Zoekresultaten 2251-2300 van de 44614 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6384

    Klacht tegen huisarts. De zoon van klagers is door suïcide overleden. Klagers stellen dat de huisarts hun zoon in de periode voorafgaand aan de suïcide adequate hulp en medische behandeling heeft onthouden en hem ten onrechte niet heeft doorverwezen.Het college oordeelt dat de huisarts de klachten serieus heeft genomen en voldoende onderzoek heeft gedaan. Er waren geen aanwijzingen voor (zeer) ernstige suïcidaliteit op grond waarvan onmiddellijk ingrijpen geboden was. Van het onthouden van adequate hulp en medische behandeling is niet gebleken.De huisarts heeft de zoon van klagers vanaf de eerste hulpvraag vier keer persoonlijk gezien en gesproken, hem tot tweemaal toe doorverwezen en zich ook meerdere keren ingespannen die verwijzingen vlot(ter) te laten verlopen. Het college verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6379

    Klacht tegen een gz-psycholoog. Klager werd op basis van een opgelegde TBS met dwangverpleging opgenomen in een TBS-kliniek. De gz-psycholoog is als supervisor betrokken geweest bij het door een basispsycholoog uitgevoerde instroomonderzoek. Klager is het niet eens met de gestelde diagnose “ongespecificeerde schizofrenie” en vindt dat de gz-psycholoog als supervisor voor deze diagnose verantwoordelijk is. Het college komt tot het oordeel dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:110 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6201

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager is ontevreden over de zorg die hij van de huisarts heeft ontvangen. Hij verwijt de huisarts dat zij hem niet heeft doorverwezen voor een third opinion, dat zijn medisch dossier niet op orde is en dat zij de behandelrelatie eenzijdig heeft beëindigd. Het college overweegt dat, nadat de MDL-arts in het kader van een verwijzing voor een second opinion, de eerdere diagnose van prikkelbare darm syndroom bij klager had bevestigd, de huisarts terecht de verwijzing voor een third opinion heeft geweigerd. Dat klager een verwijzing vroeg voor dezelfde klacht, vormt voor een huisarts een gegronde reden om die verwijzing te weigeren. Het college heeft verder geconstateerd dat het medisch dossier van klager op orde lijkt. Dat een brief van het ziekenhuis niet juist geadresseerd is, kan de huisarts niet verweten worden. Het college overweegt ten slotte dat uit de stukken van het dossier niet blijkt dat de huisarts de behandelrelatie zou hebben beëindigd. Klager was ten tijde van het indienen van het klaagschrift nog steeds ingeschreven in de praktijk van de huisarts. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TACAKN:2024:13 Accountantskamer Zwolle 23/2563 Wtra AK

    Betrokkene heeft een rentabiliteitswaardeberekening van een onderneming gemaakt zonder Standaard 5500N te hebben toegepast op de aanvaarding en de uitvoering van de opdracht en de rapportage. De waardeberekening is gebaseerd op positieve prognoses van het management die betrokkene niet voldoende professioneel-kritisch heeft beschouwd. Ook heeft betrokkene een samenstellingsverklaring bij een jaarrekening van de betreffende onderneming afgegeven hoewel hij wist dat de schuld aan de bank daarin onjuist was gepresenteerd als schulden aan leveranciers en handelskredieten. Betrokkene heeft meerdere fundamentele beginselen geschonden. De inschrijving van betrokkene moet voor de duur van één maand worden doorgehaald.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6293

    Klacht tegen een gz-psycholoog. Klager verblijft in een TBS-kliniek. Daarvoor verbleef klager in een andere TBS-kliniek. De gz-psycholoog is als regiebehandelaar betrokken geweest bij de behandeling van klager in de tweede kliniek. Klager is het niet eens met de in de eerste kliniek gestelde diagnoses en beschreven bevindingen en hij verwijt de gz-psycholoog dat zij onwaarheden heeft overgenomen. Hij verwijt de gz-psycholoog ook dat ten onrechte is overgegaan tot behandeling met dwangmedicatie (ook wel a-dwangbehandeling). Het college komt tot het oordeel dat de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:137 Hof van Discipline 's Gravenhage 240067 en 240079

    Klager is niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep omdat hij in het beroepschrift noch elders in de gedingstukken uiteen heeft gezet op welke gronden de beslissing van de raad onjuist zou zijn (artikel 56 lid 3 Advocatenwet).

