ECLI:NL:TNORARL:2024:16 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/426472 / KL RK 23-111
ECLI: | ECLI:NL:TNORARL:2024:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-05-2024 |
Datum publicatie: | 05-07-2024 |
Zaaknummer(s): | C/05/426472 / KL RK 23-111 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Een onderdeel van de klacht betreft de twijfel of het testament rechtsgeldig is, omdat geen onderzoek is gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. Naar het oordeel van de kamer was de psychische problematiek van erflaatster echter wel een indicator voor de notaris om nader onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. Dit onderzoek (Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening”) heeft de notaris vervolgens op een correcte wijze uitgevoerd. Het eerste klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Een tweede onderdeel van de klacht betreft een verwijt dat de notaris de nalatenschap niet voortvarend afwikkelde en de afgifte van de urn van erflaatster verliep moeizaam. De kamer oordeelt dat klagers geen erfgenamen zijn en in beginsel geen recht hebben op afgifte van de urn en dat de notaris aan hen geen verantwoording of informatie verschuldigd is over de afwikkeling van de nalatenschap en acht dit klachtonderdeel ongegrond. Een derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat de notaris niet correct en tijdig heeft gehandeld, met mogelijk financieel nadeel als gevolg. De kamer oordeelt dat ook deze klacht niet-ontvankelijk is, omdat bewindvoerder of de erfgenamen nimmer hebben geklaagd en bewindvoerder geen deel uit wenste te maken van deze klachtenprocedure. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
Kenmerk: C/05/426472 / KL RK 23-111
beslissing van de kamer voor het notariaat
op de klacht van
1. [naam klager 1],
wonende in [plaats],
klaagster 1, optredend in hoedanigheid van schriftelijk gevolmachtigde vanklagers 2 en 3,
2. [naam klager 2],
wonende in [plaats],
klager 2,
3. [naam klager 3],
wonende in [plaats],
klaagster 3,
tegen
mr. [naam notaris]
notaris te [plaats],
verweerder.
Partijen worden hierna gezamenlijk klagers en de notaris genoemd.
1. Het verloopt van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de klacht van 10 oktober 2023;
- het verweerschrift van de notaris, van 21 december 2023,
- twee e-mailberichten van 13 maart 2024 van klagers,
- een e-mailbericht van 2 mei 2024 van klagers,
- de spreekaantekeningen van klagers,
- de spreekaantekeningen van de gemachtigde van de notaris, mr. J. Mencke.
1.2. Op 15 maart 2024 is de klachtzaak ter zitting behandeld. Daarbij zijn verschenen enerzijds klager 1 en klager 2, en anderzijds de notaris bijgestaan door gemachtigde mr. J. Mencke.
1.3. Nadien is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen om tot overeenstemming te komen. Dit is niet gelukt en klagers hebben om uitspraak gevraagd.
2. De feiten
2.1. Klager 2 en klaagster 3 zijn respectievelijk de broer en zus van [naam] (hierna: erflaatster). Klaagster 1 is de dochter van klaagster 3 en de nicht van erflaatster.
2.2. Erflaatster is gehuwd geweest met de heer [naam] (hierna: de echtgenoot). Hun huwelijk is door het overlijden van de echtgenoot op 2 juli 2014 ontbonden.
2.3. Erflaatster is overleden op 21 april 2023. Zij stond op dat moment onder bewind. Haar bewindvoerder was mevrouw [naam] (hierna: de bewindvoerder).
2.4. De notaris heeft voor het overlijden van erflaatster het testament van erflaatster gepasseerd op 4 maart 2020. De notaris is als executeur belast met de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.
3. De klacht en het verweer
3.1. De klacht van klagers tegen de notaris valt uiteen in de volgende onderdelen:
1. klagers betwijfelen of het testament (of testamenten) van erflaatster rechtsgeldig is/zijn,
2. klagers verzoeken om bemiddeling zodat de urn van erflaatster spoedig wordt vrijgegeven en trekken de afhandeling door de notaris van de nalatenschap van erflaatster in twijfel,
3. uit contacten met de bewindvoerder van erflaatster blijkt dat de notaris zowel voor als na de dood van erflaatster niet correct en tijdig heeft gehandeld, met mogelijk financieel nadeel als gevolg.
