Zoekresultaten 2301-2350 van de 44614 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6441

    Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gestruikeld en heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Een collega-fysiotherapeut die onder supervisie stond van verweerder, heeft de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij de collega-fysiotherapeut en bij verweerder. Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zonder adequate differentiële diagnose na het voettrauma onjuiste behandelingen is gestart en dat hij zonder aanvullend onderzoek de behandeling heeft voortgezet. Met als gevolg dat de genezing van de voet is verstoord. Het college overweegt dat de richtlijn Enkelletsel van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (hierna: de KNGF-richtlijn) voorschrijft dat na een anamnese en lichamelijk onderzoek als indicatie voor het maken van een röntgenfoto, de Ottawa Ankle Rules (OAR) gebruikt dienen te worden om een fractuur uit te sluiten. Het uiterlijk van de voet samen met de pijnklachten van klaagster waren, conform de KNGF-richtlijn en de OAR, een indicatie voor het maken van een röntgenfoto. Zonder zelfstandig onderzoek te doen is verweerder meegegaan in de verkeerd gestelde diagnose van de collega-fysiotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft verweerder daarmee onvoldoende supervisie uitgeoefend. Door klaagster niet in te sturen voor een röntgenfoto terwijl daarvoor wel een duidelijke aanleiding was, heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Extra zorgwekkend acht het college de omstandigheid dat verweerder ter zitting duidelijk heeft gemaakt nauwelijks in te zien dat zijn handelswijze onjuist was en dat hij verklaarde in een voorkomende situatie wederom hetzelfde te doen. Het college is van oordeel dat de maatregel van een berisping passend en geboden is.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2024:90 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2066

    Klacht tegen een verpleegkundige over grensoverschrijdend gedrag. Klaagster is de voormalig werkgever van de verpleegkundige. De verpleegkundige is een seksuele relatie aangegaan met een patiënte die aan zijn zorg was toevertrouwd. Het Regionale Tuchtcollege oordeelt dat de verpleegkundige daarmee in strijd met de beroepsnormen heeft gehandeld en verklaart de klacht gegrond. Dat college acht een voorwaardelijke schorsing van 12 maanden een passende maatregel. Door voorwaarden te stellen aan de schorsing krijgt de verpleegkundige de kans om bij zijn huidige werkgever werkzaam te blijven in een administratieve functie, terwijl hij in therapie gaat werken aan zijn problematiek. De verpleegkundige komt in beroep bij het Centraal Tuchtcollege op tegen de aan de schorsing verbonden bijzondere voorwaarden. Hij vindt deze te streng, omdat hij hierdoor zijn werk als verpleegkundige niet kan uitvoeren. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing van het Regionale Tuchtcollege en past de aan de schorsing verbonden bijzondere voorwaarden aan.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:132 Hof van Discipline 's Gravenhage 230207

    Verweerder heeft hoger beroep tegen beslissing raad ingetrokken. Hof bepaalt ingangsdatum schorsing.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:133 Hof van Discipline 's Gravenhage 230322

    Het betreft hier een klacht over de advocaat wederpartij in een familiezaak. Verweerder staat de biologische vader in deze procedure bij. Verweerder heeft klaagster en haar advocaat niet over het indienen van een verzoekschrift geïnformeerd. Hoewel de oproeping van partijen in een verzoekschriftprocedure de verantwoordelijkheid van de rechtbank is, is klaagster – anders dan de raad - van oordeel dat verweerder klaagster en haar advocaat had moeten berichten en de verhinderdata moeten opvragen. Door dit na te laten zou verweerder tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het hem niet bekend was dat klaagster zich liet bijstaan door een advocaat en dat zich ook geen advocaat bij hem heeft gemeld. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:134 Hof van Discipline 's Gravenhage 230128

    Het betreft hier een klacht tegen de eigen advocaat. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld door hem bewust foutief te informeren over de geplande zittingsdatum. Volgens klager heeft verweerster doen voorkomen dat haar verhinderdata door de rechtbank waren goedgekeurd, waardoor klager in de veronderstelling verkeerde dat de zitting na haar vakantie zou plaatsvinden. Dit bleek achteraf niet het geval te zijn, omdat de zitting in de vakantie van verweerster viel. Daarnaast zou verweerster een second opinion van een onafhankelijke psychiater hebben tegengewerkt. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht ongegrond. De mededeling van verweerster aan klager dat de rechtbank rekening zou houden met haar verhinderdata, is onhandig geweest gelet op de wijze waarop klager die mededeling heeft begrepen, maar daarmee heeft verweerster niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Verweerster heeft ook meegewerkt aan het door klager gewenste onderzoek (second opinion).