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6380

    Klacht tegen een psychiater. Begin 2023 werd klager van de TBS-kliniek waar hij verbleef overgeplaatst naar een opvolgende TBS-kliniek. Klager verwijt de psychiater dat hij als hoofd van de inrichting zijn beroepsgeheim heeft geschonden door het verpleegdedossier met daarin informatie over de behandeling van klager over te dragen naar de opvolgende TBS-kliniek. Het college komt tot het oordeel dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:138 Hof van Discipline 's Gravenhage 240065

    Beroep tegen een door de raad niet-ontvankelijk verklaard verzet niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6381

    Klacht tegen een psychiater. Klager verblijft in een TBS-kliniek. De psychiater heeft een second opinion uitgebracht in het kader van het voornemen te starten met een gedwongen behandeling met medicatie. Klager verwijt de psychiater dat hij niet onafhankelijk was, dat zijn conclusies onvoldoende zijn onderbouwd en dat hij het voorstel van de behandelend psychiater heeft bevestigd zonder dit te toetsen. Het college komt tot het oordeel dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6671

    Klacht gaat over een consult van de elf maanden oude zoon van klagers op het consultatiebureau. De verpleegkundige had zorgen over de ontwikkeling van de zoon van klagers en heeft een arts gevraagd mee te kijken. Klagers verwijten de verpleegkundige dat zij onjuiste en/of irrelevante informatie in het dossier heeft opgenomen, onjuiste feitelijke informatie deelt met collega’s, feitelijke informatie uit het dossier heeft weggehouden en dat zij het dossier nog heeft bijgewerkt toen de zorg al was overgedragen. Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6626

    Ongegronde klacht tegen een SEH-arts. De SEH-arts vermoedt een mogelijk onveilige thuissituatie na een incident rondom een twaalfjarig meisje en gaat over tot melding bij Veilig Thuis. Vader en moeder zijn gescheiden en hebben beiden ouderlijk gezag; vader, de klager, wordt pas achteraf per brief over de melding geïnformeerd. Hij acht dit in strijd met de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling en maakt ook anderszins bezwaar tegen de melding.Volgens klager heeft de SEH-arts haar informatieplicht jegens hem geschonden door hem alleen te informeren over de melding en niet over het incident zelf en de daarop volgende onderzoeken/behandelingen. De SEH-arts heeft aangevoerd dat er geen medische beslissing hoefde te worden genomen, zodat het haar niet vrij stond om zonder toestemming van de twaalfjarige dochter informatie over haar met klager te delen.Naar het oordeel van het college is het in beginsel de taak van de ouder die met een kind een zorgverlener bezoekt, om de andere ouder daarover te informeren, ook in het geval, zoals hier, dat de ouders gescheiden zijn. Mede gelet op het feit dat de medische situatie van de dochter daar niet toe noopte, was er voor de SEH-arts geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken en uit eigen beweging met klager meer medische informatie te delen dan het feit dat zij een melding bij Veilig Thuis had gedaan. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2024:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6291

    Klacht tegen orthopedisch chirurg, deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Klager is in 2015 onder behandeling gekomen bij verweerder in verband met pijnklachten aan beide schouders. Verweerder heeft eind 2015 de rechterschouder van klager geopereerd. Klager hield pijnklachten. Verweerder heeft een conservatief beleid ingezet en besloten om af te zien van nog een operatie, maar daar was klager het niet mee eens. Na een second opinion is klager wel weer geopereerd door een andere chirurg, waarna de pijnklachten aan de linkerschouder minder zijn geworden. Klager verwijt verweerder dat hij een onjuiste behandeling heeft ingezet en nalatig is geweest bij de doorverwijzing.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:87 Raad van Discipline Amsterdam 23-913/A/A

    Raadsbeslissing; klacht over de advocaat van de wederpartij deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk. Geen sprake van een schending van gedragsregel 15, want er heeft tussen klager en verweerder geen advocaat-cliënt relatie bestaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat verweerder getuigen zou hebben beïnvloed of zich niet onafhankelijk heeft opgesteld. Van het handelen in strijd met de gedragsregels 2 en 22 is daarom evenmin sprake. Ook is niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt, daarom is ook geen sprake van het handelen in strijd met gedragsregel 8. Of en op welke wijze de genoemde financiële constructies toelaatbaar waren, is een kwestie tussen verweerder en zijn cliënt. Klager staat daarbuiten. Daarom is klager ten aanzien van dat klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:130 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-065/AL/NN