3.2. Klagers voeren aan dat de notaris mogelijk nalatig heeft gehandeld omdat hij waarschijnlijk voorafgaand aan het opmaken van de testament(swijziging) van erflaatster, geen onderzoek heeft gedaan naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. De echtgenoot heeft aan erflaatster als zijn erfgenaam geld nagelaten en had in zijn testament opgenomen dat het geld dat resteerde bij het overlijden van erflaatster, naar goede doelen zou gaan, en dat persoonlijke spullen terug naar de familie zouden gaan. Dit lijkt nu niet te zijn gebeurd. Erflaatster had psychiatrische problemen, daarnaast was mentorschap en bewind ingesteld. De notaris was van dit alles op de hoogte en hierdoor had bij de notaris twijfel over de wilsbekwaamheid van erflaatster moeten rijzen. Daarnaast was de testamentswijziging waarschijnlijk in het voordeel van mensen van wie erflaatster afhankelijk was, wat ook aanleiding voor onderzoek door de notaris was. De notaris doet geen uitspraken tegenover klagers over de inhoud van het (laatste) testament van erflaatster, zodat klagers niet kunnen controleren wat hierin staat, of het rechtsgeldig is en hoeveel testamenten erflaatster nog meer heeft gemaakt.
Verder wikkelt de notaris de nalatenschap niet voortvarend af. De afgifte van de urn met as van erflaatster aan klagers verliep moeizaam. De notaris heeft de rekeningen van de begrafenisondernemer en steenhouwer nog niet betaald. De bewindvoerder was de meest recente mentor/bewindvoerder van erflaatster. Zij heeft klagers verteld dat zij diverse keren aan de notaris heeft moeten vragen om de verklaring van erfrecht en dat zij de notaris aanmaningen voor de huur voor de woning van erflaatster moest doorsturen voordat werd betaald.
3.3. Op de toelichting op de klacht door klager en het verweer daartegen van de notaris zal de kamer hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingaan.
4. De beoordeling
Reikwijdte van het tuchtrecht
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en de andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.
Ontvankelijkheid
4.2. Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of klagers als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de twee klachtonderdelen. In artikel 99 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) staat dat klachten tegen notarissen door een ieder met enig redelijk belang kunnen worden ingediend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een rechtstreeks belang bij de klacht niet zonder meer is vereist, ook een indirect of afgeleid belang van klagers kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure door de wetgever beoogd.
4.3. De kamer stelt voorop dat klaagster 1 weliswaar in het klaagschrift als zelfstandige klager wordt genoemd, maar volgens de toelichting ter zitting uitsluitend optreedt in hoedanigheid van gevolmachtigde van klagers 2 en 3. Klagers 2 en 3 zijn respectievelijk de broer en zus van erflaatster en zijn versterferfgenamen van erflaatster. Daaruit volgt de betrokkenheid van klagers 2 en 3 bij het – door hen in twijfel getrokken – testament. Daarom hebben zij een redelijk belang bij de klachtonderdelen 1 en 2.
4.4. Klachtonderdeel 3 luidt dat uit contacten met de bewindvoerder van erflaatster
blijkt dat de notaris zowel voor als na de dood van erflaatster niet correct en tijdig
heeft gehandeld, met mogelijk financieel nadeel als gevolg. Met deze klacht lijken
klagers te willen klagen dat de notaris niet correct heeft gehandeld jegens de (voormalig)
bewindvoerder van erflaatster. Niet gebleken is echter dat de bewindvoerder (en/of
de erfgenamen van erflaatster) hierover hebben geklaagd, laat staan dat klagers zijn
gemachtigd om dit te doen. Integendeel: klagers hebben een mailwisseling tussen klaagster
1 en de bewindvoerder overgelegd waaruit de kamer concludeert dat de bewindvoerder
geen deel uit wenst te maken van deze klachtprocedure. In haar e-mailbericht van 10
januari 2024 vraagt klaagster 1 de bewindvoerder namelijk welke vormen van bewind
waren ingesteld voor erflaatster en of de bewindvoerder iets kan vermelden over het
contact met de notaris omdat klaagster 1 het antwoord hierop bij de klacht wil voegen.
