ECLI:NL:TGZRAMS:2024:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6625

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:149
Datum uitspraak: 05-07-2024
Datum publicatie: 05-07-2024
Zaaknummer(s): A2023/6625
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog was de therapeut van de oudste zoon van klaagster. De GZ-psycholoog heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis om beter zicht te krijgen op de situatie van de jongste zoon. Klaagster verwijt de GZ-psycholoog dat zij relevante informatie voor haar heeft achtergehouden over haar oudste zoon en ex-partner en tijdens telefoongesprekken onevenredig veel druk op haar heeft uitgeoefend om in therapie te gaan. Ook verwijt klaagster de GZ-psycholoog dat zij zich vooringenomen heeft opgesteld door informatie niet te verifiëren en niet geverifieerde informatie als feiten neer te leggen bij Veilig Thuis. Daarnaast verwijt klaagster de GZ-psycholoog dat er zonder haar toestemming contact is opgenomen met de school van haar jongste zoon. De eerste twee klachtonderdelen zijn ongegrond. De oudste zoon van klaagster was in de periode waar de klacht over gaat 15 jaar. De met gezag belaste ouders hebben recht op informatie over een kind van 12 tot en met 15 jaar, voor zover die informatie relevant is voor het geven van toestemming voor een behandeling. Klaagster was geïnformeerd over de therapie en had hiervoor ook toestemming gegeven. De GZ-psycholoog kon en mocht zonder toestemming van de oudste zoon en de ex-partner geen verdere informatie verstrekken. Het college kan niet vaststellen hoe de telefoongesprekken met klaagster zijn verlopen en dus ook niet of de GZ-psycholoog bij die gesprekken klachtwaardig heeft gehandeld. De klachtonderdelen over de Veilig Thuis-melding en het contact met school zijn gegrond. De GZ-psycholoog had ervoor had moeten zorgen dat klaagster om toestemming was gevraagd voor het benaderen van de school van haar jongste zoon voor informatie. Bij het doen van de melding zijn ten onrechte de zorgen en het voornemen om een melding te maken niet met klaagster besproken (stap 3 meldcode). De GZ-psycholoog had zich meer kunnen en moeten inspannen om hierover contact te krijgen met klaagster. Het college acht bovendien de formulering van de melding onvoldoende zorgvuldig. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping.

A2023/6625
Beslissing van 5 juli 2024


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing van 5 juli 2024 op de klacht van:


A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: C, wonende in D,


tegen


E,
GZ-psycholoog,
werkzaam in F,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mr. C.G. Versteeg, werkzaam in Bussum.


1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster en haar ex-partner hebben samen twee zonen van 12 en 15 jaar oud. De oudste zoon van klaagster woont bij haar ex-partner en de jongste bij klaagster en haar echtgenoot. De oudste zoon van klaagster is in 2023 doorverwezen naar de Opvoedpoli voor de behandeling van stemmingsklachten en het verwerken van ingrijpende levensgebeurtenissen. De GZ-psycholoog was de therapeut van de oudste zoon van klaagster. De oudste zoon van klaagster wilde niet dat klaagster werd betrokken en geïnformeerd over zijn behandeling. De Opvoedpoli had zorgen over de jongste zoon van klaagster. De GZ-psycholoog heeft als regiebehandelaar op aandringen van haar collega’s een melding gedaan bij Veilig Thuis om beter zicht te krijgen op de situatie van de jongste zoon.

1.2 Klaagster verwijt de GZ-psycholoog dat zij relevante informatie over haar oudste zoon en ex-partner voor haar heeft achtergehouden en onevenredig veel druk heeft uitgeoefend op klaagster om in therapie te gaan. Ook is klaagster van mening dat de GZ-psycholoog zich vooringenomen heeft opgesteld door informatie niet te verifiëren en niet geverifieerde informatie als feiten op te nemen in de Veilig Thuis-melding. Daarnaast verwijt klaagster de GZ-psycholoog dat er zonder haar toestemming contact is opgenomen met de school van haar jongste zoon.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de GZ-psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.


2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 14 november 2023;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 december 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 6 februari 2024;
- de bijlagen bij het verweerschrift, ontvangen op 21 februari 2024;
- de brief van klaagster binnengekomen op 26 februari 2024, met als bijlagen aanvullende bewijsstukken.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 24 mei 2024. De gemachtigde van klaagster is verschenen. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering. Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door haar gemachtigde. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.