    Raadsbeslissing. De klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een precaire familiezaak is ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:136 Hof van Discipline 's Gravenhage 230241, 230242 en 230247

    Verzet. Klagers hebben klachten ingediend tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken in het arrondissement Limburg. Zij hebben de voorzitter van het hof verzocht deze klachten voor onderzoek en afhandeling door te verwijzen naar een andere deken. De voorzitter heeft het verzoek afgewezen omdat sprake zou zijn van misbruik van klachtrecht. Klagers hebben daartegen verzet ingesteld. In deze procedure gaat het om de vraag of klagers in hun verzet ontvankelijk zijn en de voorzitter verwijzing van de klachten heeft kunnen en mogen weigeren. Het hof acht klagers ontvankelijk in hun verzet en oordeelt dat de voorzitter in deze zaken artikel 46c lid 5 Advocatenwet ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Het hof verwijst de klachten voor verder onderzoek naar een andere deken.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:88 Raad van Discipline Amsterdam 23-914/A/A

    Raadsbeslissing; klacht over advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond. Verweerder heeft gehandeld gelet op de hem als advocaat toekomende vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:131 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-223/AL/MN

    Voorzittersbeslising. Naar het oordeel van de voorzitter is niet komen vast te staan dat verweerder in strijd met enige regelgeving de hem bekende persoonsgegevens van klager als wederpartij, waaronder ook diens privé e-mailadres, heeft verwerkt in zijn dossier als ook in het digitale systeem van zijn kantoor. Niet is gebleken dat die gegevens vertrouwelijk waren of gewist hadden moeten worden. De voorzitter kan verder niet vaststellen dat verweerder die informatie aan een kantoorgenoot beschikbaar heeft gesteld. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:125 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-673/AL/OV

    Verzet ongegrond

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:38 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5698

    Arts. Medisch adviseur. Klachtenbehandelaar individuele medische advisering (IMA) Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Klager had daar geklaagd over zorg in PI. Arts heeft die klacht beoordeeld. Klacht bij RTG: klacht over zorgverleners PI niet correct behandeld en verkeerde beslissing genomen.College: klager is kennelijk niet-ontvankelijk. Handelen valt niet onder eerste tuchtnorm en niet onder tweede tuchtnorm. Klacht gericht tegen arts in hoedanigheid klachtenbehandelaar DJI. Arts heeft handelen andere zorgverleners beoordeeld. Jurisprudentie tuchtcolleges: beoordelen (klachten over) handelen andere zorgverleners in hoedanigheid klachtenbehandelaar, arbiter, lid klachtencommissie of RTE is geen handelen in hoedanigheid arts, heeft onvoldoende weerslag op individuele gezondheidszorg en valt daardoor niet onder het tuchtrecht.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2024:8 Kamer voor het notariaat Amsterdam 739703 / NT 23-33

    Klacht is ongegrond. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris niet onzorgvuldig gehandeld door de opdracht van de bank om over te gaan tot voorbereiding en uitvoering van executoriale verkoop van het registergoed te aanvaarden, reeds omdat de notaris een ministerieplicht heeft tegenover degene die de diensten van de notaris inroept. Weliswaar is de ministerieplicht niet absoluut en kan de notaris onder omstandigheden een opdracht weigeren, doch daartoe dient zij op grond van feiten en omstandigheden haar weigering te kunnen motiveren. Aanvaarding van de opdracht en uitvoering daarvan neemt niet weg dat de notaris bij de uitvoering van die taak ook de belangen van sommige derden in het oog dient te houden. Terecht heeft de notaris aangevoerd dat klager zijn stelling dat sprake is van subrogatie niet voldoende heeft onderbouwd. Echter, ook al zou sprake zijn van subrogatie, dan betekent dat op zichzelf niet dat het hypotheekrecht van de bank weg is. Daarvoor is doorslaggevend of er nog een gezekerde vordering van de bank bestaat of onder omstandigheden kan ontstaan. Dat heeft klager niet aannemelijk gemaakt en is ook niet gebleken. Dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van de bank is tot slot niet voldoende door klager onderbouwd en ook anderszins niet gebleken.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:89 Raad van Discipline Amsterdam 24-096/A/A

