ECLI:NL:TGZRZWO:2024:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/6865

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2024:77
Datum uitspraak: 02-07-2024
Datum publicatie: 03-07-2024
Zaaknummer(s): Z2024/6865
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ontzegging van het recht wederom in het register te worden opgenomen
Inhoudsindicatie: Klacht van de inspectie tegen een psychiater. De klacht gaat over het downloaden, vervaardigen, in het bezit hebben en bekijken van kinderpornografisch materiaal en het downloaden en in het bezit hebben van dierenpornografische afbeeldingen. Het college verklaart de klacht gegrond. Omdat de psychiater al niet meer staat ingeschreven in het BIG-register, legt het college aan hem, conform het verzoek van de inspectie, de maatregel op van ontzegging van het recht om wederom als psychiater in het BIG-register te worden ingeschreven. Daarnaast legt het college aan verweerder een algemeen beroepsverbod op zoals door de inspectie verzocht, inhoudende dat verweerder geen werkzaamheden meer mag verrichten in de zorg die betrekking hebben op minderjarigen.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 2 juli 2024 op de klacht van:

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd ,

gevestigd te Utrecht,

klaagster, hierna ook: de inspectie,
vertegenwoordigd door: M.C. Olsman-Olierook, coördinerend specialistisch senior inspecteur,
bijgestaan door: mr. M.E. Oosting, senior juridisch adviseur,

tegen

A,

tot 11 mei 2020 ingeschreven in het BIG-register als psychiater en tot 16 juni 2020 als arts,

destijds werkzaam in B,

verweerder.

1. De zaak in het kort
 

1.1     De klacht van de inspectie gaat over het downloaden, vervaardigen, in het bezit hebben en bekijken van kinderpornografisch materiaal en het downloaden en in het bezit hebben van dierenpornografische afbeeldingen. Omdat verweerder al niet meer staat ingeschreven in het BIG-register, heeft de inspectie verzocht om aan verweerder de maatregel op te leggen van ontzegging van het recht om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven. Daarnaast heeft de inspectie verzocht om verweerder een algemeen beroepsverbod of andere passende maatregel op te leggen zodat hij geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg meer zal kunnen verrichten ten aanzien van minderjarigen.

1.2     Verweerder heeft aangegeven akkoord te zijn met het betoog en de conclusies van de inspectie.
 

1.3     Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is en legt aan verweerder de maatregel op van ontzegging van het recht om wederom als arts in het BIG-register te worden ingeschreven. Daarnaast legt het college aan verweerder een algemeen beroepsverbod op zoals door de inspectie verzocht. Hierna licht het college dat toe.
 

2. De procedure
 

2.1     Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 januari 2024;
  • het verweerschrift, ontvangen op 28 februari 2024;

2.2     De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
 

2.3     De zaak is behandeld op de openbare zitting van 31 mei 2024. Klager is in persoon verschenen. De inspectie werd vertegenwoordigd door M.C. Olsman-Olierook en bijgestaan door mr. M.E. Oosting. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

Mr. Oosting heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

Tegen verweerder is ook een klacht ingediend in zijn hoedanigheid van psychotherapeut. Deze klacht is geregistreerd onder zaaknummer Z2024/6886. Beide zaken zijn gelijktijdig op zitting behandeld. In beide zaken wordt ook gelijktijdig uitspraak gedaan.
 

3. De feiten
 

3.1     Verweerder is gedurende zijn hele werkende leven werkzaam geweest in de kinder-/jeugdpyschiatrie. Aanvankelijk (voordat hij de opleiding tot arts volgde) werkte hij als groepsleider. Sinds 1998 stond verweerder in het BIG-register ingeschreven als psychiater en psychotherapeut. Nadien heeft hij respectievelijk gewerkt als clusterhoofd klinische zorg van een zorgaanbieder voor kinder- en jeugdpsychiatrie, op een ambulante polikliniek Kinder & Jeugd, als psychiater bij een tbs-kliniek, bij een hulpverleningspraktijk en in de jeugdzorg. Van 2008 tot 2018 had verweerder een eigen praktijk voor kinder- en jeugdpsychatrie.  
 

3.2       Verweerder heeft daarnaast jarenlang veel gereisd naar verschillende landen om gezinnen te helpen. Onder andere ging hij meerdere keren naar C. Zijn laatste verblijf in C was in 2018. Hier is hij in juni 2018 opgepakt op verdenking van seksueel misbruik van een minderjarige jongen van een van de gezinnen die hij ondersteunde. Hij is in C berecht en zowel in eerste aanleg als in hoger beroep schuldig bevonden aan het onderwerpen van een minderjarige aan seksuele handelingen. In hoger beroep is verweerder uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en zes maanden, een boete en een schadevergoeding. Na het uitzitten van zijn gevangenisstraf is verweerder begin 2020 teruggekomen naar Nederland.