3. Wat is er gebeurd?

3.1 Klaagster en haar ex-partner hebben samen twee zonen van 12 en 15 jaar oud. Klaagster en haar ex-partner hebben beiden het gezag over hun zoons. In de periode van de klacht woonde de oudste zoon bij zijn vader en de jongste zoon bij klaagster en haar echtgenoot.

3.2 In januari 2023 is de oudste zoon door G – het aanspreekpunt voor ondersteunings- en zorgvragen in gemeente H - doorverwezen naar de Opvoedpoli voor de behandeling van stemmingsklachten en het verwerken van ingrijpende levensgebeurtenissen. Klaagster was hierover geïnformeerd en had hiervoor ook toestemming gegeven.

3.3 Eind maart 2023 is de individuele behandeling van de oudste zoon van klaagster gestart bij de Opvoedpoli. De GZ-psycholoog was de (regie)behandelaar van de oudste zoon van klaagster. Daarnaast werd ook gestart met opvoedondersteuning en de begeleiding van de ex-partner van klaagster. Deze ondersteuning en begeleiding werd gegeven door een collega van de GZ-psycholoog (gezinscoach).

3.4 Op 19 april 2023 heeft de intake plaatsgevonden met de GZ-psycholoog. Bij de intake waren de oudste zoon en de ex-partner van klaagster aanwezig, als ook de zus van klaagster. Klaagster had voor de intake vragenlijsten ingevuld.

3.5 Op 17 juli 2023 heeft de GZ-psycholoog klaagster gebeld om haar uit te nodigen om deel te nemen aan het programma Ouderschap Blijft (OBL). Klaagster heeft tijdens dit gesprek aangegeven niet deel te willen nemen aan OBL. Kort hierna is de behandeling van de oudste zoon van klaagster overgenomen door een collega van de GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog bleef betrokken als regiebehandelaar.

3.6 Op 20 september 2023 heeft er een multidisciplinair overleg plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is besloten om klaagster uit te nodigen voor een persoonlijk gesprek op de Opvoedpoli. Er waren zorgen over de jongste zoon van klaagster. Ook werd besloten dat bij gebrek aan medewerking van klaagster er overleg zou plaatsvinden met Veilig Thuis.

3.7 Op 26 september 2023 heeft de GZ-psycholoog wederom telefonisch contact opgenomen met klaagster om haar zorgen over de jongste zoon van klaagster te bespreken
Na dit gesprek heeft klaagster het volgende whatsapp bericht gestuurd aan de GZ-psycholoog: “Beste [naam GZ-psycholoog], ik heb je van de week teruggebeld, maar geen reactie. Ik wil het hierbij graag afronden. Ik ben een ms patiënte met een snel verslechterende gezondheid en de vooruitzichten zijn momenteel niet goed. Het laatste wat ik er nu bij kan hebben, zijn de problemen en overtuigingen van anderen, inclusief die van jou, en de stress die daarbij op mij wordt gelegd. [naam oudste zoon] en [naam ex-partner] zijn bij jou in therapie. Mijn man en ik niet. Wij hebben ook geen behoefte aan therapie of ouderbegeleiding. Wij hebben behoefte aan rust. Zodra [naam oudste zoon] bereid is om mij te vertellen wat er speelt – wat nu absoluut niet het geval is – zijn wij bereid om het gesprek met hem aan te gaan met een neutrale tussenpersoon erbij. Jij bent dat niet. Ik wens geen verder contact met jou of de Opvoedpoli. Vriendelijke groet, [naam klaagster]”

3.8 Op 10, 12 en 19 oktober 2023 is de school van de jongste zoon van klaagster benaderd door de Opvoedpoli. In e-mailberichten schrijft een collega van de GZ-psycholoog, met de GZ-psycholoog in cc, dat er zorgen zijn over de jongste zoon in de thuissituatie bij klaagster en worden verschillende vragen gesteld over de situatie van de jongste zoon op school en de contacten met de ouders.

3.9 De school heeft in reactie hierop laten weten dat zij ook zorgen hebben over de thuissituatie van de jongste zoon maar dat zij alleen met toestemming van beide ouders hierover in gesprek willen gaan.