    Klacht over de dienstverlening door de eigen advocaat gegrond. Verweerder mocht er kon er niet zomaar vanuit gaan dat zijn cliënt niet ter zitting zou verschijnen en hij had dit al zeker niet als een vaststaand gegeven aan de rechtbank mogen berichten. Verweerder heeft niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van hem in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht, er is sprake van een schending van gedragsregel 16. Aan verweerder wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:132 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-225/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Verweerster heeft in een zaak van haar cliënten het privé e-mailadres van klager gebruikt zoals dat op de relatiekaart van het Basenet systeem van haar kantoor stond. Klager was eerder de wederpartij van een andere cliënt van een kantoorgenoot. Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken dat verweerster wist of hoefde te weten dat die informatie van klager vertrouwelijk was en niet door gebruikt mocht worden. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:126 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-746/AL/GLD

    Klacht over eigen advocaat. Klager verwijt verweerder onder meer dat hij grievende opmerkingen heeft gemaakt en hem niet goed heeft ingelicht. De raad verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:83 Raad van Discipline Amsterdam 24-186/A/A

    Voorzittersbeslissing; Kennelijk ongegronde klacht over de kwaliteit van dienstverlening van de advocaat in een erfrechtzaak. De voorzitter is niet gebleken dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld wegens het niet doorsturen van relevante e-mails of het missen van relevante e-mails. Evenmin is komen vast te staan dat verweerster niet heeft zorggedragen voor een deugdelijke waarneming tijdens haar vakantie of dat door verweersters handelwijze onnodige kosten zijn gemaakt dan wel de zaak onnodige vertraging heeft opgelopen.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2024:9 Kamer voor het notariaat Amsterdam 739707 / NT 23-34

    De kandidaat-notaris heeft de belangen van klagers veronachtzaamd door bij de redactie van de geldleningsovereenkomst zijn oren te laten hangen naar de wensen van de wederpartij van klagers. Vervolgens had hij geen medewerking moeten verlenen aan de doorverkoop van de onroerende goederen. In de akte van geldlening was opgenomen dat deze niet zonder toestemming van klagers vervreemd mochten worden. Ook het feit dat deze feitelik werden overgedragen van vader op zoon had bij de kandidaat-notaris alarmbellen moeten laten afgaan. De kamer legt de kandidaat-notaris de maatregel van ontzegging van de waarnemingsbevoegdheid voor de duur van zes weken op.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:90 Raad van Discipline Amsterdam 23-711/A/A

    Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij gegrond. Verweerster heeft in strijd met gedragsregel 25 gehandeld door zich rechtstreeks tot klaagster 1 te wenden, terwijl verweerster wist dat zij werd bijgestaan door klager 2. Van de uitzonderingsbepaling in lid 2 is geen sprake. Aan verweerster wordt de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:127 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-766/AL/GLD

    Raadsbeslissing. De raad heeft geoordeeld dat verweerder de wederpartij in strijd met de gedragsregels rechtstreeks heeft benaderd. Ook heeft hij klaagster, de advocaat van de wederpartij, ten onrechte beschuldigd van liegen. De raad rekent verweerder dit handelen aan. In het nadeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder op de zitting van de raad geen inzicht in het verwijtbare van zijn handelen heeft getoond. Rekening houdende met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat de oplegging van een berisping passend en geboden is.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:84 Raad van Discipline Amsterdam 24-219/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft in het artikel de mening van zijn cliënten verkondigd. Gelet op de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid mocht verweerder dit doen ter behartiging van de belangen van zijn cliënten. Uit niets blijkt dat verweerder hiermee de belangen van klager (of van B) nodeloos of ontoelaatbaar heeft geschaad.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2024:6 Kamer voor het notariaat Den Haag 24-01

    De notaris heeft in 2022 een royementsakte gepasseerd, waarbij een hypotheekrecht, ingeschreven in het Kadaster in het geheel is doorgehaald. In plaats van een algehele doorhaling had het een gedeeltelijke doorhaling moeten zijn ten behoeve van twee registergoederen. Door de algehele doorhaling zijn ten onrechte alle hypotheekrechten van Vestia met betrekking tot de ondergezette registergoederen (circa 8500 percelen met een gekoppelde waarde van ongeveer 8 miljard euro) doorgehaald. De notaris heeft onzorgvuldig gehandeld door niet de regie, zeggenschap en toezicht te behouden. Klacht gegrond. De notaris wordt de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:128 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-800/AL/GLD

    Raadsbeslissing. Klacht ontvankelijk na te laat betalen griffierecht. Klacht onder belangenverstrengeling ongegrond. Ook andere klachtonderdelen zijn niet gegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:85 Raad van Discipline Amsterdam 22-891/A/A