3.3     In juni 2018 is het Openbaar Ministerie (OM) op de hoogte gebracht van verweerders aanhouding in C. In verband met een verdenking van het bezit van kinderporno is het OM vervolgens een strafrechtelijk onderzoek gestart. Bij dit onderzoek zijn op verschillende gegevensdragers van verweerder in totaal 61.249 afbeeldingen en 1290 video’s aangetroffen die als kinderpornografisch materiaal zijn aangemerkt. Daarnaast is ook dierenpornografisch materiaal aangetroffen. De rechtbank heeft bij vonnis van 29 maart 2022 bewezenverklaard dat verweerder in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 juni 2018 kinderporno heeft verworven, in zijn bezit heeft gehad en zich door middel van een geautomatiseerd werk de toegang daartoe heeft verschaft en dat hij van het plegen van dat misdrijf een gewoonte heeft gemaakt. Daarnaast achtte de rechtbank bewezen dat verweerder op 21 juli 2015 kinderpornografisch materiaal heeft vervaardigd en dat hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 juni 2018 dierenporno in zijn bezit had. Verweerder is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Verweerder heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

3.4       De inspectie is in juni 2018 door de toenmalige werkgever van verweerder

geïnformeerd over verweerders aanhouding in C. Onderzoek door de inspectie heeft vervolgens geleid tot het indienen van deze tuchtklacht.

3.5       Verweerder is sinds 11 mei 2020 niet meer ingeschreven in het BIG-register als psychiater. Daarnaast is op verweerders eigen verzoek zijn inschrijving als arts in het BIG-register op 16 juni 2020 doorgehaald.

4.    De klacht
 

4.1      De inspectie verwijt verweerder dat hij als arts en (kinder- en jeugd)psychiater heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt door kinderpornografische afbeeldingen te downloaden, vervaardigen, in zijn bezit te hebben en te bekijken en dierenpornografische afbeeldingen te downloaden en in zijn bezit te hebben.

4.2       Dit handelen is volgens de inspectie op geen enkele wijze verenigbaar met de zorgplicht als zorgprofessional. Met dit handelen werkte verweerder mee aan het in stand houden van de vraag naar verboden kinderpornografisch en dierenpornografisch materiaal. Dergelijk handelen is in strijd met de algemene zorgplicht die iedereen ten aanzien van het welzijn en de gezondheid van zijn medemens, en in het bijzonder minderjarigen, en ook dieren in acht behoort te nemen. Het vertrouwen dat de samenleving in een zorgprofessional mag stellen, wordt door dit handelen aangetast. Dit is hem volgens de inspectie in het bijzonder aan te rekenen aangezien verweerder ten tijde van dit handelen in de functie van kinder- en jeugdpsychiater een extra verantwoordelijkheid jegens (kwetsbare en jeugdige) minderjarige cliënten en de samenleving had. Het handelen vond daarnaast ook plaats tijdens de inschrijving van verweerder als psychiater.

4.3       Verweerder had als goed hulpverlener tijdig moeten erkennen dat hij (professionele) grenzen dreigde te overschrijden, aldus de inspectie. Daarvoor had hij tijdig hulp moeten inroepen. Dit heeft hij nagelaten. Gelet op zijn belangstelling voor kinderen had het op de weg van verweerder gelegen preventieve maatregelen te treffen om dit handelen te voorkomen. Verweerder heeft niet uit eigen beweging het handelen gestaakt en zocht ook geen professionele hulp om zijn handelen te staken, terwijl hij had moeten weten dat hij daarmee in strijd handelde met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

4.4       Verweerder heeft hiermee volgens de inspectie gehandeld in strijd met:

  • artikel V.4 van de Beroepscode voor Psychiaters waarin staat dat de psychiater zich moet onthouden van het in het openbaar in diskrediet brengen van de beroepsgroep;
  • artikel I.1 van de KNMG richtlijn II.01 Gedragsregels voor artsen, versie 3.1, 2013 waarin staat dat de arts zich bij zijn beroepsuitoefening laat leiden door de bevordering van de gezondheid en het welzijn van de mens en het belang van de volksgezondheid;
  • de artseneed waarin onder meer staat dat een arts de patiënt geen schade zal doen, een arts diens verantwoordelijkheid kent voor de samenleving en het beroep van arts in ere zal houden.

