ECLI:NL:TADRSHE:2024:89 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-328/DB/OB
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2024:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-07-2024 |
Datum publicatie: | 09-07-2024 |
Zaaknummer(s): | 24-328/DB/OB |
Onderwerp: | Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen |
Beslissingen: | Voorzittersbeslissing |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. De e-mails die klaagster en verweerder naar elkaar hebben gestuurd geven blijk van irritatie en wederzijds onbegrip en hoewel begrijpelijk is dat klaagster de toon van de e-mails van verweerder als onprettig heeft ervaren, is de voorzitter van oordeel dat verweerder met de inhoud en toon van zijn berichten is gebleven binnen de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid. Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij zich niet heeft ingespannen om zijn cliënt, die zich volgens klaagster heeft schuldig gemaakt aan intimidatie, bedreiging en stalking, in zijn gedrag te matigen en zodoende strafbaar gedrag jegens klaagster te voorkomen, overweegt de voorzitter als volgt. Een advocaat kan in beginsel niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor gedragingen van zijn cliënt. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te zien op welke wijze verweerder het strafbare gedrag waaraan de man zich volgens klaagster heeft schuldig gemaakt, had moeten en kunnen voorkomen. Kennelijk ongegrond. |
Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort
’s-Hertogenbosch
van 4 juli 2024
in de zaak 24-328/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: “voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van 6 mei 2024 met kenmerk 48|24|011K van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 08.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1 Tussen klaagster en haar echtgenoot, hierna: “de man”, is sprake van een geschil
rondom de door klaagster gewenste echtscheiding. Klaagster wil scheiden, maar de man
heeft zich daartegen verzet. Klaagster werd bijgestaan door mr. P, advocaat, terwijl
de man wordt bijgestaan door verweerder.
1.2 Mr. P heeft namens klaagster een verzoek voorlopige voorzieningen ingediend.
Bij e-mail van 21 augustus 2023 heeft mr. P namens klaagster aan verweerder voorstellen
gedaan.
1.3 Na de beschikking voorlopige voorzieningen is niet binnen een termijn van vier
weken een verzoek tot echtscheiding ingediend.
1.4 Op enig moment nadat de beschikking voorlopige voorzieningen was gegeven, heeft
mr. P haar bijstand aan klaagster gestaakt. Vervolgens heeft klaagster verweerder
per e-mail van 25 januari 2024 benaderd met de mededeling dat de man zich had schuldig
gemaakt aan intimidatie en bedreiging, ten gevolge waarvan zij niet meer met hem kon
samenwerken. Klaagster heeft verweerder gevraagd om een passend voorstel te doen zodat
zij haar werkzaamheden zou kunnen hervatten. Tussen 25 januari en 29 januari 2024
hebben klaagster en verweerder met elkaar gecorrespondeerd via e-mail.
1.5 Op 29 januari 2024 heeft klaagster tegen verweerder een klacht ingediend bij
de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder
het volgende:
Verweerder heeft zich onprofessioneel en kwetsend gedragen in zijn communicatie met
klaagster en geen respectvolle houding jegens klaagster ingenomen. Verweerder heeft
zich niet ingespannen om zijn cliënt, die zich schuldig heeft gemaakt aan intimidatie,
bedreiging en stalking, in zijn gedrag te matigen en zodoende strafbaar gedrag jegens
klaagster te voorkomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid
van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij
een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënte te behartigen op
de wijze als hem in overleg met zijn cliënte goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut,
maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend
mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan
hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging
van de belangen van zijn cliënte de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig
mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen
van zijn cliënte dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn
cliënte hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan
en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.
De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor
zijn cliënte wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen
het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich
onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder
dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënte strekken, onevenredig nadeel
aan de wederpartij toebrengen.
4.2 Daarbij moet een advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen
waken voor onnodige polarisatie. Van een advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid
worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedure een grote rol kunnen
spelen, met name belangen van kinderen (HvD 26 juni 2017, 160289). De advocaat dient
te vermijden dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Hij hoort dan ook de-escalerend
te werken, kritisch te zijn ten opzichte van de door emoties gevoede wensen van zijn
cliënt en zich ten opzichte van de andere partij respectvol op te stellen. De in dit
verband door de advocaat te betrachten terughoudendheid mag zowel worden verwacht
bij het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting
als kwetsend zal ervaren, als bij het entameren van procedures en het nemen van maatregelen.
De voorzitter beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.
4.3 De voorzitter overweegt als volgt. De e-mails die klaagster en verweerder naar
elkaar hebben gestuurd geven blijk van irritatie en wederzijds onbegrip en hoewel
begrijpelijk is dat klaagster de toon van de e-mails van verweerder als onprettig
heeft ervaren, is de voorzitter van oordeel dat verweerder met de inhoud en toon van
zijn berichten is gebleven binnen de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid.
4.4 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij zich niet heeft ingespannen
om zijn cliënt, die zich volgens klaagster heeft schuldig gemaakt aan intimidatie,
bedreiging en stalking, in zijn gedrag te matigen en zodoende strafbaar gedrag jegens
klaagster te voorkomen, overweegt de voorzitter als volgt. Een advocaat kan in beginsel
niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor gedragingen van zijn cliënt.
Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing, die niet is gegeven, valt niet in te
zien op welke wijze verweerder het strafbare gedrag waaraan de man zich volgens klaagster
heeft schuldig gemaakt, had moeten en kunnen voorkomen.
4.5 De voorzitter heeft in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten gevonden
voor de feitelijke juistheid van klaagsters verwijten. De voorzitter komt tot de slotsom
dat op basis van de overgelegde stukken niet is gebleken dat verweerder de grenzen
van de aan hem, in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid
heeft overschreden. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht kennelijk
ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en sub c Advocatenwet, kennelijk
ongegrond.
Aldus beslist door mr. V.E.J. Noelmans, voorzitter, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber-
van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2024.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 4 juli 2024