  • ECLI:NL:TNORSHE:2024:6 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2023/49

    Uitvoering van laatste wil door oud-notaris, die bij testament was benoemd tot executeur van de nalatenschap en medebestuurder van de stichting die erflaatster bij testament had opgericht. Erflaatster overleed in 2009 en de stichting was haar enige erfgename. Het BFT heeft in 2016 geconstateerd dat de oud-notaris de stichting nog niet had ingeschreven in het Handelsregister en nog geen bankrekening op naam van de stichting had geopend. Vanaf 2020 heeft de oud-notaris jaarlijks donaties gedaan overeenkomstig het doel van de stichting. In 2022 heeft het BFT geconstateerd dat de stichting nog altijd niet was ingeschreven in het Handelsregister, dat nog geen bankrekening op naam van de stichting was geopend en dat het bestuur van de stichting niet overeenkomstig de statuten was samengesteld en in oktober 2023 heeft het BFT een klacht ingediend over het gestelde voortdurende nalaten van de oud-notaris vanaf 2010. De kamer verklaart die klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op de handelwijze vanaf 2010 tot oktober 2020 en vanaf 8 mei 2023, omdat de oud-notaris voor gedragingen na die datum niet meer aan tuchtrechtspraak onderworpen is. De kamer verklaart de klacht verder gegrond en overweegt dat het ervoor moet worden gehouden dat de oud-notaris feitelijk jarenlang het enige bestuurslid is geweest van de (slapende) stichting en dat hij in die hoedanigheid en/of als executeur geheel naar eigen inzicht invulling heeft gegeven aan de door hem veronderstelde wensen van erflaatster en dat hij het aanzienlijke vermogen dat erflaatster aan de stichting had nagelaten buiten de openbaarheid heeft gehouden waardoor hij geen verantwoording hoefde af te legen over de wijze waarop hij dat vermogen had besteed. Daardoor heeft de oud-notaris het vertrouwen geschaad dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen en dit rekent de kamer hem ernstig aan. Geldboete van € 4.000,00 en proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:32 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/741873 / DW RK 23/396 MdV/RH

    Beslissing op verzet. De oorspronkelijk beslssing blijft in stand. De gemachtigde van klager heeft geen machtiging overgelegd, reden waarom de gerechtsdeurwaarder hem terecht geen informatie heeft gegeven.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:33 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/721697 DW RK 22/317 LV/SM

    Klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Klager beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder zich schuldig maakt aan het onrechtmatig toe-eigenen van geld door voortdurend het verschuldigde bedrag te veranderen. Klager heeft de klacht (ten aanzien van enkele onderdelen) na de termijn van drie jaren ingediend. Voor het overige heeft de kamer geoordeeld dat er sprake is geweest van een (reken)fout, maar dat deze niet (zonder meer) leidt tot een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:118 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-808/AL/GLD

    klager is mediator geweest in het arbeidsgeschil tussen de cliënte van verweerder en de wederpartij. Klager heeft een eigen rechtstreeks belang bij zijn klacht en daarom ontvankelijk. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder de tussen partijen en hun advocaten met de mediator overeengekomen geheimhouding geschonden. Dat heeft hij gedaan door een geluidsfragment met transcript van een gesprek tussen zijn cliënte en de bedrijfsarts in het geding te brengen waarin zijn cliënte verwijst naar door klager ten tijde van de mediation richting haar beweerdelijk gedane uitlatingen. Van bijzondere omstandigheden, die doorbreking van de geheimhouding door verweerder rechtvaardigen, is de raad niet gebleken. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:34 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/735179 / DW RK 23/206 LV/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: één maand schorsing. De gerechtsdeurwaarder heeft executiemaatregelen getroffen uit hoofde van een titel die reeds was voldaan. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder te laat gereageerd op de klacht van klaagster. Los van de late reactie heeft de gerechtsdeurwaarder, in weerwil van artikel 3.5 lid 3 Gerechtsdeurwaardersverordening, nagelaten toelichting en uitleg te geven naar aanleiding van inhoudelijke vragen. Daarnaast is er dan nog de wijze waarop klaagster in de mailcorrespondentie op laatdunkende en ongepaste wijze te woord wordt gestaan door de gerechtsdeurwaarder. Vooral de onprofessionele wijze van uitlaten blijkt een terugkerend fenomeen te zijn waar de kamer de gerechtsdeurwaarder reeds eerder berispingen voor heeft opgelegd. De kamer acht de maatregel in dit geval passend en geboden. De kamer laat daarbij zwaar wegen dat de gerechtsdeurwaarder ingrijpende bevoegdheden heeft aangewend, zonder in overweging te nemen of deze gelet de situatie aangewend mochten worden. Daarnaast is er ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening sprake van recidive, waarvan eerdere (andere) maatregelen tot dusver niet hebben geleid tot verbetering.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:119 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-848/AL/GLD