Hierop heeft de bewindvoerder in een
e-mailbericht van 15 januari 2024 kort gereageerd dat ze benoemd was als bewindvoerder
en mentor van erflaatster en over welke periode dit was, en schrijft zij: ‘Verder laten we het hierbij. Ik zal de notaris nog een reactie op zijn mail geven’.
4.5. Het voorgaande betekent dat klagers niet-ontvankelijk verklaard zullen worden ten aanzien van klachtonderdeel 3, zodat dat klachtonderdeel geen bespreking meer behoeft. Ten aanzien van het eerste en tweede klachtonderdeel overweegt de kamer inhoudelijk als volgt.
Klachtonderdeel 1 - klagers betwijfelen of het testament (of de testamenten) van erflaatster rechtsgeldig is/zijn.
4.6. De kamer stelt voorop dat in deze procedure alleen het handelen van de notaris kan worden beoordeeld ten aanzien van testamenten van erflaatster waarbij hij betrokken was. Gesteld noch gebleken is dat de notaris ook bij testamenten van erflaatster die vooraf gingen aan het testament van 4 maart 2020 was betrokken. Klagers hebben hun klaagschrift bovendien toegespitst op de gang van zaken rondom de totstandkoming van dat laatste testament. Daarom ligt (uitsluitend) ter beoordeling voor de vraag of de notaris voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster kort voorafgaand aan en ten tijde van het passeren van het testament van 4 maart 2020.
4.7. Iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, kan bij testament een uiterste wilsbeschikking maken. Een notaris dient daaraan in beginsel zijn ministerie te verlenen en moet op verlangen van de testateur doen wat is vereist om diens uiterste wilsbeschikking in een testament vast te leggen. Zoals bij elke akte moet de notaris hierbij ook de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, aan wie daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Pas bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is verder onderzoek aangewezen (Hof Amsterdam 15 november 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3250). Het “Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening” van de KNB (hierna: het Stappenplan) biedt hiervoor een handreiking. Indien een notaris, ook al heeft hij kennis van het bestaan van een of meerdere indicatoren, geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van erflaatster, hoeft hij het Stappenplan niet (verder) te volgen. Daarbij komt het in belangrijke mate aan op zowel de inhoud van de gesprekken die met erflaatster worden gevoerd als de wijze waarop erflaatster zich daarbij presenteert. Het is niet aan de kamer om te beoordelen of erflaatster al dan niet wilsbekwaam was, maar of de notaris daaraan in de gegeven omstandigheden moest twijfelen.
4.8. Klagers hebben gewezen op: i) de psychiatrische problemen van erflaatster, ii) het ingestelde bewind en mentorschap, iii) dat de testamentwijziging waarschijnlijk in het voordeel was van mensen van wie erflaatster afhankelijk was, en iv) op de laatste wensen in het testament van de echtgenoot van erflaatster. Ten aanzien van dit laatste punt hebben klagers ter zitting aangegeven dat in het testament van de echtgenoot stond dat het geld dat resteerde van zijn erfenis bij overlijden van erflaatster naar goede doelen moest, en dat onduidelijk is of de erfgenaam van erflaatster een goed doel is zoals haar echtgenoot wilde.
4.9. De notaris heeft aangevoerd dat erflaatster al ongeveer vijftien jaar zijn cliënt was en dat hij wist van de psychiatrische aandoening van erflaatster en van het ingestelde bewind. Volgens de notaris had erflaatster geen mentor, hadden de psychische klachten geen gevolg voor haar wilsbekwaamheid en was het bewind door haar echtgenoot ingesteld omdat die vond dat erflaatster financieel niet goed was onderlegd. Door de onderbewindstelling mocht erflaatster niet meer zelf beslissen over haar goederen en vermogen, maar zij bleef handelingsbekwaam en ook wilsbekwaam. Erflaatster woonde tot haar overlijden zelfstandig en kwam zelf – en in het begin ook met haar overleden echtgenoot – bij de notaris. De notaris sprak erflaatster ook zonder dat daarbij anderen aanwezig waren. De contacten waren op initiatief van erflaatster en zij was consistent en consequent ten aanzien van wie haar erfgenaam zou zijn. De eerste bespreking met betrekking tot het testament duurde ruim een uur en vond plaats op 23 januari 2020 bij erflaatster thuis met een ervaren medewerker van de notaris. Hierna heeft de notaris een concepttestament opgemaakt dat op 27 februari 2020 bij erflaatster thuis is bezorgd. Op 4 maart 2020 heeft de notaris ook gesproken met erflaatster, waarna het testament is gepasseerd. Er was derhalve geen noodzaak tot het doorlopen van het Stappenplan, aldus de notaris.