    Voorzittersbeslissing. Verzoek beperkte kennisneming. De deken heeft in het kader van haar onderzoek naar de klacht vertrouwelijke stukken bij verweerder opgevraagd en deze ter kennisgeving van de raad gebracht. Door de voorzitter is beoordeeld of de door de deken voor klager vertrouwelijk ingebrachte stukken (deels) ook aan klager ter kennis moeten worden gebracht. Zoals het Hof van Discipline in haar beslissing van 30 juli 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:130) heeft overwogen, kent de Advocatenwet de figuur van geheimhouding van stukken niet. Voor kwesties als de onderhavige kan evenwel aansluiting worden gevonden bij artikel 8:29 Awb, dat voorziet in een uitputtende regeling voor deze situatie. De beslissing of de verzochte beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke stukken ten opzichte van klager gerechtvaardigd is, vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. De voorzitter heeft kennisgenomen van elk van de stukken die als vertrouwelijk zijn aangemerkt. De voorzitter acht de beperking van de kennisneming van deze stukken tot alleen de raad, na afweging van de betrokken belangen, gerechtvaardigd. De stukken waarvan geheimhouding wordt verzocht hebben alle betrekking op de advocaat-cliëntrelatie, die wordt bestreken door de geheimhoudingsplicht van verweerder als bedoeld in artikel 11a Advocatenwet. Nu niet is gebleken dat de cliënte van verweerder toestemming heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie openbaar te maken, staat het verweerder niet vrij om deze informatie prijs te geven.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-853/AL/NN 23-854/AL/NN

    Raadsbeslissing. De klachten tegen de advocaat van de wederpartij zijn ongegrond. De advocaat heeft in een brief aan klaagster aangegeven dat vorderingen waren gecedeerd door recente acte van cessie terwijl dat op dat moment nog niet zo was. Standpunt van client van de advocaat is dat de vorderingen al veel eerder ook al waren gecedeerd. Tweede cessie was zekerheidshalve. Hoewel de brief van de advocaat alleen maar tot onduidelijkheid heeft geleid, is niet gebleken van misleiding of benadeling van klaagster. Verder heeft de advocaat een bijlage bij een e-mail van klaagster over het hoofd gezien waarin informatie stond die relevant was voor de rechter die het beslagrekest beoordeelde. Niet is gebleken dat verweerder de rechter bewust op het verkeerde been heeft willen zetten.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2024:86 Raad van Discipline Amsterdam 22-892/A/A 22-893/A/A

    Voorzittersbeslissing. Verzoek beperkte kennisneming. De deken heeft in het kader van haar onderzoek naar de klacht vertrouwelijke stukken bij verweerders opgevraagd en deze ter kennisgeving van de raad gebracht. Door de voorzitter is beoordeeld of de door de deken voor klager vertrouwelijk ingebrachte stukken (deels) ook aan klager ter kennis moeten worden gebracht. Zoals het Hof van Discipline in haar beslissing van 30 juli 2021 (ECLI:NL:TAHVD:2021:130) heeft overwogen, kent de Advocatenwet de figuur van geheimhouding van stukken niet. Voor kwesties als de onderhavige kan evenwel aansluiting worden gevonden bij artikel 8:29 Awb, dat voorziet in een uitputtende regeling voor deze situatie. De beslissing of de verzochte beperking van de kennisneming van de vertrouwelijke stukken ten opzichte van klager gerechtvaardigd is, vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. De voorzitter heeft kennisgenomen van elk van de stukken die als vertrouwelijk zijn aangemerkt. De voorzitter acht de beperking van de kennisneming van deze stukken tot alleen de raad, na afweging van de betrokken belangen, gerechtvaardigd. De stukken waarvan geheimhouding wordt verzocht hebben alle betrekking op de advocaat-cliëntrelatie, die wordt bestreken door de geheimhoudingsplicht van verweerders als bedoeld in artikel 11a Advocatenwet. Nu niet is gebleken dat de cliënte van verweerders toestemming heeft gegeven om de vertrouwelijke informatie openbaar te maken, staat het verweerders niet vrij om deze informatie prijs te geven.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:96 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2161

    Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog is werkzaam bij een zorgaanbieder die psychologische en psychiatrische behandeling biedt aan patiënten, zowel binnen de basis als de specialistische ggz. Klager is bij deze zorgaanbieder behandeld door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog (die de regiebehandelaar van klager was) en een psychiater deel uitmaakten. Klager verwijt de gz-psycholoog dat de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl er nog onderzoeken liepen, dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal, dat hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener, dat er geen regie was, dat er onjuiste informatie is verspreid, dat het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen ontbrak, dat zij haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt, en dat zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt.Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen en heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over ieders rol bij de zorgverlening, en legt daarvoor aan de gz-psycholoog de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing, en verklaart in het incidenteel beroep van de gz-psycholoog de klacht over de regie alsnog ongegrond. De maatregel van waarschuwing blijft in stand.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-242/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk op grond van ne bis in idem.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:97 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2163

    Klacht tegen een psychiater. De psychiater is werkzaam bij een zorgaanbieder die psychologische en psychiatrische behandeling biedt aan patiënten, zowel binnen de basis als de specialistische ggz. Klager is bij deze zorgaanbieder behandeld door een behandelteam, waarvan de psychiater en twee gz-psychologen deel uitmaakten. Klager verwijt de psychiater dat de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl er nog onderzoeken liepen, dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal, dat hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener, dat er geen regie was, dat er onjuiste informatie is verspreid, dat het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen ontbrak, dat de psychiater haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt, en dat zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de psychiater bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen, verklaar klachtonderdeel a) daarom gedeeltelijk gegrond en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond. Aan de psychiater wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:106 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-275/DH/RO/D

    Verzoek artikel 60b Advocatenwet toegewezen: schorsing en benoeming waarnemer.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:91 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1850

    Klacht tegen een psychotherapeut. Klaagster verwijt de psychotherapeut dat zij (1) tijdens de behandeling een seksuele relatie is aangegaan met klaagster, die ook na de behandeling voortduurde en (2) vertrouwelijke informatie over andere patiënten met haar heeft gedeeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan de psychotherapeut de maatregel van doorhaling van haar inschrijving in het BIG-register op. Het beroep van de psychotherapeut is alleen gericht tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de ernst van de gedragingen tot uitdrukking moet worden gebracht in de zwaarte van de maatregel, maar dat de psychotherapeut nog eens kans moet worden geboden om haar professionele werkzaamheden in de toekomst te hervatten. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel en legt op een – deels voorwaardelijke – schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van twaalf maanden.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:98 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2162 en C2023/2166

    Klacht tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog is werkzaam bij een zorgaanbieder die psychologische en psychiatrische behandeling biedt aan patiënten, zowel binnen de basis als de specialistische ggz. Klager is bij deze zorgaanbieder behandeld door een behandelteam, waarvan de gz-psycholoog, een andere gz-psycholoog en een psychiater deel uitmaakten. De gz-psycholoog was de regiebehandelaar van klager. Klager verwijt de gz-psycholoog dat de behandeling ten onrechte, eenzijdig en zonder overleg is beëindigd terwijl er nog onderzoeken liepen, dat hij geen toegang meer heeft tot het cliëntportaal, dat hij niet is verwezen naar een andere zorgverlener, dat er geen regie was, dat er onjuiste informatie is verspreid, dat het bij de eenzijdige opzegging van de behandeling aan corrigerend vermogen ontbrak, dat zij haar zorgplicht jegens een patiënt die niet veel eerder is gediagnosticeerd met PTSS en een ernstige depressie ernstig heeft verzaakt, en dat zij misbruik van vertrouwen heeft gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt dat de gz-psycholoog bij het beëindigen van de behandelingsovereenkomst niet de daarvoor geldende zorgvuldigheidseisen in acht heeft genomen en heeft bijgedragen aan de onduidelijkheid die bij klager heeft bestaan over ieders rol bij de zorgverlening. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk en klachtonderdeel d geheel gegrond, legt aan de gz-psycholoog de maatregel van berisping op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Klager en de gz-psycholoog zijn allebei in beroep gekomen tegen deze beslissing. In de zaak met nummer C2023/2162 verwerpt het Centraal Tuchtcollege het beroep van klager. In de zaak met nummer C2023/2166 vernietigt het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, voor zover het de klacht over het ontbreken van regie betreft en verklaart dat klachtonderdeel alsnog ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege vindt het opleggen van een maatregel van waarschuwing in dit geval passend.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:92 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1851

    Klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij (1) tijdens de behandeling een seksuele relatie is aangegaan met klaagster, die ook na de behandeling voortduurde en (2) vertrouwelijke informatie over andere patiënten met haar heeft gedeeld. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en legt aan de gz-psycholoog de maatregel van doorhaling van haar inschrijving in het BIG-register op. De gz-psycholoog betoogt in beroep dat de klacht alleen was gericht tegen haar in haar hoedanigheid van psychotherapeut en dat sprake is van een verrassingsbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Daarnaast komt zij in beroep op tegen de zwaarte van de opgelegde maatregel. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het betoog over de verrassingsbeslissing. Het is verder van oordeel dat de ernst van de gedragingen tot uitdrukking moet worden gebracht in de zwaarte van de maatregel, maar dat de gz-psycholoog nog eens kans moet worden geboden om haar professionele werkzaamheden in de toekomst te hervatten. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel en legt op een – deels voorwaardelijke – schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van twaalf maanden.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:99 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2284

    Klacht tegen een GZ-psycholoog. De kinderen van klager en zijn ex-partner, wonen bij klager maar zijn in 2016 onder toezicht gesteld. De GZ-psycholoog heeft in opdracht van de jeugdbescherming een forensisch psychologisch onderzoek ingesteld naar de gezinssituatie en de relatie tussen de kinderen en de ouders. De GZ-psycholoog heeft een rapportage opgesteld met haar bevindingen. Klager is het niet eens met diverse zaken die in de rapportage staan. De GZ-psycholoog heeft haar conclusies volgens hem gebaseerd op allerlei onjuistheden. Het Regionaal Tuchtcollege acht de verwijten van klager niet terecht en verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klager ingestelde beroep tegen die beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:93 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1951

    Klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog en in die hoedanigheid verweerster in zaak C2023/2145). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest en er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Ten aanzien van het verstrekken van de stukken heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de melding bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, is het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het verstrekken van de genoemde stukken proportioneel was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Klager is in beroep gekomen van deze beslissing. Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij ten opzichte van klager nooit in de hoedanigheid van psychotherapeut heeft gehandeld, maar uitsluitend in de hoedanigheid van GZ-psycholoog/bestuurder. Verweerster stelt zich daarom op het standpunt dat de klacht tegen verweerster als psychotherapeut niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Het Centraal Tuchtcollege deelt dat standpunt niet omdat de hoedanigheden van GZ-psycholoog en psychotherapeut zodanig in elkaars verlengde liggen dat voor een buitenstaander als klager het handelen in de ene hoedanigheid niet van het handelen in de andere hoedanigheid kan worden onderscheiden. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klager ontvankelijk maar ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:94 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2145

    Klacht tegen een GZ-psycholoog (tevens psychotherapeut en in die hoedanigheid verweerster in zaak C2023/1951). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest en er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Ten aanzien van het verstrekken van de stukken heeft het Regionaal Tuchtcollege geoordeeld dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de melding bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, is het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het verstrekken van de genoemde stukken proportioneel was. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Klager is in beroep gekomen van deze beslissing. Verweerster is van mening dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep omdat klager alleen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege met zaaknummer A2022/4612. Die uitspraak ziet op verweerster in de hoedanigheid van psychotherapeut. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat op basis van de inhoud van het pro-forma beroepschrift en het aanvullend beroepschrift voldoende duidelijk is dat klager de bedoeling had om tegen beide beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege beroep in te stellen. De hoedanigheden van verweerster als GZ-psycholoog/psychotherapeut voor een buitenstaander als klager moeilijk te onderscheiden. Het noemen van slechts één zaaknummer wordt dan ook als een vergissing beschouwd. Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de klacht van klager ontvankelijk maar ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:95 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2151

    Klacht tegen een ANIOS werkzaam in een geriatrisch revalidatiecentrum. Klaagster werd in 2017 opgenomen in een geriatrisch revalidatiecentrum waar de arts als ANIOS werkzaam is. Uit onvrede over haar behandeling heeft klaagster het revalidatiecentrum na vijf dagen verlaten. Klaagster verwijt de arts onder andere dat zij de medicatie en fysiotherapie die zij nodig had niet heeft gekregen en dat zij is mishandeld in plaats van behandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door klaagster ingestelde beroep tegen die beslissing.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-557/AL/MN 23-560/AL/MN