    Verweerder trad op voor een drietal partijen die aanvankelijk allen eenzelfde belang hadden. Toen daar op een gegeven moment geen sprake meer van was en de drie partijen juist een tegengesteld belang kregen, had verweerder zijn werkzaamheden moeten neerleggen. Schending van een kernwaarde. Maatregel: berisping.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:35 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 737912 DW RK 23/280 LV/SM

    Beslissing op verzet. Klagers beklagen zich er over dat de gerechtsdeurwaarders rauwelijks beslag op het inkomen hebben gelegd. Daarvan is geen sprake. Klagers hebben hun eigen conclusies getrokken nadat zij vernomen hadden dat het gerechtsdeurwaarderskantoor waar zij betalingen aan verrichtte zou failleren, en zijn gestopt met het doen van betalingen op de nog openstaande vorderingen. Het gerechtsdeurwaarderskantoor die de vorderingen heeft overgenomen van het failliete kantoor heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door executiemaatregelen te treffen nu niet meer werd voldaan aan het betalen van de vordering. En hoewel daartoe geen verplichting bestaat verdient het de aanbeveling, bij overname van een portefeuille na faillissement, de debiteur hierover te informeren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet tegen die beslissing dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:29 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/728182 / DW RK 23/20 MdV/RH

    De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op een vraag van klager over de hoogte van de vordering en met name de berekening van de rente. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder pas na vijf weken het terug te betalen bedrag vanwege een onjuist berekende beslagvrije voet aan klager terugbetaald. Maatregel van berisping opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:120 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-890/AL/GLD/D

    Dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat van de kant van verweerder meermaals sprake is geweest van technische overtredingen van voor hem als advocaat geldende (wettelijke) regels (waaronder de Advocatenwet, Voda en gedragsregels). Gebleken is dat verweerder zich aan die regels weinig gelegen laat liggen. Verweerder heeft niet alleen aan de deken structureel te laat en onvolledige informatie verstrekt, hij heeft bovendien herhaaldelijk expliciet geweigerd om mee te werken aan door de deken gestelde redelijke verzoeken en voorwaarden in het kader van het dekenale toezicht. Daardoor heeft verweerder de deken op ernstige wijze belemmerd in het uitvoeren van de toezichthoudende taak. Dat verweerder zich meende te kunnen permitteren om de deken op diens toonzetting in correspondentie te kunnen aanspreken en op enig moment zelfs heeft aangekondigd dat hij rechtstreeks contact met de deken stopzette, is voor de raad een zeer zorgelijke situatie. Verweerder miskent daarmee dat hij verplicht was en is om volledig mee te werken met het onderzoek van de deken zonder dat hij daaraan zelf voorwaarden kan stellen. Daarbij wordt bovendien van hem de nodige professionele distantie verwacht. Verweerder lijkt echter niet in staat om zijn emotionele uitlatingen richting onder meer de deken, ondanks zijn toezeggingen, onder controle te krijgen en valt telkens terug in zijn oude weigerachtige gedragspatroon. Ook tijdens de zitting bij de raad heeft verweerder geen inzicht getoond in het foutieve van zijn handelen. Aan verweerder wordt door de raad een voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor 12 weken opgelegd met een proeftijd van 2 jaar.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:36 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/740329 DW RK 23/361 LV/SM

    Klacht gegrond. Maatregel: één maand schorsing. De gerechtsdeurwaarder heeft in de opdracht tot de uitvoering van een ambtshandeling díe taken, die ingevolge de Gerechtsdeurwaarderverordening van haar verwacht mochten worden, veronachtzaamd. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder te laat gereageerd op correspondentie van klaagster en heeft zij zich in haar bejegening richting (en over) klaagster op dusdanige wijze uitgelaten die, naar oordeel van de kamer, buiten de grenzen van fatsoen en professionaliteit vallen. De toon en de verwijten die de gerechtsdeurwaarder klaagster maakt is de kamer niet onbekend. Deze onprofessionele houding en wijze van uitlaten blijkt een terugkerend fenomeen te zijn waar de kamer de gerechtsdeurwaarder reeds eerder berispingen voor heeft opgelegd. De kamer acht de maatregel in dit geval passend en geboden. De reden hiervoor is gelegen in de omstandigheid dat er naast de op zichzelf reeds gegronde klachtonderdelen, sprake is van recidive ten aanzien van de (te) late reactie op e-mails en de wijze van bejegening. Eerdere (andere) maatregelen hebben tot dusver niet geleid tot verbetering.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:121 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-014/AL/MN