4.10. De kamer stelt voorop dat in geval van bewind (en ook mentorschap) de betrokkene handelingsbekwaam en in staat blijft om een testament op de stellen. Erflaatster was geen onbekende van de notaris en woonde nog zelfstandig. Dat – zoals klagers vermoeden – het testament van erflaatster mogelijk strijdig is met de laatste wensen van haar echtgenoot en dat de familie geen persoonlijke spullen (sieraden) heeft gekregen van erflaatster, is ook onvoldoende om aan te nemen dat de notaris moest twijfelen aan haar wilsbekwaamheid. Het stond erflaatster immers vrij om over haar (al dan niet door haar echtgenoot aan haar nagelaten) bezittingen te beschikken zoals zij wilde, althans er is door klagers onvoldoende gesteld dat dit anders zou zijn.
4.11. Naar het oordeel van de kamer was de psychische problematiek van erflaatster echter wel een indicator voor de notaris om nader onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van erflaatster. Dit onderzoek heeft de notaris vervolgens op een correcte wijze uitgevoerd. Er is twee keer op verschillende momenten en door verschillende personen met erflaatster gesproken over het testament en de notaris heeft verklaard dat van beide gesprekken aantekeningen zijn gemaakt. Er zaten vijf weken tussen het eerste gesprek met de ervaren medewerker van de notaris en het uiteindelijke passeren van het testament en erflaatster heeft in de tussentijd het testament in concept toegestuurd gekregen. De notaris heeft voorafgaand aan het passeren zelf gesproken met erflaatster en zij was volgens de notaris consistent in haar wensen. Beide keren is gesproken met erflaatster zonder dat anderen aanwezig waren, althans klagers hebben onvoldoende gesteld dat dit anders zou zijn. Daarbij komt dat ook van de door klaagster gestelde beïnvloeding van erflaatster door mensen van wie erflaatster afhankelijk was, niet is gebleken.
4.12. Er zijn al met al onvoldoende aanknopingspunten om te veronderstellen dat de notaris in strijd met de op hem rustende zorgplicht heeft gehandeld. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 2 - klagers verzoeken om bemiddeling zodat de urn van erflaatster spoedig wordt vrijgegeven en trekken de afhandeling door de notaris van de nalatenschap van erflaatster in twijfel.
4.13. Voor beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat niet ter discussie staat dat klagers geen erfgenamen zijn van erflaatster. Dit betekent dat zij in beginsel geen recht hebben op afgifte van de urn en dat de notaris aan hen geen verantwoording of informatie verschuldigd is over de afwikkeling van de nalatenschap. De klacht dat rekeningen te laat werden betaald (wat de notaris overigens betwist) en dat vragen van klagers over de afwikkeling van de nalatenschap niet werden beantwoord, treffen daarom dan ook geen doel.
4.14. Naar aanleiding van wat op de zitting is besproken constateert de kamer dat de urn inmiddels is afgegeven aan klagers, zodat bemiddeling niet meer aan de orde is. De notaris heeft verder toegelicht dat de urn pas kon worden vrijgegeven na toestemming van de erfgenaam en dat zodra die toestemming was verleend, de urn is vrijgegeven aan klagers. Dit is door klagers niet weersproken. Naar het oordeel van de kamer is dan ook niet komen vast te staan dat de notaris zonder reden (te) traag heeft gehandeld inzake de urn. De klacht treft daarom ook op dit onderdeel geen doel.
4.15. De slotsom is dan ook dat klachtonderdeel 2 ongegrond is.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:
- verklaart klagers ten aanzien van de klacht op klachtonderdeel 3 (zoals hiervoor weergegeven onder 3.1) niet-ontvankelijk;
- verklaart de klacht van klagers op klachtonderdelen 1 en 2 (zoals hiervoor weergegeven onder 3.1), ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen voorzitter, mrs. G.J. Meijer en M.R.H. Goossens, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. van Lent (secretaris), door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. |
||