ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/73

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:51
Datum uitspraak: 13-05-2022
Datum publicatie: 16-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/73
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychotherapeut. Klager lag in echtscheiding toen zijn (ex-)echtgenote cliënte was van beklaagde. Naar aanleiding van informatie van de (ex-)echtgenote dat zij kinderporno zou hebben geconstateerd op de laptop van klager, heeft beklaagde een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts van (ex)-echtgenote en de Raad voor de Kinderbescherming nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie.Klager heeft bij zijn klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad.Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen. Uit de eerdere terugkoppeling van Veilig Thuis, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager. Beklaagde heeft met haar handelen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening overschreden. Het college verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van berisping op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 13 mei 2022 naar aanleiding van de op 16 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychotherapeut, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.N. Neumann, advocaat te Enschede,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 9 september 2021 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek;
  • een brief van de gemachtigde van beklaagde van 5 november 2021;
  • een brief van de gemachtigde van beklaagde van 18 maart 2022.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 1 april 2022, waar zijn verschenen klager, beklaagde en de gemachtigde van beklaagde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde werkt als psychotherapeut bij D.

Klager, vader van twee minderjarige kinderen, heeft in maart 2020 een verzoek tot echtscheiding gedaan. Op dat moment was de (ex-)echtgenote van klager cliënte van beklaagde.

Op 17 maart 2020 heeft beklaagde naar aanleiding van informatie van de

(ex-)echtgenote van klager een melding gemaakt bij Veilig Thuis. Hierin is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

“Melder meldt zorgen, omdat moeder heeft gezegd kinderporno te hebben geconstateerd op de laptop van vader en daar aangifte van heeft gedaan. De ouders liggen in scheiding en ze hebben twee schoolgaande kinderen.”

Naar aanleiding van deze melding heeft Veilig Thuis op 24 maart 2020 telefonisch contact opgenomen met de huisarts. Van dit contact is onder meer het volgende genoteerd door Veilig Thuis:

“Huisarts vertelt:

Heeft een melding via de post van C over moeder gekregen; gaat over allerlei problemen. Vader heeft (ook op tweede harde schijf) veel kinderporno verzameld. Politie is op werk vader geweest om materiaal van vader waar de kinderporno op zou staan in beslag te nemen.”

Uit een notitie van Veilig Thuis van 6 juli 2020 blijkt dat aan beklaagde schriftelijk is teruggekoppeld dat:

“de zorgen omtrent zeden niet bevestigd zijn. De politie heeft het dossier gesloten en aan vader het advies meegegeven om zijn laptop beter te beveiligen voor derden. Veilig Thuis heeft met de kinderen en met ouders gesproken. Ook in deze gesprekken zijn er geen zorgen m.b.t. zeden geconstateerd.”

Klager heeft beklaagde op 7 juli 2020 een e-mail gestuurd. Bij deze e-mail heeft klager onder meer een foto gevoegd van een notitie van Veilig Thuis van 14 mei 2020 over telefonisch contact dat heeft plaatsgevonden tussen Veilig Thuis en de politie. In die notitie is als omschrijving van het contact – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“E belt mij terug. Hij zegt dat de politie de casus niet verder in behandeling neemt en gaat sluiten. Er is geen verdenking dat vader de beelden op zijn laptop heeft gezet.”

Op 16 september 2020 heeft de politie per e-mail aan klager bevestigd dat het onderzoek tegen klager is afgerond en dat er geen strafbaar materiaal is aangetroffen.

Op 16 september 2020 heeft beklaagde aan de huisarts van de ex-echtgenote van klager een brief gestuurd. Met betrekking tot klager staat hierin:

“De aangifte van haar echtgenoot is uitgelopen op een onduidelijke situatie, naar mijn mening. er is kinderporno op de laptop aangetroffen en spullen zijn ingenomen. Maar zonder medeweten van cliënte aan hem geretourneerd. De ‘officiële’ lezing zou zijn dat een kennis van cliënte de kinderporno op de laptop zou hebben geplaatst, zodat zij voogdij over de kinderen kon afdwingen.”

Klager heeft op 22 oktober 2020 een klacht tegen beklaagde ingediend bij haar werkgever. Daarbij heeft hij diverse bijlagen gevoegd, onder meer de e-mail van de politie van 16 september 2020.

In een verslag van de Raad voor de Kinderbescherming over een telefoongesprek met beklaagde van 19 januari 2021 staat onder meer het volgende:

“Uit de huidige therapiesessie blijkt dat moeder zich ernstige zorgen maakt en vindt het lastig om de kinderen bij vader achter te laten, vanwege het feit dat er kinderporno bij vader is gevonden. Ondanks dat de politie heeft bevestigd dat vader in het bezit bleek te zijn van kinderporno, lijkt dit in de officiële stukken ontkracht te worden. <Beklaagde> heeft in bijzijn van cliënte destijds met de zedenpolitie gesproken en deze bevestigde het feit dat er kinderporno was aangetroffen. Het is onduidelijk waarom de zaak niet is voorgekomen.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij hem meermaals richting derden heeft beschuldigd van het bezitten van kinderporno. De klacht richt zich op de aantijgingen die beklaagde heeft gedaan aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming nadat klager onschuldig is bevonden door de zedenpolitie. 

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht, omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).  

Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de klacht ongegrond is. Volgens beklaagde is geen sprake van een fair trial in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): omdat het beklaagde niet vrij staat (eventueel relevante) informatie te delen, kan zij geen gedegen verweer voeren.