    De gemachtigde van klager heeft namens klager een klacht ingediend, maar het daarbij behorende machtigingsformulier ontbreekt. Ook anderszins kan niet worden vastgesteld of de gemachtigde bevoegd is om klager te vertegenwoordigen ten aanzien van de klacht. Deze punten zijn door verweerder expliciet aangevoerd, maar daarop is van de klager en/of de gemachtigde geen reactie gekomen. Tijdens de mondelinge was namens de klager ook niemand aanwezig. Klager is niet-ontvankelijk verklaard.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:37 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/742718 DW RK 23/425 LV/SM

    Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarders geen akte van cessie hebben overgelegd of een machtiging van de partij die meent een vordering op klaagster te hebben. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:122 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 24-036/AL/GLD

    Verweerder heeft klager naar het oordeel van de raad gedurende de procedures die hij voor klager voerde onvoldoende geïnformeerd door hem onvoldoende op te hoogte te houden van de voortgang van zijn zaken en van lopende termijnen. Ook heeft klager op onzorgvuldige wijze zijn opdracht neergelegd. Verder heeft verweerder klager een vaststellingsovereenkomst voorgehouden waarin naar het oordeel van de raad buitenproportionele voorwaarden stonden die klager eerst moest accepteren alvorens verweerder een memorie van grieven zou indienen. Maatregel: voorwaardelijke schorsing in de praktijkuitoefening voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaar.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:31 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/741562 / DW RK 23/389 MdV/RH

    Beslissing op verzet. Oorspronkelijke beslissing blijft in stand. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat klager niet heeft onderkend dat sprake was van twee vorderingen van de woningbouwvereniging. Klager heeft een vordering volledig betaald, maar wordt nu geconfronteerd met de andere vordering die nog openstaat.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:38 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/744652 / DW RK 24/16 LV/SM

    Beslissing op verzet. Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarder de rechtbank niet juist heeft geïnformeerd over het geld dat de gerechtsdeurwaarder voor de zitting heeft ontvangen met als gevolg dat er onnodige kosten zijn gemaakt. De voorzitter heeft onder meer geoordeeld dat geen onnodige (proces)kosten zijn gemaakt, nu klaagster niet het gehele verschuldigde bedrag voor de zitting heeft voldaan. De kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:104 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-230/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de deken kennelijk ongegrond. Klacht ziet in de kern op klagers ontevredenheid over het onderzoek door verweerder naar de klacht tegen een advocaat. Niet gebleken is dat verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:96 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-078/DH/DH

    Klacht over de eigen advocaat in een artikel 12 Sv-procedure ongegrond. Onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerster onjuist zou hebben geadviseerd of op andere inhoudelijke aspecten tekort zou zijn geschoten. Klaagster heeft uitdrukkelijk akkoord gegeven op de inhoud van het processtuk. Verweerster heeft door het dossier niet met klaagster te delen, in overeenstemming gehandeld met de strikte voorwaarde die het gerechtshof had opgelegd voor het verstrekken van het dossier. Evenmin heeft verweerster het spreekrecht van klaagster ontnomen.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:100 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-586/DH/DH

    Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:97 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-805/DH/DH

    Klacht over de eigen advocaat in een huurrechtprocedure gegrond. Verweerster heeft haar cliënte langdurig in het ongewisse gelaten over de voortgang van de hogerberoepsprocedure. Zo heeft verweerster diverse uitstelverzoeken gedaan, zonder klaagster daarover te informeren. Ook op het gebied van communicatie en bereikbaarheid is verweerster ernstig tekortgeschoten. Verweerster heeft niet excessief gedeclareerd. Onvoorwaardelijke schorsing van 3 weken.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:101 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-134/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door eerst ter zitting bij de bestuursrechter zich op het standpunt te stellen dat de bestuursrechter onbevoegd is. Verweerder mocht een standpunt bepleiten dat afwijkt van de geldende jurisprudentie. Klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:98 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-769/DH/DH

