ECLI:NL:TGZRAMS:2024:150 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/6888

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2024:150
Datum uitspraak: 09-07-2024
Datum publicatie: 09-07-2024
Zaaknummer(s): A2024/6888
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog heeft een contra-expertise uitgevoerd naar de geestvermogens van klager. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat hij bij klager een waanstoornis heeft vastgesteld, gedurende het onderzoek onaangekondigd vijf maanden is weggebleven en dat hij heeft geweigerd om de gesprekken met klager op te nemen. Het college is van oordeel dat uit de rapportage blijkt dat de GZ-psycholoog zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Niet gebleken is dat de GZ-psycholoog stukken tot zijn beschikking had die hij ten onrechte niet of onvoldoende heeft meegenomen in zijn overwegingen. Op basis van de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken heeft de GZ-psycholoog in redelijkheid tot zijn conclusie en de door hem gegeven beantwoording van de vragen kunnen komen. Het stilleggen van de gesprekken met klager is, gelet op de beweegredenen van de GZ-psycholoog, niet onzorgvuldig geweest. Er was geen verplichting voor de GZ-psycholoog om de gesprekken op te nemen, ook niet na een verzoek daartoe vanuit klager. Alle klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

A2024/6888
Beslissing van 9 juli 2024

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 9 juli 2024 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klager,

tegen

C,
GZ-psycholoog,
(destijds) werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mr. N.M.K. Damen, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort
1.1 Klager is vervolgd voor belaging. De rechtbank D heeft hem de maatregel TBS met dwangverpleging opgelegd. In de procedure in hoger beroep is de GZ-psycholoog gevraagd een contra-expertise uit te voeren naar de geestvermogens van klager. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat hij bij klager een waanstoornis heeft vastgesteld. Ook verwijt hij hem dat hij gedurende het onderzoek onaangekondigd vijf maanden is weggebleven en dat hij heeft geweigerd om de gesprekken met klager op te nemen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 2 februari 2024;
- de brief van klager van 16 maart 2024, ontvangen op 20 maart 2024, met bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 maart 2024;
- de e-mail van klager van 7 mei 2024, met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 14 mei 2024.


2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken, zonder dat partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten
3.1 Klager is vervolgd voor belaging van drie personen. In de procedure in eerste aanleg is een onderzoek naar de geestvermogens van klager ingesteld. Een GZ-psycholoog (niet verweerder) en een psychiater hebben in hun rapportages beiden geconcludeerd dat klager aan een waanstoornis lijdt. Bij vonnis van 12 februari 2021 heeft de rechtbank D de tenlastegelegde belaging bewezen verklaard, klager ontoerekeningsvatbaar verklaard en hem ontslagen van alle rechtsvervolging. Als maatregel heeft de rechtbank TBS met dwangverpleging opgelegd, gemaximeerd tot vier jaar.

3.2 Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. In de procedure in hoger beroep is aan de GZ-psycholoog (verweerder) en aan een psychiater gevraagd om een contra-expertise uit te voeren.

3.3 De GZ-psycholoog heeft over klager een pro Justitia rapport opgemaakt. Hiervoor heeft de GZ-psycholoog in de periode van 30 juni 2022 tot en met 10 februari 2023 klager negen keer gesproken in een spreekkamer van het Justitieel Complex E. De totale gespreksduur bedroeg ongeveer 10 uur. Daarnaast heeft de GZ-psycholoog gesproken met de broer van klager en diens partner.

3.4 De GZ-psycholoog heeft - net als de GZ-psycholoog en psychiater in eerste aanleg - geconcludeerd dat klager aan een waanstoornis lijdt. De psychiater die in hoger beroep heeft gerapporteerd komt tot een uitgestelde diagnose van een waanstoornis.

