ECLI:NL:TGZCTG:2024:122 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/2082

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2024:122
Datum uitspraak: 03-07-2024
Datum publicatie: 04-07-2024
Zaaknummer(s): C2023/2082
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek gericht tegen de voorzitter en twee leden-juristen. Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 63 Wet BIG, in de zaak onder nummer C2023.2082 ingediend door:
A., wonende te B., verzoeker.
1. Verloop van de procedure
1.1 A. - hierna verzoeker - heeft op 16 september 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Hertogenbosch tegen C. - hierna de GZ-psycholoog - een klacht ingediend. Bij voorzittersbeslissing van 17 juli 2023, onder nummer H2022/4872, is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoeker is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.
1.2 Op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 april 2024 is de behandeling van de zaak in beroep aangevangen, tegelijkertijd met de ingestelde beroepen in de samenhangende zaken C2023/2081 en C2023/2083. Tijdens die zitting heeft verzoeker de wraking verzocht van D., voorzitter, en E. en F., leden juristen. Zij hebben allen aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft daarop een wrakingskamer samengesteld bestaande uit de leden J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, Z.J. Oosting en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen, en de datum van de behandeling bepaald op 5 juni 2024. Op die datum is het wrakingsverzoek op een openbare zitting behandeld. Verzoeker is op die zitting verschenen en gehoord. Hij werd vergezeld door
mr. J. Bredius. De GZ-psycholoog is, hoewel behoorlijk uitgenodigd, niet verschenen.
2. Beoordeling van het verzoek tot wraking
2.1 Op grond van artikel 63 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) kan een lid van een tuchtcollege worden gewraakt indien er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Aan de orde is de vraag of hiervan bij de behandeling van de klacht van verzoeker in beroep sprake is geweest. Daarbij is uitgangspunt dat een lid van het Centraal Tuchtcollege uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat het lid jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.2 De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de zitting van 29 april 2024, en van de op 5 juni 2024 door verzoeker gegeven mondelinge toelichting op het wrakingsverzoek. Verzoeker voert de volgende wrakingsgronden aan, waardoor volgens hem de schijn van partijdigheid is ontstaan.
1) De uitnodigingsbrief voor de zitting van 29 april 2024 heeft hem niet tijdig bereikt. Hierdoor heeft verzoeker onvoldoende de gelegenheid gehad om de onpartijdigheid van de leden van het college te onderzoeken.
2) Aan verzoeker wordt onvoldoende hoor en wederhoor geboden.
3) Het behandelen van de zaak tegelijkertijd met twee andere zaken op een openbare zitting, waardoor verzoeker drie partijen tegenover zich heeft staan, is belastend voor verzoeker; er is sprake van een schending van het beginsel van equality of arms.
4) Er wordt meer waarde gehecht aan een spoedige behandeling van de zaak dan aan een eerlijk proces, zorgvuldigheid en waarheidsvinding.
2.3 De wrakingskamer oordeelt als volgt.
2.4 Het niet tijdig ontvangen van de uitnodigingsbrief
In januari 2024 heeft verzoeker een vooraankondiging van de zitting van 29 april 2024 ontvangen. De uitnodiging voor de zitting is vervolgens tijdig – op 29 maart 2024 – als aangetekende brief naar verzoeker verzonden. Op 22 april 2024 heeft het Centraal Tuchtcollege de brief retour ontvangen van PostNL. Diezelfde dag is de brief per gewone post naar verzoeker gestuurd, waarna de brief verzoeker kort voor de zitting alsnog heeft bereikt. Het is spijtig dat verzoeker door deze gang van zaken slechts enkele dagen voor de zitting op de hoogte is geraakt van de namen van de leden van het college, maar als hij graag de namen wilde weten, had hij ook uit zichzelf hierover contact kunnen opnemen met het Centraal Tuchtcollege. De zittingsdatum van 29 april 2024 was hem immers al geruime tijd bekend. Een aanwijzing voor vooringenomenheid van de gewraakte leden van het college vormt deze gang van zaken niet.
