ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3049

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63
Datum uitspraak: 17-05-2022
Datum publicatie: 23-05-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3049
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek, waar hij aanvankelijk op vrijwillige basis antipsychotische medicatie gebruikte. Omdat klager hier veel moeite mee had, is zijn behandelend psychiater een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een medicatievrije episode. In het kader van dit onderzoek heeft beklaagde een second opinion verricht. In dit verband heeft hij klager gezien en dossieronderzoek verricht. Beklaagde heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat behandeling met antipsychotica noodzakelijk is en dat, wanneer klager dit niet vrijwillig accepteert, behandeling onder dwang gerechtvaardigd is. Klager verwijt beklaagde dat hij hem niet serieus heeft genomen. Volgens klager heeft beklaagde in 15 minuten een diagnose gesteld. Ook meent klager dat beklaagde onvoldoende onafhankelijk is opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis het medisch dossier van zijn behandelaren.Klacht kennelijk ongegrond. Het verzoek om een second opinion betrof expliciet niet een vraag naar (de juistheid van) de gestelde diagnose, maar een vraag naar de noodzaak van dwangbehandeling met antipsychotica. Beklaagde heeft op basis van de onderzoeksbevindingen, de beschikbare stukken, de dreiging van fysieke agressie en het feit dat klager niet vrijwillig medicatie wilde nemen, kunnen concluderen dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat het onderzoek niet onafhankelijk is geweest.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 17 mei 2022 naar aanleiding van de op 2 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, werkzaam bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING

1.1

Klager is in de jaren 1961-1965 gedwongen opgenomen geweest in verschillende psychiatrische settingen. In deze periode heeft hij ook dwangmedicatie toegediend gekregen.

In april 1995 is beklaagde wederom gedwongen opgenomen in een psychiatrische kliniek. Omdat klager bang was dwangmedicatie toegediend te krijgen, heeft hij hier op
19 mei 1995 zijn behandelend psychiater neergestoken. Hiervoor is klager bij arrest van het Gerechtshof E van 17 april 1997 veroordeeld, waarbij aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd. Deze maatregel is nadien meermalen verlengd. Klager heeft in verband hiermee in verschillende forensisch psychiatrische klinieken verbleven.

Klager is door de jaren heen door diverse psychiaters en psychologen onderzocht en gediagnosticeerd. Daarbij varieert de diagnose van onder meer schizoïde psychopathie, chronisch paranoïde schizofrenie, persoonlijkheidsstoornis (DSM, cluster A), Autisme spectrum stoornis (ASS) en combinaties daarvan, al dan niet differentiaal diagnostisch.

In september 2010 is klager, na een eerdere overplaatsing naar een andere kliniek, teruggeplaatst naar F. Hier gebruikte hij aanvankelijk op vrijwillige basis antipsychotische medicatie. Omdat klager hier veel moeite mee had, is de behandelend psychiater in december 2010 een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een medicatievrije episode. Klager weigerde meerdere malen toestemming te geven voor een second opinion door het G, waarin een grondig dossieronderzoek over de ziektegeschiedenis en de rol van medicatie onderzocht zouden moeten worden.

Vervolgens is beklaagde, die op dat moment werkzaam was in de H in D, gevraagd een second opinion te verrichten in het kader van een voornemen dwangbehandeling.

Daarbij luidde de onderzoeksopdracht als volgt:

“Wij vragen ons af of een medicatievrije episode methodisch in kaart gebracht verantwoord en veilig kan plaatsvinden en in het belang van de patiënt kan zijn.”

In dit verband heeft hij klager op 28 maart 2011 gezien. Ook heeft hij dossieronderzoek verricht.

Op 11 april 2011 heeft beklaagde zijn advies uitgebracht. Hierin heeft hij – kort samengevat – het volgende geconcludeerd:

“1.      Er is sprake van schizofrenie van het paranoïde type. Bij patiënt staan paranoïde wanen, starre en rigide denkpatronen en agressieregulatieproblemen op de voorgrond. Mogelijk speelt er ook problematiek uit het autisme spectrum. Eerder tijdens de behandeling werd duidelijk dat patiënt zonder antipsychotische medicatie slechter functioneert en dat psychotische symptomen, achterdocht en dreiging in sterkere mate aanwezig waren.

2.       Medicatiegebruik is niet (meer) vrijwillig.

3.       Patiënt voelt zich benadeeld door psychiaters/de psychiatrie en dreigt onomwonden met fysieke agressie tegen leden van het behandelteam. In het verleden was herhaaldelijk sprake van (dreiging met en) daadwerkelijke ernstige fysieke agressie richting zijn behandelaar.

Gezien de ernst van de feiten in de voorgeschiedenis en de actuele dreigementen is behandeling met antipsychotica noodzakelijk. Indien patiënt dit niet vrijwillig accepteert, rechtvaardigt de ernst van deze dreigen en de feiten in het verleden mijns inziens behandeling onder dwang.”