4.5       Als bijkomende omstandigheden acht de inspectie het van belang dat verweerder de hem verweten handelingen gedurende een periode van ongeveer drie jaar heeft verricht waarin hij met niemand daarover heeft gesproken en ook geen hulp heeft gezocht om het handelen te beëindigen. In die periode heeft hij als kinder- en jeugdpsychiater zorg verleend aan minderjarigen. Verweerder wist dat zijn handelen op geen enkele wijze toelaatbaar was en toch deed hij het. Hij wijt dit aan ‘krachten’ die zo sterk waren dat hij toch overging tot dat handelen. Deze ‘krachten’, samen met de aanwezigheid van een in de strafprocedure vastgestelde pedofiele stoornis, maken volgens de inspectie dat sprake is van een situatie die een ernstige bedreiging kan betekenen voor de veiligheid van cliënten en de zorg als verweerder toch weer in de zorg mocht gaan werken met minderjarigen. Daarbij is volgens de inspectie ook van belang dat, naast het feit dat verweerder nu niet in de zorg werkzaam is, er geen aanvullende beschermende factoren zijn.

4.6       Concluderend verzoekt de inspectie het college om verweerder de maatregel op te leggen van een ontzegging van het recht om zich wederom in het register te kunnen inschrijven als psychiater en arts. Daarnaast verzoekt de inspectie om verweerder een algemeen beroepsverbod op te leggen voor beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg ten aanzien van minderjarigen in de zin van artikel 48 lid 2 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) of een andere passende maatregel zodat hij geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg meer zal kunnen verrichten ten aanzien van minderjarigen.

5. De reactie van verweerder

5.1       Verweerder heeft in zijn verweer spijt betuigd over de hem verweten gedragingen. Volgens hem heeft hij inmiddels het vertrouwen dat de aandrang tot de betreffende gedragingen naar de achtergrond is verdreven. Dreigende terugval zal zijn scherpe aandacht blijven houden. Verder zal hij zich naar eigen zeggen in de toekomst nooit meer in persoonlijke (en privé-)hulpverleningscontacten begeven, met minderjarigen in het bijzonder.

5.2    Verweerder is akkoord met het betoog en de conclusies van de inspectie.

6. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

6.1     Het handelen van verweerder valt onder de tweede tuchtnorm (enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt) en kan als zodanig tuchtrechtelijk worden getoetst.

De beoordeling van de klacht

6.2     De klacht is gegrond. Vaststaat en door verweerder is erkend dat hij de hem verweten gedragingen heeft verricht. Het college onderschrijft het betoog van de inspectie (zoals hiervoor onder 4. weergegeven) over de ernst van verweerders handelen en de onverenigbaarheid daarvan met het werk van psychiater, in het bijzonder ten opzichte van minderjarigen. Ook deelt het college de zorgen van de inspectie dat er op dit moment, anders dan het feit dat verweerder nu niet in het BIG-register staat ingeschreven, geen beschermende factoren zijn voor het geval verweerder toch weer in de zorg zou gaan werken. De toezegging van verweerder dat hij nooit meer hulpverleningscontacten met minderjarigen zal aangaan acht het college niet toereikend en onvoldoende geborgd. Verder heeft verweerder weliswaar verklaard dat de aandrang tot de betreffende gedragingen de afgelopen jaren naar de achtergrond is geraakt, maar het college heeft ter zitting geen inzicht of waarborgen gekregen in de wijze waarop verweerder hier nu mee omgaat. Daarbij komt dat verweerder zelf ter zitting ook heeft verklaard dat hij begrijpt dat de inspectie niet kan afgaan op zijn toezegging. Het college is niet gerustgesteld dat verweerder zijn aandrang daadwerkelijk onder controle heeft. Ook speelt mee dat verweerder zo lang mogelijk heeft geprobeerd om niet open en eerlijk te zijn over zijn gedragingen. Zijn eigen verklaring ter zitting, inhoudende dat hij tijdens het onderzoek door de inspectie bepaalde informatie bewust heeft achtergehouden omdat die toen nog niet bekend was, onderschrijft dit.

Maatregel

6.3     Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden acht het college de maatregel van ontzegging van het recht om wederom als arts in het BIG-register te worden ingeschreven passend en noodzakelijk om de veiligheid van (minderjarige) zorgvragers te waarborgen. Daarnaast acht het college met de inspectie een algemeen beroepsverbod aangewezen als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wet BIG en zoals hierna vermeld. Met een dergelijk beroepsverbod wordt aan verweerder de mogelijkheid ontnomen om ook in een andere hoedanigheid dan die van arts met minderjarigen in de gezondheidszorg te werken.

Voor de volledigheid voegt het college daaraan toe dat het college aan verweerder niet, zoals door de inspectie verzocht, een maatregel tot ontzegging kan opleggen van het recht om zich wederom als psychiater in te schrijven. Dit is ook niet nodig. Voor het beroep van psychiater geldt immers geen afzonderlijke BIG-registratie maar enkel een registratie in het specialistenregister. 

Publicatie

6.4    In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

7. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • ontzegt verweerder het recht om weer als arts in het BIG-register te worden ingeschreven;
  • bepaalt dat verweerder geen werkzaamheden mag verrichten in de zorg die betrekking hebben op minderjarigen;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, R.R. Ploeger en S. Kuijl, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2024.

secretaris                                                                                           voorzitter


 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
 

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.