    Klacht over de eigen advocaat in een huurrechtprocedure gegrond. Verweerster heeft voor een lange periode geen gehoor gegeven aan verzoeken van de wederpartij en de gerechtelijke instanties, waarover zij de eigen cliënt ook onvoldoende informeerde. Verweerster heeft klaagster niet onverwijld op de hoogte gesteld van haar mogelijke tekortschieten in de belangenbehartiging. Verweerster heeft de aansprakelijkheidsclaim van klaagster afgewezen, waardoor zij klaagster niet in het ongewisse heeft gelaten over haar standpunt ten aanzien van die claim. De klacht is op dat onderdeel ongegrond. Onvoorwaardelijke schorsing van 6 weken.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-166/DH/RO

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in beide onderdelen kennelijk ongegrond. Verweerder heeft klager niet zonder reden betrokken in de communicatie. Het is verder niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de in de dagvaarding ingenomen stellingen.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:99 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-587/DH/DH

    Verzet niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2024:103 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-185/DH/DH 24-207/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de deken deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:64 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-801/DB/OB

    Verzetbeslissing. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:117 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-603/AL/GLD

    Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:129 Hof van Discipline 's Gravenhage 230324

    Verweerder heeft hoger beroep tegen beslissing raad ingetrokken. Hof bepaalt ingangsdatum schrapping.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5883

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij tijdens de afspraak van klager niet aanwezig en niet bereikbaar was en dit niet vroegtijdig heeft aangegeven. Klager verwijt de dermatoloog ook dat hij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college stelt vast dat er geen behandelrelatie tussen klager en de dermatoloog tot stand is gekomen. Klager is op basis van de tweede tuchtnorm ontvankelijk. De verweten gedragingen hebben volgens het college voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg, omdat die zien op de (volgens klager) niet nagekomen afspraak op de polikliniek en het hierover niet informeren van de van de patiënt. Het college komt tot de conclusie dat het wenselijk is dat de patiënt voorafgaand aan de afspraak voldoende is voorgelicht. Dit ziet onder andere op de locatie, de aanwezige behandelaar(s) en de werkwijze. Voor zover het college kan beoordelen is dit in het geval van klager niet helemaal het geval geweest. De dermatoloog (zoals genoemd op de verwijsbrief) was niet beschikbaar en heeft klager hierover niet voortijdig over geïnformeerd. Wel heeft de dermatoloog ervoor gezorgd dat klager gezien werd op het juiste spreekuur met voldoende expertise. Van de dermatoloog had onder de gegeven omstandigheden niet hoeven worden verwacht dat hij aanwezig zou zijn. Ook zijn er inmiddels aanpassingen doorgevoerd waardoor de informatieverstrekking naar patiënten is verbeterd. De dermatoloog heeft als afdelingshoofd laten zien dat hij zich de klacht van klager heeft aangetrokken en hier lering uit heeft willen trekken. Een en ander levert al met al geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.11) van de beslissing. De klacht tegen de dermatoloog is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:65 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-091/DB/OB

    Raadsbeslissing. Klacht van advocaat over advocaat. Vast staat dat verweerder klager tot twee maal toe “dom” heeft genoemd. Nadat verweerder eerst tegen klager zelf had gezegd “Ben jij nou echt zo dom”, heeft verweerder vervolgens tegen (de vertegenwoordigers van) klagers cliënte gezegd “Gefeliciteerd met jullie domme advocaat”. Deze kwalificaties zijn onnodig grievend en ongepast in het verkeer tussen advocaten. In het algemeen bevordert een dergelijke communicatie, (mede) gericht op de persoon van de advocaat, niet de oplossing van een geschil tussen de cliënten van de raadslieden en levert het ook geen bijdrage aan een sfeer van onderlinge welwillendheid en vertrouwen. De raad is van oordeel dat verweerder zich, door de genoemde kwalificaties te bezigen, niet heeft gedragen zoals een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Verweerder heeft voor zijn handelen aan klager zijn excuses aangeboden. Deze ontnemen evenwel niet het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter aan verweerders optreden. De klacht is gegrond. Voor wat betreft de op te leggen maatregel weegt de raad in het voordeel van verweerder mee, dat hij aan klager zijn excuses heeft aangeboden. In het nadeel van verweerder weegt de raad mee, dat hij reeds meerdere malen tuchtrechtelijk is veroordeeld. De raad acht in dezen oplegging van een berisping passend en geboden.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:27 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/742818 / DW RK 23/428 MdV/RH

