ECLI:NL:TADRSHE:2024:84 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-218/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:84
Datum uitspraak: 12-06-2024
Datum publicatie: 02-07-2024
Zaaknummer(s): 24-218/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij. Gestelde afspraken en niet nakoming daarvan onvoldoende geconcretiseerd. Verweerder mocht kenbaar maken met welk rentepercentage zijn cliënte akkoord zou gaan. Verweerder mocht zijn kosten in rekening brengen bij de onderneming, nadat hij door een zelfstandig/ alleen bevoegd bestuurder was in ingeschakeld. Niet gebleken dat overeenkomst van opdracht is geantedateerd. Niet gebleken dat wijziging van eis zonder redelijk doel is. Gestelde leugens in pleitnota niet geconcretiseerd. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch 
van 12 juni 2024
in de zaak 24-218/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 21 maart 2024 met kenmerk 48|23|116K, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de inventaris genoemde bijlagen 01 tot en met 07. Ook heeft de voorzitter kennisgenomen van de nagekomen stukken van klaagster van 2 april 2024 en van verweerder van 5 april 2024.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    De gemachtigde van klaagster bezit alle aandelen in klaagster. Zijn broer is eigenaar van (HHH). Klaagster en HHH bezitten ieder 50% van de aandelen in Gebroeders H Beheer B.V. (GHB) en zijn als bestuurder van GHB zelfstandig/alleen bevoegd. GHB bezit een aantal panden.
1.2    Tussen klaagster en HHH is op enig moment een geschil ontstaan over de toekomst van GHB waarbij klaagster een verdeling van het perceel van GHB in twee delen wenste en HHH het perceel als één geheel wenste te verkopen. 
1.3    Op 1 februari 2023 heeft klaagster, zonder overleg met HHH, namens GHB als verhuurder een overeenkomst gesloten met klaagster als huurder voor de huur van twee panden voor € 58.000,- per jaar. Klaagster heeft de panden onderverhuurd aan een uitzendbureau voor € 280.000,- per jaar voor de termijn van één jaar, tot en met 19 februari 2024.
1.4    HHH heeft vervolgens verweerder ingeschakeld om een procedure op grond van artikel 2:343 BW te starten tegen klaagster om te bewerkstelligen dat klaagster de aandelen van HHH in GHB overneemt voor een door de rechtbank vast te stellen prijs.  
1.5    Namens GHB heeft HHH daarnaast aan verweerder de opdracht gegeven om een procedure tegen klaagster en haar gemachtigde in privé te beginnen in verband met aansprakelijkheid met betrekking tot de huurkwestie. Ook is op 15 juni 2023 conservatoir derdenbeslag gelegd onder het uitzendbureau op de huurpenningen.
1.6    Op 5 juli 2023 heeft een bespreking plaatsgevonden over een minnelijke regeling met betrekking tot de procedures waarbij verweerder, de broer (bestuurder/eigenaar van HHH) en de advocaat van klaagster aanwezig waren.
1.7    Op 10 juli 2023 schreef verweerder aan klaagsters advocaat:
“[…] Punt 7: [De broer] heeft in het gesprek al aangegeven dat 5% voor hem een redelijke rente is. Alternatief zou zijn dat [de gemachtigde van klaagster] de koopsom volledig elders gaat financieren, dan is hij een vergelijkbare rente kwijt. [De broer] is ervan overtuigd dat hij met de som geld waar hij op moet wachten, ook een rendement van tenminste 5% kan maken. Hij houdt dus vast aan 5%. […]”
HHH en klaagster hebben geen minnelijke regeling bereikt.
1.8    Op 13 juli 2023 heeft de broer (als bestuurder/eigenaar van HHH) namens GHB een overeenkomst van opdracht met verweerders kantoor getekend.
1.9    Op 4 september 2023 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
1.10    Op 20 september 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland inzake de huurkwestie en heeft verweerder een akte wijziging van eis ingediend.
1.11    Op 10 november 2023 heeft een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank Gelderland in de procedure ex artikel 2:343 BW. Daarbij heeft verweerder gebruikgemaakt van spreekaantekeningen.  

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld

in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende. 
a)    Verweerder is zijn afspraken in de gerechtelijke procedure niet nagekomen door de wederpartij steeds voor een onmogelijke opgave te stellen en zelf niet tijdig stukken in te dienen en komt daarnaast de toezegging tot het opheffen van het beslag niet na;
b)    Verweerder heeft het rentepercentage verhoogd van 4% naar 5% terwijl bijna overeenstemming was bereikt voor een minnelijke regeling, waardoor de regeling niet is getroffen;
c)    Verweerder brengt zijn facturen in rekening bij GHB zonder dat GHB daarbij belang heeft. Ook heeft verweerder de overeenkomst van opdracht met GHB geantidateerd;
d)    Verweerder heeft op 20 september 2023 een doelloze en onzinnige wijziging van eis ingediend, terwijl het doel van de procedure al was bereikt doordat klaagster op 13 juli 2023 al een finale betaling had gedaan. Verweerder heeft als enige doel om zichzelf en zijn kantoor te verrijken en klaagster maximale schade toe te brengen door ‘heilloze’ en ‘stompzinnige’ procedures te voeren;  
e)    Verweerder heeft in zijn spreekaantekeningen van 10 november 2023 leugens, insinuaties, halve waarheden en verdraaide teksten opgenomen. 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING

Toetsingskader

4.1    De zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de voorzitter bij de beoordeling daarvan hanteert, is mede ingegeven door de kernwaarde partijdigheid die een advocaat in acht behoort te nemen en houdt het volgende in. Voorop wordt gesteld dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.2     Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke norm, daarbij wel van belang zijn (direct of analoog). Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld (HvD 9 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:271).
Klachtonderdeel a)
4.3    Klaagster heeft niet nader toegelicht en geconcretiseerd welke afspraken zouden zijn gemaakt, wanneer verweerder zou hebben nagelaten tijdig welke stukken in te dienen en dat hij de toezegging heeft gedaan – en die vervolgens niet is nagekomen – om het beslag op te heffen. Gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, had dat wel op haar weg gelegen. Vanwege het ontbreken van een voldoende geconcretiseerd verwijt en een feitelijke onderbouwing daarvan, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.  
4.4    Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) 
4.5    Uit de correspondentie na de bespreking van 5 juli 2023 blijkt dat er nog werd onderhandeld over (de concrete uitgangspunten voor) een minnelijke oplossing. Klaagster volhardde daarin kennelijk in een rentepercentage van 4%. Die vrijheid heeft zij. Net als klaagster, had HHH echter ook de vrijheid om pas akkoord te willen gaan bij minstens 5% aan rente. Verweerder heeft kennelijk in overleg met HHH dat standpunt gekozen en heeft dat aan klaagster kenbaar mogen maken. Dat stond hem vrij, ongeacht of klaagster de argumenten van verweerder deelde of niet. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c)
4.6    Vaststaat dat GHB de opdracht aan verweerder heeft gegeven om haar juridisch bij te staan. Niet weersproken is immers dat HHH als zelfstandig/alleen bevoegde bestuurder bevoegd was om die overeenkomst van opdracht namens GHB met verweerder aan te gaan. Verweerder mocht om die reden vervolgens zijn kosten ook in rekening brengen bij GHB.  
4.7    Klaagster stelt dat de overeenkomst van opdracht is geantidateerd. Klaagster stelt dat dit blijkt uit het feit dat verweerder vóór 13 juli 2023 (datum ondertekening opdrachtbevestiging) al werkzaamheden voor GHB heeft verricht. Daarmee is echter geen sprake van antidatering. Daarvoor zou immers de overeenkomst van opdracht moeten zijn voorzien van een eerdere datum dan waarop deze daadwerkelijk is getekend. Voor die conclusie ziet de voorzitter in het dossier geen aanknopingspunten. Integendeel, in de overeenkomst van opdracht wordt juist gewezen op ‘reeds verleende en nog te verlenen juridische bijstand’, waaruit volgt dat er voorafgaand aan het ondertekenen van de schriftelijke overeenkomst van opdracht al werkzaamheden zijn verricht.
4.8    Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d)
4.9    De voorzitter stelt voorop dat het verweerder vrijstaat om namens zijn client de eis te wijzigen. Alleen als zou komen vast te staan dat verweerder namens zijn client onnodig de eis wijzigt zonder redelijke doel, zou dat een tuchtrechtelijk verwijt kunnen opleveren, maar daarvan is de voorzitter, mede in aanmerking nemende het gemotiveerde verweer, niet gebleken. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder namens zijn cliënt(en) kansloze procedures is gestart met het enkele doel om zichzelf te verrijken en klaagster zoveel mogelijk te schaden. Dat klaagster meent dat de gewijzigde vordering doelloos en onzinnig is, is een verweer dat zij in de civiele procedure naar voren kan brengen. Van een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging is echter niet gebleken. Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e)
4.10    Volgens klaagster bevat de pleitnota, die verweerder op 10 november 2023 heeft voorgedragen, leugens, insinuaties, halve waarheden en verdraaide teksten. Verweerder heeft dit betwist en gesteld dat een groot aantal producties was toegevoegd aan de betreffende pleitnota ter onderbouwing van zijn stellingen. Gelet op het gemotiveerde verweer van verweerder en nu klaagster heeft nagelaten te concretiseren welke uitlatingen volgens haar niet waar zijn, kan de voorzitter niet vaststellen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in die zin dat hij feiten heeft geponeerd waarvan hij de onwaarheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Klachtonderdeel e) is kennelijk ongegrond.
Conclusie
4.11    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.


Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, plaatsvervangend voorzitter, bijgestaan door mr. M.A.A. Traousis als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024.


Griffier         Voorzitter

Verzonden op: 12 juni 2024