1.2

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij:

1. klager niet serieus heeft genomen, omdat hij zich bij zijn second opinion niet heeft ingeleefd in klager, heeft geweigerd enig stuk van klager door te nemen, waarin zou worden ontkend dat klager schizofrenie heeft of psychotisch zou zijn, en beweringen heeft gepresenteerd die hij heeft nagelaten toe te lichten of te specificeren. Volgens klager heeft beklaagde in 15 minuten een diagnose gesteld;

2. onvoldoende onafhankelijk is opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis van het medisch dossier van klager dat is geschreven door de behandelaren van klager.

1.3

Het college verklaart de klacht ongegrond, omdat de verwijten van klager niet terecht zijn. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure tot nu toe is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE TOT NU TOE

Het college heeft het klaagschrift met bijlage op 2 april 2021 van klager ontvangen. Hierna heeft klager nog verschillende keren aanvullende stukken opgestuurd. Het college heeft bij F het dossier van klager opgevraagd. Dit is op 15 oktober 2021 ontvangen. Beklaagde heeft vervolgens schriftelijk gereageerd op de klacht. Deze reactie heeft het college op 24 november 2021 ontvangen. Partijen is de mogelijkheid geboden om tijdens een mondeling vooronderzoek hun standpunten toe te lichten. Beklaagde heeft laten weten niet van deze mogelijkheid gebruik te willen maken. Klager wilde wel van deze mogelijkheid gebruik maken. Het mondeling vooronderzoek met klager heeft op

20 januari 2022 plaatsgevonden.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING

Waarom verklaart het tuchtcollege de klacht ongegrond?

Het toetsingskader

3.1

Het college beoordeelt of beklaagde heeft gehandeld volgens de op dat moment geldende regels en beroepsnormen. Het college toetst dus of beklaagde heeft gehandeld zoals van hem mocht worden verwacht. Het uitgangspunt daarbij is de ‘redelijk bekwaam handelende’ psychiater. Dit toetsingskader volgt uit artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.2

Dit betreft het verwijt dat beklaagde klager niet serieus heeft genomen omdat hij zich bij de second opinion van 11 april 2011 niet heeft ingeleefd in klager, heeft geweigerd enig stuk van klager door te nemen en beweringen heeft gepresenteerd die hij heeft nagelaten toe te lichten of te specificeren.

Het college volgt klager niet in dit verwijt. Zoals beklaagde in verweer terecht naar voren heeft gebracht, betrof het verzoek om een second opinion expliciet niet een vraag naar (de juistheid van) de gestelde diagnose, maar een vraag naar de noodzaak van dwangbehandeling met antipsychotica. Het was aan beklaagde om te beoordelen of er een stoornis was die gevaar veroorzaakte en of het besluit dwangbehandeling zou leiden tot effectieve en proportionele behandeling. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde bij die beoordeling uitgaan van de voorhanden zijnde dossierstukken (onder meer verschillende Pro Justitia-rapportages, verlengingsadviezen en dossiers van F).

Hoewel de uiteindelijke diagnose van klager, die naderhand gesteld is, meer wijst naar ASS (dat al wel steeds was genoemd als differentiaal diagnose) en de diagnose schizofrenie later is verlaten, blijft de ‘psychosegevoeligheid’ van klager op basis van onderliggende psychopathologie - ondanks het vervallen van de diagnose schizofrenie - overeind. Volgens beklaagde liet klager tijdens het contact onvoorspelbaar gedrag zien met een lading die voor beklaagde voelbaar was. Ook uit de anamnese blijkt klagers dreigende houding richting psychiaters. Gelet op de onderzoeksbevindingen, de beschikbare stukken, de dreiging van fysieke agressie en het feit dat klager niet vrijwillig medicatie wilde nemen, heeft beklaagde naar het oordeel van het college kunnen concluderen dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Formeel gezien was er voor beklaagde dan ook geen noodzaak stukken van klager aan te nemen.

Het verwijt dat beklaagde beweringen heeft gepresenteerd die hij heeft nagelaten toe te lichten of te specificeren, kan het college niet volgen. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde afdoende toegelicht hoe hij tot zijn advies is gekomen.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.3

Volgens klager is beklaagde onvoldoende onafhankelijk opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis van het medisch dossier van klager dat is geschreven door de behandelaren van klager.

Het college is het niet met klager eens. Zoals hiervoor bij de bespreking van klachtonderdeel a al is overwogen, mocht beklaagde bij zijn beoordeling uitgaan van de voorhanden zijnde dossierstukken. Dat deze stukken zijn aangeleverd door de behandelaren van klager, betekent niet dat beklaagde onvoldoende onafhankelijk is geweest. Beklaagde was niet werkzaam voor F, noch was hij betrokken (geweest) bij de behandeling van klager. Gelet daarop mag in beginsel worden aangenomen dat sprake is van een onafhankelijk onderzoek. In het door beklaagde uitgebrachte advies ziet het college geen aanwijzingen dat het onderzoek in dit geval niet onafhankelijk is geweest.

Dit betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.

3.4

Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.

4.       DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.                                                                                                                                                                            

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.