3.10 Op 31 oktober 2023 heeft de GZ-psycholoog naar aanleiding van het multidisciplinaire veiligheidsoverleg contact opgenomen met Veilig Thuis om de casus van de jongste zoon van klaagster geanonimiseerd te bespreken. Veilig Thuis adviseerde om een melding te doen en om voorafgaand aan die melding contact op te nemen met klaagster om haar hierover te informeren. Hierop heeft de GZ-psycholoog telefonisch contact opgenomen met klaagster maar zij had het nummer van de GZ-psycholoog geblokkeerd.

3.11 Op 7 november 2023 heeft de GZ-psycholoog een melding gedaan bij Veilig Thuis.

3.12 Op 13 november 2023 is er naar aanleiding van de tuchtklacht van klaagster intern overleg geweest tussen de GZ-psycholoog en haar collega’s.

3.13 Op 30 november 2023 heeft de GZ-psycholoog Veilig Thuis geïnformeerd dat er een klacht van klaagster was binnengekomen en dat klaagster gelijk had. Het bericht luidt zover relevant:

“Ze heeft gelijk dat we meer ons best hadden moeten doen om haar te informeren over de melding. We hopen in gesprek te kunnen met moeder en daarom kunnen we op dit moment helaas geen aanvullende vragen beantwoorden.”

3.14 Op 5 december 2023 heeft Veilig Thuis per e-mail contact opgenomen met de GZ-psycholoog omdat er op het meldformulier een verkeerd telefoonnummer stond van klaagster. Hierop schreef de GZ-psycholoog het volgende aan Veilig Thuis:

“Hierbij wil ik de Veilig Thuis melding graag intrekken. Moeder heeft gelijk dat we onterecht hebben gemeld. Zou de melding uit het systeem gehaald kunnen worden?”

Hierop antwoordde Veilig Thuis als volgt:
“Ik heb intern overleg gehad over wat hierin mogelijk is. Het is echter niet mogelijk om de melding in te trekken omdat er al acties ondernomen zijn. I komt uit op een overdracht aan het cliëntsysteem en zal geen verdere betrokkenheid inzetten. Ik ga wel een notitie maken van het verzoek tot intrekken zodat dit in het dossier genoteerd staat.”

3.15 Op 7 december 2023 heeft klaagster een brief van Veilig Thuis ontvangen over de melding. Naar aanleiding hiervan heeft klaagster per e-mail aan Veilig Thuis het volgende laten weten:

“(…) Ik ga graag met u in gesprek, maar ik heb daarbij wel een voorwaarde, namelijk dat ik inzage krijg in de melding en melder. Ik ben volledig bereid mijn medewerking te verlenen, maar dan wel in een situatie van complete transparantie, openheid en eerlijkheid. Ik neem deze situatie zeer hoog op, dat mag u van mij weten. En daarom vind ik het belangrijk dat er geen informatie voor mij wordt achtergehouden. (…).”

Op 8 december 2023 heeft klaagster de inhoud van de melding ontvangen van Veilig Thuis.

3.16 Op 12 december 2023 heeft klaagster bericht gekregen van Veilig Thuis dat de melding niet verder wordt onderzocht en dat de GZ-psycholoog Veilig Thuis heeft verzocht de melding in te trekken.

3.17 Op 14 december 2023 heeft Veilig Thuis het dossier gesloten.


4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klaagster verwijt de GZ-psycholoog dat zij
a) relevante informatie voor haar heeft achtergehouden;
b) onevenredig veel druk heeft uitgeoefend op klaagster tijdens de telefoongesprekken;
c) zich vooringenomen heeft opgesteld door informatie die zij had gekregen van derden niet te verifiëren en niet geverifieerde informatie als feiten neer te leggen bij Veilig Thuis;
d) zonder toestemming van klaagster contact heeft opgenomen met de school van haar jongste zoon voor informatie.

4.2 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht de klacht op alle onderdelen af te wijzen of gegrond te verklaren zonder oplegging van een maatregel voor zover er meer inspanning gedaan had moeten worden om klaagster over de melding bij Veilig Thuis te informeren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.


