ECLI:NL:TGZRZWO:2024:74 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6287

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:74
Datum uitspraak: 24-06-2024
Datum publicatie: 03-07-2024
Zaaknummer(s): Z2023/6287
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij hem onterecht heeft overgeplaatst van een reguliere Huis van Bewaring-afdeling naar een Extra Zorg Voorziening-afdeling. Klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 24 juni 2024 op de klacht van:

A , verblijvende in B,

klager,

tegen

C, GZ-psycholoog, werkzaam te D,

verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,

bijgestaan door mr. E.E. Rippen, werkzaam bij Stichting VvAA Rechtsbijstand.

1. De zaak in het kort

1.1     Klager verwijt verweerster dat zij hem onterecht heeft overgeplaatst van een reguliere Huis van Bewaring (HvB)-afdeling naar een Extra Zorg Voorziening (EZV)-afdeling.

1.2     De GZ-psycholoog voert gemotiveerd verweer.
 

1.3     Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
 

2. De procedure

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 oktober 2023;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 1 november 2023;
  • de brief van de secretaris van 7 november 2023 aan klager;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 13 november 2023;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 21 maart 2024;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 april 2024.

2.2     Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 
 

3. De feiten

3.1       Sinds 2022 is verweerster als GZ-psycholoog verbonden aan de Dienst Justitiële Inrichtingen. Zij werkt als inrichtingspsycholoog op een reguliere HvB-afdeling van de Penitentiaire Inrichting (PI) te D. Verweerster voert behandelgesprekken met gedetineerden die klachten ervaren. Zij adviseert personeel hoe om te gaan met gedetineerden, alsmede het afdelingshoofd en de directie over diverse onderwerpen waaronder de bejegening van gedetineerden en het inrichtingsklimaat.

3.2       Op 22 februari 2023 is klager overgeplaatst van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) E naar een reguliere HvB-afdeling in de PI te D.

3.3       Begin juni 2023 heeft de directie van PI D klager op advies van verweerster overgeplaatst naar de EZV-afdeling van het Justieel Complex E (JC E). Klager verbleef daar tot eind augustus 2023, waarna hij is overgeplaatst naar een reguliere HvB-afdeling binnen JC E.

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog

4.1     Klager verwijt de GZ-psycholoog dat zij:

  1. een verkeerd advies heeft gegeven;
  2. onvoldoende informatie over behandeling, risico’s en dergelijke zaken heeft gegeven;
  3. niet in het belang van klager heeft gehandeld;
  4. opdringerig is geweest richting klager.

4.2     De GZ-psycholoog heeft het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
 

4.3     Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
 

De criteria voor de beoordeling

5.1     De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.


5.2     Vanwege de onderlinge samenhang lenen de vier klachtonderdelen zich voor een gezamenlijke behandeling.


5.3     In verband met geobserveerde gedragsveranderingen van klager (het ontwijken van casemanagers en andere personeelsleden, terugtrekking/veel verblijf in cel, weinig tot geen gebruik maken van het aangeboden dagprogramma, onsamenhangende brieven/kaarten) heeft verweerster klager op 12 mei 2023 gezien en gesproken. Klager heeft toen aangegeven dat hij boos is op de psychiater van het NIFP omdat die bij hem de diagnose narcistische persoonlijkheidsstoornis had gesteld, terwijl hij vindt dat er geen problemen zijn op het gebied van de psychiatrie. De GZ-psycholoog heeft van dit gesprek in de voortgangsrapportage onder meer het volgende genoteerd: “O/Betr. oogt boos in het contact, de boosheid is gericht op de psychiater van het NIFP en niet gericht op mij als persoon. Tijdens het gesprek maakt betr. weinig tot geen oogcontact. Hij geeft meermaals aan niet echt te willen praten met een psycholoog, maar vertelt vervolgens uitgebreid over wat hem dwarszit. In het contact lijkt er geen sprake van hallucinair gedrag. C/ Geen verandering in gedrag en stemming. B/ geen vervolg vanuit de psychologie”. Verweerster heeft later die middag opnieuw getracht om met klager in gesprek te gaan maar klager heeft dat afgehouden. Zij zag ook toen geen verandering in gedrag en stemming ten opzichte van de observaties van de PIW-ers/casemanagers. Op 2 juni 2023 heeft verweerster in de voortgangsrapportage genoteerd dat klager meer geprikkeld en geagiteerd gedrag vertoont en dat hij vanwege zijn kwetsbaarheid meer begeleiding nodig heeft. Nadat verweerster de casus van klager in een Psycho-Medisch Overleg (PMO) had besproken, is daarna vanuit het multidisciplinair overleg (MDO) besloten dat een EZV-afdeling elders op dat moment meer passend was voor klager en heeft verweerster in gelijke zin de directie geadviseerd (die vervolgens conform heeft besloten).


5.4     In het licht van deze omstandigheden is het college van oordeel dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft met klager gesproken en heeft hem geobserveerd. Zij kwam op basis van alle gedragskenmerken die klager vertoonde tot de conclusie dat sprake was van kwetsbaarheid vanwege verminderd sociaal functioneren en gebrek aan coping en dat klager gebaat zou zijn bij een rustige, beschermde en prikkelarmere omgeving, die niet op de reguliere afdeling waar hij verbleef geboden kon worden. In principe zou klager binnen PI D naar een EZV-afdeling worden overgeplaatst, ware het niet dat klager daar wegens eerdere problemen niet kon terugkeren waardoor overplaatsing naar de EZV-afdeling van het JC E noodzakelijk werd geacht. Volgens verweerster handelde zij daarmee, anders dan klager stelt, wel in zijn belang. Uit hetgeen klager daarover naar voren heeft gebracht volgt niet dat verweerster dat niet passend heeft gedaan. Zij heeft begin juni 2023 op goede gronden, blijkend uit haar voortgangsrapportage en in overleg binnen het PMO en MDO, tot het advies tot overplaatsing kunnen komen. Daaruit blijkt niet dat zij als GZ-psycholoog strijdig met de belangen van klager heeft gehandeld. Weliswaar wilde klager zelf niet overgeplaatst worden, en te minder op korte termijn, maar dat maakt het handelen van verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
[…], psychiater, heeft in de brief van 29 augustus 2023 geconcludeerd dat er bij klager tijdens zijn verblijf op de EZV geen sprake was van een acuut psychiatrisch beeld of een psychotische stoornis. Dat brengt het college niet tot een ander oordeel, omdat die beoordeling op dat moment onverlet laat dat de afweging die verweerster een week of acht eerder maakte toen op goede gronden genomen is.

Slotsom
5.5    Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
 

Deze beslissing is gegeven op 24 juni 2024 door G. Tangenberg, voorzitter, G.G.A. Schuitemaker en C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

P. van der Stroom, secretaris.

secretaris                                                                                           voorzitter


 


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.