    Beslissing op verzet. Gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder ambtshandelingen heeft verricht in 2005 en 2007. De termijn van drie jaren waarbinnen een klacht moet worden ingediend is dan ook ruimschoots verstreken. Klaagster heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat de gevolgen van die ambtshandelingen pas recentelijk bekend zouden zijn geworden. Vastgesteld moet worden dat klaagsters klacht op juiste gronden niet ontvankelijk is verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5884

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij heeft geweigerd zelf een consult te doen bij klager in plaats van dit over te laten aan de aios. Klager vindt dat de dermatoloog dan zelf had kunnen vaststellen dat hij geen agressieve patiënt was. Klager verwijt de dermatoloog voorts dat hij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Klager dacht dat hij een afspraak met een specialist had, en in plaats daarvan zou hij eerst worden gezien door een aios. De dermatoloog stelde vast dat de aios na het gesprek met klager emotioneel en ontdaan was en dat het niet gelukt was een inhoudelijk gesprek te voeren. De dermatoloog heeft vervolgens he gesprek met klager overgenomen van de aios en uitgelegd hoe het gedrag van klager op de aios is overgekomen. De dermatoloog heeft uitgelegd hoe de praktijk is ingericht in een opleidingsziekenhuis en dat hij vanwege afwezigheid van een collega niet het hele consult van patiënt kon overnemen. Klager heeft een video- of belconsult op een later tijdstip met de afwezige college geweigerd. Het college is van oordeel dat de dermatoloog niet gehouden is geweest het consult van de aios over te nemen. De aios en de dermatoloog hebben de werkwijze ter plekke afzonderlijk aan klager kenbaar gemaakt. Klager weigerde volgens deze werkwijze te worden geholpen. Het college is van oordeel dat de dermatoloog voldoende grond heeft gehad om de behandelingsovereenkomst in samenspraak met klager te beëindigen. De dermatoloog heeft hierbij in ogenschouw genomen dat het handelde om een eerste eenmalig consult in het kader van een second opinion en voldoende oog gehad voor een zorgvuldige wijze van beëindiging van de behandelovereenkomst. Het had volgens het college wel de voorkeur verdient als dit schriftelijk was vastgelegd aan een specialistenbrief naar de huisarts en de verwijzer van patiënt. Dit nalaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Alles overziend is het college van oordeel dat de dermatoloog het consult niet van de aios had hoeven overnemen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.10) van de beslissing. De klacht tegen de dermatoloog is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:130 Hof van Discipline 's Gravenhage 230208

    Verweerder heeft hoger beroep tegen beslissing raad ingetrokken. Hof bepaalt ingangsdatum schorsing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:28 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/728018 / DW RK 23/11 MdV/RH

    hoogte beslagvrije voet kan door de tuchtrechter niet worden vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende voortvarend de beslagvrije voet op klagers verzoek aangepast.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5885

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij naar aanleiding van het consult met klager onjuiste en onredelijk bezwarende informatie over de situatie heeft gegeven en daarmee de dermatoloog (beslissing A2023/5884) op het verkeerde been heeft gezet. Klager is hierdoor niet geholpen. Voorst verwijt klager de arts dat zij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college is van oordeel dat uit het verweerschrift en het medisch dossier is gebleken dat de arts het verloop van het gesprek aan haar supervisor heeft teruggekoppeld. De supervisor is na het gesprek met de arts ook zelf het gesprek aangegaan met klager. Uit het medisch dossier blijkt dat de supervisor het gesprek met klager (ook) als onprettig heeft ervaren. De supervisor heeft zich door dit gesprek een eigen oordeel kunnen vormen. Het is niet gebleken dat de arts haar supervisor op het verkeerde been heeft gezet of onjuiste (of onredelijk bezwarende) informatie met hem heeft gedeeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.6) van de beslissing. De klacht tegen de arts is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:131 Hof van Discipline 's Gravenhage 240118