5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een GZ-psycholoog beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) achterhouden van informatie
5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt dat de GZ-psycholoog relevante
informatie heeft achtergehouden voor klaagster over haar zoon en ex-partner. De GZ-psycholoog wilde geen informatie delen over de oudste zoon van klaagster. Klaagster stelt zich op het standpunt dat de GZ-psycholoog haar had moeten informeren over het alcohol- en drugsgebruik van haar zoon en de vermoedens van PTSS. Ook had ze klaagster moeten vertellen dat haar ex-partner bij haar in therapie was. De GZ-psycholoog stelt dat zij niet was gehouden om klaagster te informeren over de situatie van de oudste zoon van klaagster en over de hulp - de ouderbegeleiding - aan haar ex-partner. Het was namelijk de uitdrukkelijke wens van de oudste zoon van klaagster om klaagster vooralsnog niet te 
informeren over zijn situatie. Hij wilde absoluut niet dat klaagster betrokken werd bij de behandeling of zou worden geïnformeerd over zijn situatie. Hij zou de hulpverlening en begeleiding vanuit de Opvoedpoli niet accepteren als dat (wel) zou gebeuren. De GZ-psycholoog heeft ter zitting uitgelegd dat zij systemisch werkt. Dit betekent gezinsgericht. Bij een dergelijke aanpak is het ingewikkeld als de wens bij een kind bestaat om een ouder niet te betrekken bij de therapie. De GZ-psycholoog heeft dit ook uitgelegd aan de oudste zoon van klaagster. Na overleg met haar collega’s heeft de GZ-psycholoog ingestemd met het verzoek om klaagster niet te betrekken bij de behandeling. Het alternatief: hem niet in therapie nemen was gezien de situatie niet wenselijk. De afspraak was dat zij de wens van de oudste zoon van klaagster nu zou honoreren, maar dat zij er later bij hem op terug zou komen.

5.3 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. De oudste zoon van
klaagster was in de periode waar de klacht over gaat 15 jaar. De met gezag belaste ouders
hebben recht op informatie over een kind van 12 tot en met 15 jaar, voor zover die informatie relevant is voor het geven van toestemming voor een behandeling. Klaagster was geïnformeerd over de therapie en had hiervoor ook toestemming gegeven. Voor het verstrekken van overige informatie aan klaagster was toestemming nodig van de oudste zoon van klaagster. Uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, artikel 7:465 lid 2 Burgerlijk Wetboek, volgt dat een 15-jarige zijn patiëntenrechten zelfstandig uitoefent. Dit betekent dat hij ook een zelfstandig recht op geheimhouding heeft. De GZ-psycholoog heeft zowel tegenover het kind als tegenover de gezagdragende ouders een eigenstandig beroepsgeheim. De GZ-psycholoog kon daarom niet zomaar informatie over de oudste zoon van klaagster verstrekken: dat mag en kon alleen als hij daar toestemming voor zou geven. Dat gold ook voor het delen van informatie over de ex-partner. De informatie over de ouderbegeleiding van haar ex-partner kon en mocht de GZ-psycholoog vanwege het beroepsgeheim niet delen met klaagster. Hiervoor was toestemming van de ex-partner vereist.

Klachtonderdeel b) onevenredig veel druk
5.4 Het tweede klachtonderdeel betreft de telefoongesprekken van 17 juli 2023 en 26 september 2023 waarin klaagster onaangekondigd door de GZ-psycholoog is gebeld. Klaagster voelde zich tijdens deze gesprekken onder druk gezet om in therapie te gaan. Zij heeft de gesprekken als zeer onprettig ervaren. Ze kon haar kant van het verhaal onvoldoende vertellen en ze had het gevoel dat ze zich moest verdedigen tegen allerlei verwijten en beschuldigingen.

