ECLI:NL:TGZRSHE:2024:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5947
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-07-2024 |
Datum publicatie: | 10-07-2024 |
Zaaknummer(s): | H2023/5947 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | “Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij tijdens het spreekuur met stelligheid de diagnose borstkanker heeft gesteld. Uit nader onderzoek is gebleken dat het een borstontsteking was.Het college oordeelt dat de klacht kennelijk ongegrond is, omdat de verweten gedraging niet kan worden vastgesteld.” |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 10 juli 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen
[C],
huisarts,
werkzaam in [B],
verweerder, hierna ook: de huisarts.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster verwijt de huisarts dat hij tijdens het spreekuur op basis van beperkt
onderzoek bij haar met stelligheid de diagnose borstkanker heeft gesteld. Uit nader
onderzoek in het ziekenhuis is gebleken dat er geen sprake was van borstkanker, maar
van borstontsteking.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 23 augustus 2023;
- het verweerschrift, ontvangen op 31 oktober 2023;
- de (medische) stukken van verweerder, ontvangen op 2 februari 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Op vrijdag … 2023 is klaagster op het spreekuur geweest van de huisarts, die waarnam
bij de praktijk waar klaagster patiënt is. In het medisch dossier is daarvan genoteerd
(citaat inclusief taal- en typfouten):
“S mons: knobbel in borst , maakt zich zorgen.
O wondjes gezicht en over lichaam. ook op borsten, s2: 3 cm grote grillige
koude plek borst op 18 u. / 90 kg lengte 157 cm. / OAC. Moeder 48 jr
oud geworden: Gastric Bypass en complicatie daarvan overleed moeder
E alarm idee rond door mij niet eerder vertoond afwijking borst. kan maligne
zijn, in die zin ook grote we3nselijkheid spoed onderzoek via mamma poli
besproken.”
3.2 Op zaterdag … 2023 is klaagster naar de huisartsenpost van een ziekenhuis gegaan
vanwege angstklachten.
3.3 Op maandag … 2023 is klaagster nader onderzocht op de mammapoli van een ziekenhuis.
Daaruit is gebleken dat er sprake was van een ontsteking in haar borst.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Volgens klaagster heeft de huisarts onzorgvuldig gehandeld door tijdens het spreekuur
met zekerheid de diagnose borstkanker te stellen, terwijl er nog onvoldoende onderzoek
had plaatsgevonden. Klaagster is naar de huisarts gegaan, omdat zij een knobbel in
haar borst voelde, er een verkleuring op haar borst zichtbaar was en zij er ook pijn
aan had. Nadat de huisarts haar borsten had onderzocht en haar ontstekingswaarden
had bepaald, heeft hij tegen haar gezegd dat het helemaal niet goed was en dat het
zeker borstkanker T4 inflammatoire was. Hij zou direct de verwijzingen voor het ziekenhuis
in orde maken voor een mammografie, een echografie en een weefselbiopt. Daarop is
klaagster geschokt en ontdaan naar huis gegaan. De volgende ochtend is zij naar de
huisartsenpost van het ziekenhuis gegaan vanwege toenemende onrust- en paniekgevoelens
naar aanleiding van de gestelde diagnose. Na het weekend is zij verder onderzocht
in het ziekenhuis. Daaruit bleek dat het geen borstkanker was, maar een ontsteking
in de borst.
4.2 De huisarts heeft als verweer aangevoerd dat hij bij het lichamelijk onderzoek
een minstens 6 cm grote borstklierzwelling met een blauwglazige zwelling op en in
de huid van klaagster had gezien, die totaal niet leek op een borstklierontsteking.
Ook de uitslag van de CRP-bepaling bij klaagster wees niet op een borstklierontsteking.
Daarop heeft hij zijn ernstige vermoeden van borstkanker met klaagster besproken en
aangegeven dat hij haar wilde verwijzen naar de mammapoli van het ziekenhuis voor
verder onderzoek en diagnostiek. Het woord “zeker” heeft hij daarbij niet gebruikt.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.
De beoordeling van de klacht
5.2 Bij de beoordeling van de klacht stelt het college voorop dat verwijten over de
inhoud en wijze van communicatie zich moeilijk op hun juistheid laten beoordelen door
het college, omdat het college van die communicatie geen getuige is geweest. Dit brengt
mee dat terughoudendheid op zijn plaats is.
5.3 Klaagster verwijt de huisarts dat hij tijdens het spreekuur met stelligheid tegen
haar heeft gezegd dat zij borstkanker had, terwijl uit nader onderzoek is gebleken
dat zij dat niet had. Klaagster heeft ter onderbouwing aangevoerd dat zij dacht dat
het goed was, omdat de huisarts zei dat de ontstekingswaarden goed waren en dat ook
heeft gezegd. Daarop heeft de huisarts volgens haar gezegd: “Neen, het is helemaal
niet goed! Het is borstkanker, genaamd T4 inflammatoire”. Klaagster heeft toen nog
gevraagd of het geen ontsteking of littekenweefsel was. Daarop heeft de huisarts volgens
haar gezegd: “Neen, het is zeker borstkanker T4 inflammatoire!”. De huisarts weerspreekt
dit. Volgens de huisarts heeft hij zijn ernstige vermoeden van borstkanker met klaagster
besproken. Het woord “zeker” heeft hij niet gebruikt bij zijn diagnose. Klaagster
begreep volgens hem ook dat er voor een definitieve diagnose minstens hulponderzoek
nodig was, zoals een mammografie, een echografie en een weefselbiopt. Dit wordt ondersteund
door de notitie van de huisarts in het medisch dossier bij het consult: “alarm idee
rond door mij niet eerder vertoond afwijking borst. kan maligne zijn, in die zin ook
grote we3nselijkheid spoed onderzoek via mamma poli besproken.”. Wat de huisarts precies
tegen klaagster heeft gezegd, valt daaruit echter niet af te leiden.
5.4 Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide
partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken
precies is geweest, dat het verwijt op dat onderdeel niet gegrond kan worden bevonden.
Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de patiënt minder geloof
verdient dan dat van de arts, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een
bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld
welke feiten daaraan ten grondslag kunnen worden gelegd.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzitter,
B.C.A.M. van Casteren-van Gils en H.J. Weltevrede, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door I.W.M. Dirksen, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op
10 juli 2024.