3.5 Bij arrest van 18 januari 2024 heeft het gerechtshof D het vonnis van de rechtbank D bevestigd, met dien verstande dat de maatregel TBS met dwangverpleging is vervangen door TBS met voorwaarden. Het hof heeft in zijn oordeel de conclusies en het advies van de GZ-psycholoog integraal overgenomen.

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat hij:
a) de onjuiste diagnose waanstoornis heeft gesteld en dat hij voorbijgegaan is aan bewijs van klager;
b) niet mee is gegaan in de bevindingen van de psychiater;
c) onaangekondigd vijf maanden is weggebleven gedurende het onderzoek;
d) heeft geweigerd de gesprekken op te nemen.

4.2 De GZ-psycholoog voert verweer en heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
 

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de GZ-psycholoog heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Klachtonderdelen a) en b) de rapportage

5.2 Het college behandelt de eerste twee klachtonderdelen gezamenlijk.

5.3 Klager is het niet eens met de conclusie van de GZ-psycholoog dat hij aan een waanstoornis lijdt. Hij stelt dat hij de GZ-psycholoog bewijs heeft getoond ter onderbouwing van zijn stellingen. Ook wijst hij erop dat de psychiater niet tot de diagnose waanstoornis komt. Klager is van mening dat de twee deskundigen tot een eensluidende conclusie hadden moeten komen.

5.4 De GZ-psycholoog stelt dat hij zijn diagnose zorgvuldig heeft onderbouwd op basis van een relatief groot aantal gesprekken en dat hij zich uitzonderlijk heeft ingespannen om zijn opdracht in deze zaak zo goed mogelijk uit te voeren.

5.5 Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg dient een rapportage zoals door de GZ-psycholoog opgesteld aan de volgende criteria te voldoen:
- het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
- het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
- in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
- het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en geconsulteerde personen;
- de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

5.6 Het college toetst ten volle of het onderzoek door de GZ-psycholoog uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de GZ-psycholoog in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen (ECLI:NL:TGZCTG:2021:19).

5.7 Aan de GZ-psycholoog is gevraagd onderzoek te doen naar de geestvermogens van klager. De vragen die ter beantwoording aan de GZ-psycholoog zijn voorgelegd staan vermeld op pagina 4 en 5 van de rapportage. De stukken waarover de GZ-psycholoog de beschikking had staan genoemd op pagina 6 van de rapportage. Op pagina 40 worden de door de GZ-psycholoog gebruikte tests en instrumenten vermeld. De GZ-psycholoog heeft klager negen keer gesproken. In zijn rapportage vermeld hij op pagina 8 tot en met 18 op inzichtelijke wijze de feiten en omstandigheden die uit de beschikbare stukken en de gesprekken zijn gebleken. Vervolgens heeft hij vanaf pagina 19 op inzichtelijke wijze zijn bevindingen uiteengezet. Hij heeft dit uitgesplitst in de onderdelen klinisch-psychologisch onderzoek, testpsychologisch onderzoek, over het tenlastegelegde, differentiaal-diagnostische overwegingen en forensisch-psychologische beschouwing. Tot slot komt de GZ-psycholoog tot de beantwoording van de voorgelegde vragen. Het college is van oordeel dat uit de rapportage blijkt dat de GZ-psycholoog zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat de GZ-psycholoog ten tijde van het onderzoek stukken tot zijn beschikking had die hij ten onrechte niet of onvoldoende heeft meegenomen in zijn overwegingen.

5.8 Ook is het college van oordeel dat de GZ-psycholoog op basis van de beschikbare gegevens en de gevoerde gesprekken in redelijkheid tot zijn conclusie en de door hem gegeven beantwoording van de vragen heeft kunnen komen. Het college kan de conclusie van de GZ-psycholoog goed volgen. De veronderstelling van klager dat de GZ-psycholoog en de psychiater tot een eensluidende conclusie zouden moeten komen is onjuist. Beide deskundigen doen zelfstandig onderzoek en maken dan ook een eigen rapportage daarvan. Hoewel zij wel met elkaar overleg voeren, hoeven zij niet tot dezelfde overwegingen en conclusies te komen.