5.5 Ter zitting is gebleken dat de GZ-psycholoog klaagster op 17 juli en 26 september heeft gebeld met de intentie om klaagster te betrekken bij de ouderbegeleiding ten behoeve van de behandeling van de oudste zoon. Ook is ter zitting komen vast te staan dat klaagster en de GZ-psycholoog de telefoongesprekken anders hebben ervaren, zowel in wat het doel van de twee gesprekken was als over de manier waarop de communicatie verliep. Het college kan zich voorstellen dat klaagster zich overvallen heeft gevoeld door de gesprekken aangezien het onaangekondigde telefoongesprekken waren, zij tot dat moment niet betrokken was bij de behandeling van de oudste zoon en er (terecht) geen inhoudelijke informatie met haar werd gedeeld. Maar omdat alleen klaagster en de GZ-psycholoog bij het gesprek aanwezig waren, is niet vast te stellen hoe het gesprek precies is verlopen. Dit heeft als gevolg dat, waar partijen elkaar tegenspreken, niet kan worden vastgesteld of de GZ-psycholoog klachtwaardig heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat aan het woord van klaagster minder geloof wordt gehecht dan aan dat van de GZ-psycholoog. Voor het oordeel dat iets tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet echter eerst worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster evenveel geloof wordt gehecht als aan dat van de GZ-psycholoog, hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdelen c en d) de Veilig Thuis-melding en het contact met school
5.6 Klachtonderdeel c en d lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Zij betreffen de klacht over de melding bij Vellig Thuis over de opvoedsituatie van de jongste zoon van klaagster en het inwinnen van informatie over hem. Klaagster is van mening dat de Veilig Thuis-melding onterecht is gedaan. In de melding worden informatie en uitspraken van anderen over klaagster als feiten gepresenteerd. Ook heeft de Opvoedpoli voorafgaand aan de melding bij Veilig Thuis contact opgenomen met de school van de jongste zoon van klaagster zonder haar hierover te infomeren en toestemming te vragen. De GZ-psycholoog is van mening dat zij achteraf gezien meer moeite had moeten doen om klaagster te informeren over de melding bij Veilig Thuis. De GZ-psycholoog heeft de melding als regiebehandelaar van de oudste zoon van klaagster gedaan op aandringen van haar collega’s en de veiligheidsfunctionarissen. De GZ-psycholoog was niet de behandelaar van de jongste zoon van klaagster en kende de jongste zoon ook niet. Haar collega’s maakten zich zorgen om de situatie van de jongste zoon van klaagster omdat klaagster ziek was en haar ex-partner had aangegeven niet voor beide kinderen te kunnen zorgen. De melding bij Veilig Thuis was bedoeld om zicht te krijgen op de situatie van de jongste zoon van klaagster. Ter zitting heeft de psycholoog verklaard dat zij twijfelde over de melding, maar toch heeft gemeld om af te zijn van ‘de druk’ van haar collega’s.

5.7 Vooropgesteld moet worden dat het tot de zorgplicht en verantwoordelijkheid van
een GZ-psycholoog behoort om bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling actie te ondernemen. Het toetsingskader voor de melding en voor een beslissing over gegevensverstrekking aan Veilig Thuis wordt gevormd door artikel 5.2.6 Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 (WMO) en de door de Rijksoverheid vastgestelde Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling en het daarin opgenomen stappenplan. In de Wegwijzer Wet en Regelgeving voor psychologen in de gezondheidszorg van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) uit 2023 is de meldcode toegelicht voor de beroepsgroep. Ook is er een Afwegingskader voor psychologen, pedagogen, (psycho)therapeuten, sociaal werkers en jeugd- en gezinsprofessionals (2018) dat samen met het stappenplan uit de meldcode gebruikt moet worden. Volgens vaste tuchtrechtspraak is daarnaast de uitgewerkte KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld (in dit geval: versie 2018) van belang, ook voor andere beroepsgroepen dan artsen. Kort samengevat betekent dit, voor zover nu van belang, het volgende.

Op grond van artikel 5.2.6 WMO mogen GZ-psychologen zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis als dat noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken. Het gaat hier om een meldrecht. Indien de GZ-psycholoog vermoedt dat er (mogelijk) sprake is van kindermishandeling dient hij het in de meldcode en in de Wegwijzer opgenomen stappenplan te volgen. Deze bevat de volgende stappen:
1) Het in kaart brengen van de signalen van kindermishandeling. De GZ-psycholoog die kindermishandeling vermoedt of vaststelt, verzamelt alle aanwijzingen die zijn vermoeden of constatering kunnen onderbouwen of ontkrachten en legt deze vast in het patiëntendossier;
2) Collegiale consultatie en zonodig overleggen met/raadplegen van Veilig Thuis of een deskundige op het gebied van letselduiding;
3) Gesprek met de betrokkene(n);
4) Wegen: het inschatten van de aard en de ernst van de situatie. Hierbij wordt het afwegingskader toegepast;
5) Beslissen over een melding aan Veilig Thuis en over het inzetten van noodzakelijke hulp.

De vraag die nu aan het college voorligt is, of de GZ-psycholoog bij de melding heeft voldaan aan de zorgvuldigheidseisen. Het college is van oordeel dat dit niet het geval is.