    Verzet ongegrond

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5334

    Oogarts: Verweerder wordt verweten dat: a) hij bij de staaroperatie aan het linkeroog van klager een lens met een verkeerde sterkte heeft geïmplanteerd; b) hij klager niet tijdig heeft geïnformeerd over de gegevens betreffende de ingebrachte kunstlens; c) hij klager niet heeft verwezen naar een andere oogarts; d) zijn klachtenregeling niet naar behoren functioneert en dat klager geen reactie heeft ontvangen op zijn terugbelverzoek; e) hij niet tijdig een afschrift van het medisch dossier aan klager heeft verstrekt.Het college oordeelt klacht onderdeel a) gegrond omdat verweerder als operateur had moeten controleren of de richtlijn voor de berekening van de te implanteren lens was gevolgd. Het college acht de overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:135 Hof van Discipline 's Gravenhage 230024

    Klacht over eigen advocaat. In deze zaak draait het om de vraag of verweerder voldoende deskundigheid bezat om de zaak van klagers aan te nemen. De raad oordeelde dat dit niet het geval was en verklaarde daarom de klacht in zoverre gegrond. Het hof komt tot een ander oordeel. Volgens het hof is niet gebleken dat de deskundigheid van verweerder tekortschoot. Het betoog van klagers op dit punt is ook moeilijk te rijmen met hun herhaalde (en vergeefse) verzoeken aan verweerder om de zaak weer op te pakken, nadat verweerder zijn werkzaamheden had neergelegd wegens een vertrouwensbreuk. Het betoog van klagers vindt ook geen steun in het feitelijke vervolg van de zaak van klagers, nadat verweerder zijn bijstand had beëindigd. Hoewel sprake is geweest van moeizame communicatie tussen verweerder en klager, kan dit naar het oordeel van het hof niet aan gebrekkige deskundigheid van verweerder worden toegeschreven. Het hof verklaart de klacht daarom alsnog ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:124 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-630/AL/GLD

    Verzet ongegrond

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5335

    Oogarts: Verweerder wordt verweten dat: a) hij de gegevens van de laserbehandeling in 2003 niet heeft opgevraagd bij de voorbereiding van de operatie in 2022; b1) hij klager voorafgaand aan de operatie onvoldoende informatie heeft gegeven; b2) hij bij het constateren van een restafwijking van +2.75 bij de postoperatieve controle onvolledige en onjuiste informatie aan klager heeft gegeven, onjuist advies aan klager heeft verstrekt en geen empathie heeft getoond; c) hij geen gesprek met klager in het bijzijn van zijn collega-oogarts operateur wilde voeren.Het college oordeelt klacht onderdeel a) gegrond omdat verweerder de richtlijn voor de berekening van de te implanteren lens diende te volgen ofwel diende te motiveren waarom hij die richtlijn niet heeft gevolgd. Het college acht de overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6341

    Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gestruikeld en heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Verweerder heeft, onder supervisie, de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij verweerder en een collega-fysiotherapeut (de supervisor). Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt verweerder onder andere dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en onnodig lang een onjuiste behandeling heeft gegeven met een vertraagde genezing tot gevolg. Gebleken is dat verweerder ten tijde van de eerste drie consulten geen geldige BIG-registratie als fysiotherapeut had. Het college rekent het verweerder aan dat hij dit niet aan klaagster heeft verteld en haar zo de kans ontnomen heeft te worden behandeld door iemand die tuchtrechtelijk toetsbaar is. Hoe zeer laakbaar ook, doordat verweerder niet ingeschreven stond is hij voor die periode ten aanzien van zijn handelen of nalaten niet onderworpen aan het tuchtrecht en is klaagster in dat deel van haar klacht niet-ontvankelijk. Voor het deel van haar klacht dat ziet op de periode dat verweerder wel geregistreerd was overweegt het college dat hoewel verweerder de behandelingen uit heeft gevoerd onder supervisie en hij geen eindverantwoordelijkheid draagt, een eigen inbreng en kritisch geluid wel op zijn plaats was geweest. Toen er na driemaal repositie cuboid nog geen wezenlijke verbetering was had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zijn eerdere gedachten over het maken van een röntgenfoto zou heroverwegen en een meer kritische houding ten aanzien van het behandelplan en verloop hardop had uitsproken. Dit nalaten is hem tuchtrechtelijk te verwijten maar, in de gegeven omstandigheden, niet zodanig dat het college komt tot het opleggen van een maatregel. Daarbij let het college met name op het feit dat verweerder zijn opleiding nog maar zeer recent had afgerond en feitelijk nog werkte onder supervisie. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zonder oplegging van een maatregel.