    Beklag op grond van artikel 13 gegrond. Klager heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad van de belastingdienst, te weten het nalaten om hem te wijzen op onjuiste inhouden dan wel hem niet te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de gestelde onjuiste inhoudingen. Om die reden vordert hij ook schadevergoeding. De bestuursrechter heeft hem in de uitspraak van 20 april 2023 duidelijk verwezen naar de civiele rechter. Niet is gebleken dat de kantonrechter acht heeft geslagen op die uitspraak. Daarbij kan het hof zonder nadere deskundige toelichting (bijvoorbeeld een procesadvies van een gespecialiseerd advocaat) niet beoordelen of het beroep op grond van het gestelde onrechtmatig handelen geen redelijke kans van slagen heeft.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:62 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-545/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft zich op 21 september 2021 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 21 september 2018, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Voor zover de klacht ziet op het handelen van verweerder vanaf 21 september 2018 kan klager wel worden ontvangen in de klacht, die gegrond is. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau als gevolg van een tuchtrechtelijke veroordeling. Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden op 23 september 2014 enkel een opdrachtbevestiging aan mr. A heeft gestuurd en dat hij geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen kan klager echter niet worden ontvangen in de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging bij aanvang van verweerders werkzaamheden in 2014 is de klacht dan ook niet-ontvankelijk. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder terstond na de beslissing van de raad van 21 oktober 2019, waarin de wijze waarop verweerder met mr. A had samengewerkt ontoelaatbaar werd bevonden, had moeten overgaan tot het (alsnog) verzenden van een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager. Ook toen heeft verweerder met klager echter geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over de aard van zijn werkzaamheden, de aanpak van de zaak, de te volgen strategie, zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s. De raad is van oordeel dat verweerder ook in de communicatie met klager is tekortgeschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door mr. A als centraal aanspreekpunt te laten fungeren. Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2019 aan klager toe te sturen en dat hij het arrest en de mogelijkheid van het instellen cassatieberoep niet met klager heeft besproken. De cassatietermijn is ongebruikt verstreken. De e-mail van klager van 8 januari 2020, waarin hij informeerde naar de stand van zaken, heeft verweerder onbeantwoord gelaten. Klager is eerst op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, middels het betekeningsexploit van de deurwaarder met het arrest bekend geraakt. Verweerder is aldus ernstig tekort geschoten in de bijstand aan en communicatie met klager. Verweerder is reeds tweemaal tuchtrechtelijk veroordeeld. In 2018 heeft een andere cliënt van verweerder geklaagd over de door verweerder verleende bijstand. Ook in die zaak had verweerder samengewerkt met mr. A nadat deze was geschrapt. In die zaak is bij beslissing van 21 oktober 2019 aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De in 2018 ingediende klacht en de daarop volgende beslissing van de raad hebben verweerder er echter niet van weerhouden om zijn samenwerking met mr. A voort te zetten. Dit rekent de raad verweerder zeer zwaar aan. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:63 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-008/DB/ZWB

    Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klagers verwijten verweerder in de eerste plaats dat hij zich met de inhoud van zijn brief van 31 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan chantage. Anders dan klagers is de raad van oordeel dat verweerder met de brief van 31 mei 2023 de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft in die brief slechts geschreven dat zijn cliënt een vordering op klagers heeft ten bedrage van € 100.000,-- en dat als klagers het standpunt innemen dat zij niet gehouden zijn tot betaling van dat bedrag omdat van een legale woonsituatie geen sprake is, zijn cliënt bij de gemeente zal nagaan of geen sprake is van een legale woonsituatie en, indien inderdaad geen sprake is van een legale woonsituatie, de gemeente zal verzoeken om de woonsituatie alsnog legaal te maken. Verweerder mocht dit namens zijn cliënt schrijven in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Van chantage is geen sprake. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond. Klagers verwijten verweerder in de tweede plaats, dat indien hij inderdaad een verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente zou indienen, klagers onevenredig zouden worden benadeeld terwijl met indiening van een dergelijk verzoek ook geen redelijk doel zou worden gediend, nu een dergelijk verzoek kansloos zou zijn. Vaststaat dat verweerder geen verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente heeft ingediend. De raad overweegt dat de tuchtrechter enkel een tuchtrechtelijk oordeel kan geven over het handelen of nalaten van een advocaat dat zich reeds heeft voorgedaan. Over mogelijk toekomstig optreden kan de tuchtrechter geen tuchtrechtelijk oordeel geven. Om die reden kunnen klagers in het tweede onderdeel van de klacht niet worden ontvangen. De raad zal klachtonderdeel 2 derhalve niet-ontvankelijk verklaren.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-461/AL/MN

    Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:128 Hof van Discipline 's Gravenhage 230293 en 240025