2.5 Onvoldoende hoor en wederhoor
Verzoeker stelt dat hij te weinig spreektijd krijgt, gelet op het feit dat de zaak door het Regionaal Tuchtcollege niet inhoudelijk is behandeld en hij daardoor een feitelijke instantie mist. Aan klager is de standaard hoeveelheid spreektijd aangeboden. In eerste aanleg is de klacht van klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Klager heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Dit leidt ertoe dat in beroep zal moeten worden beoordeeld of de in eerste aanleg genomen beslissing juist is. Als het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat die beslissing níet juist is, dus dat de klacht ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard, dan zijn er twee mogelijkheden: de zaak wordt inhoudelijk behandeld door het Centraal Tuchtcollege of de zaak wordt voor inhoudelijke behandeling teruggewezen naar het Regionaal Tuchtcollege. Dit is ook toegelicht in de aan verzoeker gerichte brief van 15 februari 2024 en door de voorzitter op de zitting van 29 april 2024 en verzoeker heeft hierop kunnen reageren. De wrakingskamer merkt op dat de communicatie op de terechtzitting van 29 april 2024 vanuit de voorzitter wellicht wat welwillender had kunnen zijn, maar het proces-verbaal van de zitting en de mondelinge toelichting van verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek geven geen aanknopingspunten voor de stelling van verzoeker dat er sprake is geweest onvoldoende hoor en wederhoor en dat daardoor de schijn van partijdigheid gewekt zou zijn. De wrakingskamer overweegt hierbij dat het feit dat er een uur voor de zitting was uitgetrokken niet betekent dat de zitting binnen een uur afgerond dient te zijn. Als tijdens een mondelinge behandeling blijkt dat een zaak meer tijd vergt, is uitloop van de zitting mogelijk.
2.6 Behandeling van de zaak met twee andere zaken op een openbare zitting
De zaken C2023/2081, C2023/2082 en C2023/2083 hangen met elkaar samen; het gaat om klachten van klager tegen drie verschillende zorgverleners, die zien op hetzelfde feitencomplex. Het is voor het Centraal Tuchtcollege gebruikelijk om met elkaar samenhangende zaken gezamenlijk op één zitting te behandelen. Deze praktijk is in overeenstemming met het bepaalde in artikel 57 lid 1 van de Wet BIG en kan geen grond vormen voor de veronderstelling dat er sprake is van (de schijn van) partijdigheid.
2.7 Meer waarde gehecht aan een spoedige behandeling
Dat meer waarde wordt gehecht aan een spoedige behandeling van de zaak dan aan een eerlijk proces, zorgvuldigheid en waarheidsvinding zijn de woorden van verzoeker en niet die van het Centraal Tuchtcollege. Wel is terecht benoemd dat bij de beoordeling van een verzoek tot uitstel niet alleen naar de belangen van verzoeker moet worden gekeken, maar dat ook rekening moet worden gehouden met andere belangen zoals die van de aangeklaagde zorgverlener die op een beslissing wacht. Ook dit punt vormt geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de gewraakte leden van het college.
2.8 Concluderend oordeelt de wrakingskamer dat de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden noch ieder voor zich noch in onderlinge samenhang bezien zwaarwegende redenen opleveren voor (objectiveerbare) twijfel aan de onpartijdigheid van de gewraakte leden. Dit betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen.
2.9 De wrakingskamer kan zich overigens wel voorstellen dat het voor verzoeker belastend voelt om drie partijen tegelijk tegenover zich te hebben staan. Daarom geeft de wrakingskamer in overweging om op een volgende zitting de zaken niet alle drie tegelijk te behandelen, maar om ze te splitsen per beroepsgroep (dus de twee zaken met klachten tegen GZ-psychologen tegelijk, en de zaak met een klacht tegen de vertrouwensarts apart), met een passende tijdsplanning.
3. Beslissing
De wrakingskamer van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
wijst af het verzoek tot wraking van D., voorzitter, en E. en F., leden juristen;
bepaalt dat de behandeling van de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
beveelt dat de secretaris van de wrakingskamer onverwijlde mededeling doet aan verzoeker, de - vergeefs gewraakte - leden van het college en de GZ-psycholoog.
Deze beslissing is gegeven door: J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
Z.J. Oosting en T.W.H.E. Schmitz, leden juristen en N. Germeraad-van der Velden, secretaris.
Uitgesproken ter terechtzitting van 3 juli 2024.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.