Daarnaast meent beklaagde dat zij heeft gehandeld conform de “meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling”. Na vertrouwelijk overleg zag zij reden om een melding te doen van een mogelijk onveilige thuissituatie. Uit de melding aan Veilig Thuis, noch uit haar brief aan de huisarts blijkt dat beklaagde klager ervan beschuldigt in het bezit te zijn van kinderporno. Ook uit de samenvatting van het brongesprek bij de Raad voor de Kinderbescherming blijkt niet dat zij zich beschuldigend richting klager heeft uitgelaten.

Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij destijds in de veronderstelling verkeerde dat de zedenpolitie ook aan haar terugkoppeling zou geven over het verdere verloop van het onderzoek naar klager. Haar verontwaardiging over het handelen van de zedenpolitie en haar zorg om de kinderen hadden destijds de overhand. Beklaagde verklaart dat zij in juli 2020 terugkoppeling heeft ontvangen van Veilig Thuis. Zij had - achteraf gezien - moeten weten dat die terugkoppeling voldoende had moeten zijn om haar communicatie over vermeend bezit van kinderporno door klager te staken. Beklaagde geeft aan dat zij anders had moeten handelen. Zij beseft nu dat zij in haar communicatie met huisartsen en andere zorgverleners meer op toon en inhoud moet letten, omdat zo’n brief openbaar kan worden.

Naar aanleiding van de situatie heeft beklaagde gereflecteerd, heeft zij zich beraden bij collega’s en heeft zij een supervisor ingeschakeld. Ook heeft beklaagde het NIP geconsulteerd. Daarnaast is deze situatie aanleiding geweest om de meldingsprocedure bij haar werkgever onder de loep te nemen. Daarbij is de procedure serieus doorlopen en wordt meer gelet op toon en inhoud van een melding. Ook is beklaagde zich bewust geworden van haar beperkte rol in dergelijke situaties.

Het spijt beklaagde wanneer zij klager de indruk heeft gegeven hem te beschuldigen van het bezit van kinderporno.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

De ontvankelijkheid

5.1

Naar het oordeel van het college is klager, anders dan door beklaagde is aangevoerd, ontvankelijk in zijn klacht. Klager heeft bij de klacht voldoende rechtstreeks belang nu beklaagde uitlatingen over hem heeft gedaan en voldoende aannemelijk is dat klager hierdoor in zijn belangen kan zijn geschaad.

Ten aanzien van de gestelde schending van het recht op een eerlijk proces

5.2

Anders dan beklaagde heeft aangevoerd heeft de geheimhouding die zij jegens haar cliënte in acht moet nemen aan het voeren van verweer in deze klachtprocedure niet in de weg gestaan, althans daaraan in de weg hoeven te staan. Voor het voeren van verweer in de onderhavige klacht, die ziet op handelen van beklaagde jegens klager, is informatie die onder de geheimhouding van beklaagde valt niet nodig en ook niet nodig gebleken. Beklaagde heeft met inachtneming van de jegens haar cliënte geldende geheimhoudingsplicht verweer kunnen voeren, hetgeen zij ook heeft gedaan. In deze zaak is geen sprake van schending van artikel 6 van het EVRM nu niet is gebleken dat beklaagde in haar verdediging is belemmerd.

Het toetsingskader

5.3

Vaststaat dat tussen klager en beklaagde geen behandelrelatie heeft bestaan. Dat betekent kort gezegd dat de eerste tuchtnorm (artikel 47, eerste lid 1, sub a, van de Wet BIG) hier niet van toepassing is. Wel kan het handelen van beklaagde worden getoetst aan de zogenoemde tweede tuchtnorm.

Het college beoordeelt of beklaagde heeft gehandeld volgens de op dat moment geldende regels en beroepsnormen. Het college toetst dus of beklaagde heeft gehandeld zoals van haar mocht worden verwacht. Het uitgangspunt daarbij is de ‘redelijk handelende en redelijk bekwame’ psychotherapeut. Dit toetsingskader volgt uit artikel 47 van de Wet BIG.

Ten aanzien van de inhoud

5.4

Vast staat dat beklaagde in haar berichten aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming heeft vermeld dat op de laptop van klager kinderporno is aangetroffen.

5.5

Uit de terugkoppeling van Veilig Thuis van 6 juli 2020, dat de zorgen omtrent zeden niet zijn bevestigd en de politie het dossier heeft gesloten, had het beklaagde duidelijk moeten zijn dat niet is komen vast te staan dat er sprake was van enig strafbaar handelen door klager. Gelet op deze terugkoppeling had beklaagde in haar brief aan de huisarts op 16 september 2020 en haar bericht aan de Raad voor de Kinderbescherming op 19 januari 2021 geen uitlatingen mogen doen over vermeend bezit van kinderporno bij klager.

5.6

Het college oordeelt dat beklaagde met haar bericht aan de huisarts en de Raad voor de Kinderbescherming de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening heeft overschreden en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.7

Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende blijk gegeven van het besef dat zij van deze situatie heeft geleerd en zich terughoudender had moeten opstellen. Het college is positief over de maatregelen die beklaagde en haar werkgever hebben getroffen om herhaling te voorkomen. Toch vindt het college een maatregel passend. Gezien de ernst van de gedragingen en het gewicht van de beschuldiging aan het adres van klager zal het college de maatregel van berisping opleggen.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de maatregel van een berisping op.
  •  

Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, G.F.E.C. van Linden van den Heuvell en R. van der Ree en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.