5.9 Het voorgaande betekent dat de klachtonderdelen a) en b) kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel c) periode van vijf maanden geen gesprekken

5.10 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat hij na het gesprek met de broer van klager op 18 juli 2022 onaangekondigd vijf maanden is weggebleven.

5.11 De GZ-psycholoog bevestigt dat hij tussen het gesprek met de broer en het gesprek op 13 december 2022 met klager, geen contact heeft gehad met klager. In die periode heeft de GZ-psycholoog wel onder andere overleg gevoerd met de psychiater. In het eerste overleg met de psychiater bleek dat de visies van de GZ-psycholoog en de psychiater voor wat betreft de diagnostische beoordeling verschilden. De GZ-psycholoog kon op basis van de eerste drie gesprekken met klager – in samenhang met de overige informatiebronnen – de diagnose waanstoornis stellen. De psychiater had op dat moment (nog) onvoldoende aanwijzingen om die diagnose te kunnen stellen. De GZ-psycholoog en de psychiater hebben vervolgens in overleg besloten om te wachten met nieuwe gesprekken met klager totdat vanuit de penitentiaire inrichting aan de psychiater toestemming was gegeven om de gesprekken met klager op te nemen. Die toestemming kwam in augustus 2022. Daarna besloot de GZ-psycholoog te wachten met het voeren van verdere gesprekken met klager tot de psychiater nog een aantal keren met klager had gesproken. De GZ-psycholoog wilde zien
of de psychiater op basis van nadere gesprekken met klager tot dezelfde diagnostische afweging zou komen als hij. Toen dit niet het geval bleek heeft de GZ-psycholoog vanaf december 2022 nog zes gesprekken met klager gevoerd waarin hij de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden in plaats van een TBS met dwangverpleging heeft geëxploreerd.

5.12 Het college is van oordeel dat het stilleggen van de gesprekken met klager voor de periode van vijf maanden, gelet op de beweegredenen van de GZ-psycholoog niet onzorgvuldig is geweest. Het voeren van overleg met de psychiater in een onderzoek als dit is gebruikelijk. Dat de GZ-psycholoog – gelet op het verschil in diagnose waanstoornis of uitgestelde waanstoornis – besloot om een aantal gesprekken van de psychiater met klager af te wachten, kan het college volgen en is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.13 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel d) geen gespreksopnames
5.14 Klager heeft verzocht dat zijn gesprekken met de GZ-psycholoog en de psychiater zouden worden opgenomen. De psychiater heeft dit verzoek ingewilligd. De GZ-psycholoog niet, wat klager hem verwijt.
5.15 De gemachtigde van de GZ-psycholoog heeft tijdens het mondeling vooronderzoek bevestigd dat de GZ-psycholoog de gesprekken liever niet wilde opnemen. De reden waarom, kon zij niet vertellen. De GZ-psycholoog was zelf niet bij het mondeling vooronderzoek aanwezig. Hoewel het college kan begrijpen dat het voor klager prettig was geweest om hier een toelichting op te krijgen, is de reden voor het afwijzen van dit verzoek voor de beoordeling van het klachtonderdeel niet relevant. In de opdracht van de raadsheer-commissaris aan de GZ-psycholoog is niet opgenomen dat de gesprekken met klager moeten worden opgenomen. Daarnaast is er vanuit de geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden geen verplichting voor de GZ-psycholoog om de gesprekken op te nemen, ook niet na een verzoek daartoe vanuit klager. Dit betekent dat het afwijzen van het verzoek om de gesprekken op te nemen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.16 Het voorgaande betekent dat klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is.

Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
 

6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 9 juli 2024 door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter,
R.E. van Hellemondt, lid-jurist, T.A.W. van der Schoot, A.T. Prinsen-Reinders en
M.J.E. Lemmens, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R. van der Vaart, secretaris.