5.8 Met klaagster is het college van oordeel dat de GZ-psycholoog als regiebehandelaar ervoor had moeten zorgen dat klaagster om toestemming was gevraagd voor het benaderen van de school van haar jongste zoon voor informatie. Ook is uit de overgelegde stukken en ter zitting gebleken dat stap 3 van de meldcode is overgeslagen; ten onrechte zijn de zorgen en het voornemen om een melding te maken niet met klaagster besproken. Dat klaagster de GZ-psycholoog had geblokkeerd op haar telefoon doet hier niets aan af. Met de GZ-psycholoog is het college van oordeel dat zij zich meer had kunnen en moeten inspannen om contact te krijgen met klaagster over de melding, bijvoorbeeld door klaagster per e-mail of per brief te informeren over de voorgenomen melding en/ of uit te nodigen voor een gesprek. Het college acht bovendien de formulering van de melding onvoldoende zorgvuldig. Uit de vrije tekst blijkt niet wat het doel is van de melding en in welke context de melding wordt gedaan, namelijk om zicht krijgen op de situatie van het jongste kind omdat dat ontbreekt terwijl er wel zorgen zijn. Het is niet altijd duidelijk of het om een eigen waarneming van de GZ-psycholoog gaat of om een mening, overtuiging van derden, zoals de zus of ex-partner van klaagster, bijvoorbeeld de zinsneden: “Moeder geeft aan niet lang meer te leven te hebben, maar wil geen begeleiding hierbij” en “Toen J had gestolen bij de supermarkt, belde hij zijn vader omdat hij bang was voor de reactie van zijn moeder. Tegen zijn vader heeft hij gezegd dat hij een week lang op zijn kamer zou moeten zitten.” Ook ontbreekt de context van sommige beweringen waardoor ze een andere lading krijgen. Zo begint de Veilig Thuis-melding met: “Moeder heeft MS en is rolstoel gebonden. Volgens haar zus K heeft ze borderline en autisme.” Hierbij wordt niet gemeld dat klaagster en haar zus al enkele jaren geen contact meer met elkaar hebben. Ook staat in de melding aangekruist dat er agressie valt te verwachten van klaagster en dat zij mogelijk (verbaal) agressief kan zijn terwijl dit niet berust op eigen waarneming of ervaring van de GZ-psycholoog of de Opvoedpoli. Het had op de weg van de GZ-psycholoog gelegen om de informatie die afkomstig was van derden te verifiëren bij klaagster. Dit klemt des te meer nu de melding gaat over de jongste zoon van klaagster terwijl de GZ-psycholoog en de Opvoedpoli geen contact of bemoeienis met hem had en de GZ-psycholoog klaagster slechts tweemaal had gesproken. De klachtonderdelen zijn gegrond.

Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdelen c en d gegrond zijn en de andere klachtonderdelen ongegrond zijn.

Maatregel
5.10 Voor wat betreft de op te leggen maatregel, overweegt het college als volgt. De GZ-psycholoog heeft – ook tijdens de zitting – zelfinzicht getoond en laten zien dat zij heeft geleerd van deze casus. Het college begrijpt ook dat de Meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling zich niet altijd eenvoudig laat toepassen, en dat er soms vanuit het veiligheidsoverleg druk wordt uitgeoefend op (regie)behandelaren om te melden. De GZ-psycholoog heeft toegelicht dat zij zelf de noodzaak om een melding te doen niet zo voelde, maar druk van haar collega’s ervaarde om hier wel toe over te gaan. Van de GZ-psycholoog had verwacht mogen worden dat zij voordat zij deze melding deed kritischer was over de noodzaak om de melding te doen. Ook had zij, ondanks de gevoelde druk, zorgvuldiger moeten zijn in het doorlopen van de juiste stappen (het daadwerkelijk hanteren van het stappenplan met het afwegingskader, waaronder het bespreken van de zorgen met klaagster en niet zonder haar toestemming contact opnemen met school) en het formuleren van de melding. Het college acht de oplegging van de maatregel van een berisping in dit geval passend en geboden. Vooral het niet voeren van regie rond de melding en het niet horen en informeren van klaagster voorafgaand aan het verstrekken van de informatie zijn ernstige verwijten, waarvoor een berisping op haar plaats is.


6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel c en d gegrond;
- legt de GZ-psycholoog een maatregel op van een berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter, R.E. van Hellemondt, lid-jurist, T.A.W. van der Schoot, A.T. Prinsen-Reinders en M.J.E. Lemmens, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024.