbaal contact te leggen met klager. Hoewel het college zich voor kan stellen dat dit door klager als intimiderend is ervaren, is dit onvoldoende voor het oordeel dat beklaagde klager in zijn vrijheid heeft belemmerd en grof verbaal geweld heeft gebruikt. Voor het overige hebben klager en beklaagde een verschillende lezing van wat er precies is gebeurd. Behalve de verklaring van de wijkagent ter zitting, die de lezing van beklaagde grotendeels onderschrijft, ontbreken nadere bewijsbronnen die duidelijkheid kunnen geven over wat zich precies heeft afgespeeld op 24 februari en 8 maart 2021. Dat betekent dat het college simpelweg niet kan vaststellen dat beklaagde klager in zijn vrijheid heeft belemmerd en/of verbaal geweld heeft gebruikt. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van beklaagde maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van de verpleegkundige hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van zodanige gedragingen. Dat is hier niet het geval. Ten slotte hecht het college eraan te benadrukken dat de houding van de wijkagent, wat daarvan ook zij, de verpleegkundige niet kan worden aangerekend.

5.9

Nu klachtonderdeel a gegrond is, komt de vraag aan de orde welke maatregel passend is. Daarbij neemt het college in aanmerking dat het – kennelijk – binnen de organisatie van het Bijzonder Zorg Team niet ongebruikelijk is dat medewerkers politieagenten vergezellen bij stopgesprekken. Een dergelijk gebruik ontslaat de zorgverlener echter niet van zijn eigen verantwoordelijkheid zich bewust te zijn van zijn rol als verpleegkundige in de bemoeizorg. In dit geval is zorg op een zodanige manier vermengd geraakt met politieoptreden, dat de zorg daarmee niet gediend was. Beklaagde heeft ter zitting aangegeven dat hij in de toekomst bij een dergelijk verzoek een afweging zal maken en zich meer bewust zal zijn van de impact die het kan hebben als een zorgverlener met een agent aan de deur staat. Alles afwegende acht het college de maatregel van waarschuwing passend. 

5.10

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond (terzake van klachtonderdeel a);
  • legt op de maatregel van waarschuwing;
  • wijst de klacht voor het overige af;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Medisch Contact’ en ‘V&VN Magazine’.
     

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, Th.A. Wiersma, lid-jurist, L.H. Kruze, J. Tiersma en R. Broeren-Woudstra, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.