    Twee gegronde dekenbezwaren. In 230293 heeft verweerder in strijd met de regelgeving gebankierd met derdengelden via zijn kantoorrekening zonder depotovereenkomst. Verweerder verkeerde in financiële moeilijkheden en heeft rechthebbende pas betaald na meerdere rappels en klacht bij deken. In 240025 gaat het om verweerders stichting derdengelden, instabiele kantoorfinanciën (met uiteindelijk faillissement van zijn praktijkvennootschap), niet voldoen aan Voda met betrekking tot kantoororganisatie, niet inhoudelijk reageren op verzoeken van en slecht bereikbaar zijn voor de deken. Beroep van verweerder met name vanwege opgelegde maatregelen (voorwaardelijke schorsing van zes weken en schrapping). Hof bekrachtigt schrapping en legt de schorsing onvoorwaardelijk op.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-128/DB/LI/D

    Dekenbezwaar. Uit de door de deken overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief). De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:61 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-005/DB/LI

    Raadsbeslissing. Ambtshalve TUL. Verweerder heeft zich gedurende de bij beslissing van 21 oktober 2019 door de raad bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 21 oktober 2019 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van vier weken.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6571

    Gegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij een onjuiste/zeer onzorgvuldige heeft gedaan bij Veilig Thuis, op onjuiste wijze is omgegaan met het huisartsenjournaal van zijn zoon en hem als ouder onvoldoende heeft betrokken bij de zorg aan zijn zoon. Het college oordeelt dat de huisarts geen oog heeft gehad voor de belangen van klager als ouder met ouderlijk gezag over een minderjarige zoon. Hij heeft zonder gegronde reden de regelgeving over informatieverstrekking aan gescheiden ouders van minderjarige kinderen, over dossiervoering, over het zo mogelijk betrekken van beide ouders bij belangrijke behandelbeslissingen en over het doen van een melding bij Veilig Thuis niet in acht genomen, hetgeen temeer klemt nu hij wist van de langdurige juridische strijd tussen klager en zijn ex-partner over de zorg voor hun zoon. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5952

    Klacht tegen een huisarts. Klagers (patiënt en partner van de patiënt) verwijten de huisarts dat hij niet heeft voldaan aan het dringende verzoek van klagers om een medicamenteuze behandeling te starten tegen de cocaïneverslaving van de patiënt. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover de partner van de patiënt namens zichzelf klaagt en dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. De huisarts is slechts op één moment betrokken geweest bij de zorg voor patiënt en heeft toen adequaat gereageerd door patiënt uit te nodigen voor een fysiek consult om zijn hulpvraag te bespreken. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:125 Hof van Discipline 's Gravenhage 230192

    Het betreft een klacht tegen de eigen advocaat. Verweerder heeft klager bijgestaan in het kader van een erfrechtkwestie. De raad heeft klager niet-ontvankelijk verklaard voor zover hij klaagt over het optreden van verweerder dat buiten de driejaarstermijn valt en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Klager is tegen de beslissing van de raad in beroep gekomen. Het hof heeft de beroepsgronden van klager verworpen en de beslissing van de raad bekrachtigd. ​​​​​Verweerder heeft naar het oordeel van het hof niet alleen gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht, maar hij heeft daarbij ook de belangen van klager (meer dan) naar behoren behartigd.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:126 Hof van Discipline 's Gravenhage 230188

    Het betreft hier een klacht tegen de eigen advocaat. Deels bekrachtiging/deels vernietiging beslissing raad. Het handelen van verweerder voldoet niet aan de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerder bij aanvang van de zaken (schriftelijk) uitleg aan klaagster heeft gegeven over de aanpak van de zaken en wat zij daarbij kon verwachten. Gedurende zijn rechtsbijstand aan klaagster is verweerder ook de regie kwijtgeraakt. Verder heeft verweerder nagelaten om aanvullende financiële afspraken met klaagster en SAR te maken, zowel over de fixed fees als het voorschot voor de deurwaarder, terwijl dit op zijn weg had gelegen. Het gebrek aan aanvullende afspraken heeft niet alleen tot een conflict tussen verweerder en klaagster geleid, maar ook tot de beëindiging van de samenwerking. Er is geen reden waarom verweerder zich niet zou moeten houden aan de afspraken die hij met de SAR had gemaakt, nu zij niet tot andere afspraken zijn gekomen. Daarnaast heeft verweerder het dossier niet tijdig overgedragen aan klaagster, ondanks alle verzoeken daartoe. Niet alleen klaagster, maar ook de rechtsbijstandsverzekeraar en de opvolgende advocaat heeft verweerder verzocht het dossier over te dragen. Verweerder heeft aan dit verzoek niet direct opvolging gegeven en heeft klaagster eerst een proefnota gestuurd. Het hof vindt dit erg kwalijk. Maatregel van berisping.